Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBMNE:2025:6585

Wabo. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een appartementencomplex met 10 appartementen terecht verleend. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van het appartementencomplex niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en evenmin leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor e...

Rechtbank Midden-Nederland 24 December 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:6585 text/xml public 2025-12-24T14:51:01 2025-12-10 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-11-07 UTR 25/3472, UTR 25/3732, UTR 25/3491 en UTR 25/3716 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Utrecht Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:6585 text/html public 2025-12-24T14:50:06 2025-12-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:6585 Rechtbank Midden-Nederland , 07-11-2025 / UTR 25/3472, UTR 25/3732, UTR 25/3491 en UTR 25/3716
Wabo. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een appartementencomplex met 10 appartementen terecht verleend. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van het appartementencomplex niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en evenmin leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor eisers. De beroepen zijn ongegrond.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 25/3472, UTR 25/3732, UTR 25/3491 en UTR 25/3716
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?>UTR 25/3472 en UTR 25/3732
1. [naam 1],

2. [naam 2], hierna ook samen te noemen als eisers 1,

(gemachtigde: D.A. Slotboom),

UTR 25/3491

3. [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 19] , [naam 20] en [naam 21], hierna samen te noemen als eisers 2,

UTR 25/3716

4. [naam 22] en [naam 23] , [naam 24] en [naam 25] , [naam 26] en [naam 27] , [naam 28] en [naam 29] , [naam 30] , [naam 31] en [naam 32] , [naam 33] en [naam 34] en [naam 35], hierna samen te noemen als eisers 3,

allen uit [plaats] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden (het college), verweerder

(gemachtigden: mr. J.H. Meyer en mr. F. de Smit).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [onderneming] B.V. uit [plaats] , vergunninghouder.
Inleiding
Deze zaak gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een appartementencomplex met 10 appartementen op het perceel [straat 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding 1] - [nummeraanduiding 1/letteraanduiding 2] , [nummeraanduiding 1/letteraanduiding 3] en [nummeraanduiding 1/letteraanduiding 4] in [plaats] (het perceel).

Het college heeft de omgevingsvergunning voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft op 14 november 2023 eerst een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd, waarover eenieder zienswijzen naar voren heeft kunnen brengen.

Dat hebben eisers ook gedaan, omdat zij het niet eens zijn met de verlening van de omgevingsvergunning.

De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in de ontwerp-omgevingsvergunning. Het college heeft de omgevingsvergunning op 8 mei 2025 (het bestreden besluit) verleend.

Eisers hebben vervolgens bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 30 september 2025 op zitting behandeld. Van de kant van eisers hebben hieraan deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] met hun gemachtigde D.A. Slotboom, [naam 22] , [naam 24] en [naam 5] . Namens het college zijn verschenen mr. J.H. Meyer en mr. F. de Smit, advocaten, en [naam 36] , werkzaam bij de gemeente bij de afdeling ruimtelijke ordening. Van de kant van vergunninghouder zijn verschenen [naam 37] , [naam 38] en [naam 39] , architect.
Het project
1. De Biezenkamp in Leusden is een wijkwinkelcentrum. Nabij het winkelcentrum bevindt zich het perceel waarop nu nog een vrijstaande woning aanwezig is. Het project voorziet in het realiseren van een complex met 10 seniorenappartementen. De bestaande vrijstaande woning wordt gesloopt. De voorgevel van het appartementencomplex wordt gestaffeld in drie bouwdelen, waarvan de voorgevel vanaf de Hamersveldseweg steeds dichter naar De Biezenkamp wordt gesitueerd. De drie bouwdelen krijgen ieder een zadeldak. Het eerste bouwdeel bestaat uit drie bouwlagen, de andere twee uit vier bouwlagen. De kap vangt bij alle bouwdelen halverwege de bovenste bouwlaag aan. Het hoogste punt van het gebouw is 15,15 meter. De oppervlakte van de appartementen ligt tussen de 75 m² en 90 m².
Het toetsingskader
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

