Het verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. Geen sprake van een zodanige spoedeisende situatie dat verzoekers belang er belang bij hebben dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Rechtbank Midden-Nederland 14 August 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2025:3616
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
21-07-2025
Datum publicatie
14-08-2025
Zaaknummer
24/7665 en 24/8266
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
ECLI:NL:RBMNE:2025:3616text/xmlpublic2025-08-14T09:58:072025-07-21Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Midden-Nederland2025-02-1224/7665 en 24/8266UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLUtrechtBestuursrecht; OmgevingsrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:3616text/htmlpublic2025-08-14T09:57:352025-08-14Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBMNE:2025:3616 Rechtbank Midden-Nederland , 12-02-2025 / 24/7665 en 24/8266 Het verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. Geen sprake van een zodanige spoedeisende situatie dat verzoekers belang er belang bij hebben dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2025 in de zaak tussen 1
1. Stichting Aeres Groep, uit Ede (gemachtigde: mr. F.S. Helder), 2Stichting Bezwaar Wooncomplex Verslaafden Almere Poort, uit Almere (gemachtigde: mr. H.R. Yücesan), samen verzoeksters,
en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: J.C. Haan). Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghoudster] B.V. uit [plaats] (vergunninghoudster). Inleiding 1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoeksters gericht tegen de omgevingsvergunning van 12 juli 2024 voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een perceel op de hoek van de kruising van het [straat] en de busbaan aan de oostrand van het [locatie] in Almere Poort (het perceel) voor de bouw van 36 eenheden voor beschermd wonen. Verzoeksters hebben tegen de omgevingsvergunning bij de rechtbank ook beroep ingesteld. 2. Omdat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de verzoeken kennelijk ongegrond zijn. Beoordeling door de voorzieningenrechter 3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omgevingsvergunning waar verzoeksters tegen opkomen, uitsluitend is verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel. Om het gebruik ten behoeve van een maatschappelijke voorziening mogelijk te maken, moeten de eenheden voor beschermd wonen eerst worden gebouwd. De omgevingsvergunning waar verzoeksters in deze zaak tegen opkomen, ziet niet op de bouwactiviteit. Verzoeksters hebben over deze kwestie eerder verzoeken om voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toen als kennelijk ongegrond afgewezen. 4. Verzoeksters voeren aan dat zich na de uitspraak van de voorzieningenrechter nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Vergunninghoudster heeft op 4 november 2024 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van 36 zorgappartementen. Daarnaast wijzen verzoeksters erop dat het college van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland met het besluit van 8 november 2024 aan vergunninghoudster een tijdelijke goedkeuring heeft verleend voor het onttrekken van grondwater, ten behoeve van het aanleggen van de riolering voor de te realiseren 36 zorgappartementen. 5. De griffier van de rechtbank heeft in het kader van de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening telefonisch contact gehad met de gemachtigde van het college. De gemachtigde van het college heeft toen aangegeven dat een discrepantie bestaat tussen de aanvraag voor de activiteit bouwen en de reeds verleende omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingplan gebruiken van het perceel en dat hierover ook (intern) overleg zal moeten worden gevoerd over onder meer de consequenties voor de procedure van de verlening van de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van de beschermde wooneenheden is (nog) niet verleend. 6. De voorzieningenrechter overweegt dat de omgevingsvergunning van 12 juli 2024 is verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is ingetrokken. Op het beroep tegen de omgevingsvergunning is de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing, op grond van het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet. Als de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt, is deze op grond van artikel 4.13, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet aan te merken als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, die geldt voor het in afwijking van het omgevingsplan gebruiken van het perceel ten behoeve van beschermd wonen. 7. Uit artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Almere volgt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten. Deze bepaling staat in de ‘bruidsschat’, waarmee voorheen geldende rijksregels tijdelijk in het omgevingsplan zijn opgenomen. Dit onderdeel is nog niet gewijzigd door de gemeenteraad van Almere. Dit betekent dat voor het bouwen van de wooneenheden een (tweede) omgevingsvergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. 8. Zo lang de bruidsschat in het omgevingsplan op dit onderdeel niet is gewijzigd of zo lang een omgevingsvergunning voor het bouwen niet is verleend, is er bij deze stand van zaken geen sprake van een zodanige spoedeisende situatie dat verzoeksters er belang bij hebben dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. 9. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning en het bezwaarschrift bekeken en ziet op voorhand geen evidente fouten in het besluit. Conclusie en gevolgen 10. De verzoeken om voorlopige voorziening moeten als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025 griffier voorzieningenrechter Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. Uitspraak van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5250.