3. Op het perceel geldt de beheersverordening ‘Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen’. Het bestemmingsplan ‘Hamersveld 1997’ (het bestemmingsplan) maakt deel uit van de beheersverordening. Op grond van dit bestemmingsplan rusten op het westelijke deel van het perceel de bestemming ‘Wonen’, met de aanduiding ‘uitsluitend vrijstaande woningen’, en de bestemmingen ‘Erven’ en ‘Tuin’. Het oostelijke deel van het perceel heeft de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ met de aanduiding ‘schildersbedrijf’. In de beheersverordening heeft het perceel verder de archeologische dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie hoge verwachting’. Partijen zijn het erover eens dat het aangevraagde project in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gronden gedeeltelijk de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ hebben en er hoger en buiten de bouwvlakken wordt gebouwd.

4. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van de planregels uit een beheersverordening of bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Het geschil
5. Het college heeft aan de omgevingsvergunning de door vergunninghouder ingediende ruimtelijke onderbouwing van maart 2025 (de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd. Mede op grond van de ruimtelijke onderbouwing is het standpunt van het college dat de belangen van omwonenden in de omgeving minimaal worden geschaad, dan wel worden versterkt. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren in afzonderlijke beroepschriften verschillende argumenten aan op grond waarvan de vergunning volgens hen niet verleend had mogen worden.

6. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementencomplex heeft kunnen verlenen.
Beoordeling door de rechtbank
Ingetrokken beroepsgronden

7. Op de zitting hebben eisers 1 hun beroepsgrond over het Besluit kwaliteit leefomgeving ingetrokken. Verder heeft eiser [naam 1] de beroepsgrond over de milieuzonering ingetrokken. De rechtbank gaat daar in deze uitspraak dan ook niet meer op in.

Ontvankelijkheid

8. Voordat de rechtbank overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, stelt de rechtbank eerst vast dat eisers [naam 16] , [naam 21] en [naam 35] geen zienswijzen hebben ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning die door het college ter inzage is gelegd. Sinds de ‘Varkens in nood’-uitspraak wordt aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij niet of niet tijdig een zienswijze hebben ingediend over het ontwerpbesluit als zij kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning. Daarbij is het uitgangspunt of zij rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van de activiteiten die het besluit toestaat.

9. Het college en vergunninghouder hebben op de zitting aangevoerd dat er geen twijfels waren over de belanghebbendheid van de hiervoor genoemde eisers. Gezien de afstand tussen de woningen van eisers [naam 16] en [naam 21] en het bedrijf van eiser [naam 35] tot het plangebied en de in het plan voorziene bouwhoogte tot maximaal 15,15 meter, vindt de rechtbank het aannemelijk dat deze eisers gevolgen van enige betekenis van de omgevingsvergunning kunnen gaan ondervinden voor hun woon-, leef- of bedrijfssituatie. Eisers [naam 16] , [naam 21] en [naam 35] kunnen daarom als belanghebbenden worden aangemerkt. Dit betekent dat hun beroepen ook inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.

10. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eisers bespreken. Veel aangevoerde gronden uit de verschillende beroepschriften van eisers komen overeen. Om het overzichtelijk te houden, wordt daarom - waar mogelijk - een samenvatting van de gemeenschappelijke kern van de gronden hieronder opgenomen en gezamenlijk behandeld.

Onvoldoende participatie

11. Eisers voeren allen aan dat het participatietraject over het plan ontoereikend is geweest en dat de initiatiefnemer en de gemeente onvoldoende hebben gedaan om de omwonenden daadwerkelijk te betrekken bij het bouwplan. Volgens eisers heeft de initiatiefnemer onvoldoende inspanningen verricht om voldoende draagvlak te creëren door middel van participatie. Er heeft geen openbare inspraakavond of mondeling overleg plaatsgevonden. Daarnaast wordt aangevoerd dat ook de gemeente een eigen verantwoordelijkheid heeft om toe te zien op een deugdelijk participatietraject. Omdat de initiatiefnemer nauwelijks moeite heeft genomen om het participatieproces serieus vorm te geven, hebben eisers herhaaldelijk de gemeente gevraagd het initiatief te nemen om hun bezwaren te bespreken. Dit heeft de gemeente volgens eisers echter nagelaten.

12. Voor zover eisers hiermee als beroepsgrond willen aanvoeren dat de omgevingsvergunning niet had kunnen worden verleend omdat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden, kan deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om omwonenden van een project een inspraak- of participatiemogelijkheid te bieden, anders dan door de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen en eenieder daarbinnen de mogelijkheid te bieden een zienswijze naar voren te brengen over het ontwerpbesluit. Het college heeft aan die verplichtingen voldaan. Een voorafgaand participatietraject door de vergunninghouder (of het college) is niet wettelijk verplicht. Evenmin is gebleken van een verplichting op grond van gemeentelijk beleid of van een overeenkomst om in aanvulling op de wettelijke procedure nog andere participatiemogelijkheden te bieden. Het college heeft dit tijdens de zitting bevestigd.

Aantasting cultuurhistorische waarde

13. Eisers maken zich zorgen over de voorgenomen bouwhoogte van het appartementencomplex en de impact daarvan op het historisch karakter en de woon- en leefomgeving aan de Hamersveldseweg. Daar heeft het college volgens eisers onvoldoende rekening mee gehouden. De voorgenomen bouwhoogte van het appartementencomplex is niet passend op de locatie die nu voornamelijk uit laagbouw bestaat. Eisers vinden dat afbreuk wordt gedaan aan het beeldbepalende karakter van de historische bebouwing aan de Hamersveldseweg. De cultureel waardevolle woningen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] , gelegen in het historische lint, maken daarvan onderdeel uit. Daarnaast wijzen eisers op de Omgevingsvisie Gemeente Leusden (de Omgevingsvisie), waarin is opgenomen dat historische gebouwen kwetsbaar zijn voor te grote of moderne bebouwing waardoor ze verdwijnen en vermindering van zichtbaarheid optreedt. Dit geldt te meer omdat het bouwplan op slechts enkele meters ligt van de gemeentelijke monumenten aan de [straat 2] [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] , die samen met nog enkele andere panden de dorpskern vormen.

14. Het college stelt dat in de stedenbouwkundige onderbouwing van 28 juli 2020 (de stedenbouwkundige onderbouwing) wel degelijk aandacht is besteed aan de historische waarden van de (woningen aan de) Hamersveldseweg. Anders dan eisers hebben opgemerkt, heeft deze onderbouwing samen met het ontwerpbesluit ter inzage gelegen. Het perceel ligt nabij het historische bebouwingslint en een modern winkelcentrum met een recent appartementencomplex. Het nieuw te bouwen appartementencomplex wordt ontworpen als 'overgangsgebouw' met een bouwhoogte die lager is dan [straat 1] [nummeraanduiding 4] (met een maximale bouwhoogte van 19 meter) en hoger dan de woningen aan de Hamersveldseweg (met een hoogte tussen 5-19 meter). Het appartementencomplex bestaat aan de zijde van de Hamersveldseweg uit drie bouwlagen en is dus lager dan aan de kant van het winkelcentrum. Aan die kant bestaat het appartementencomplex uit vier bouwlagen, wat volgens het college zorgt voor een geleidelijke overgang van bouwhoogte.

15. Op basis van de stedenbouwkundige onderbouwing heeft het college naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat (de bouwhoogte van) het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Uit deze onderbouwing blijkt dat bewust rekening is gehouden met de bouwhoogte van het appartementencomplex in relatie tot de bebouwing in de omgeving. Daarbij is ook de voorgestane ontwikkeling zoals beschreven in de Omgevingsvisie betrokken. Daaruit volgt dat de continuïteit van het historische bebouwingslint wordt onderbroken door parkeerterreinen en het aan de Hamersveldseweg gelegen appartementencomplex (bij de [winkelnaam] ), dat met vier bouwlagen en een vijfde bouwlaag in de kap al een grotere bouwhoogte heeft. De Hamersveldseweg verbindt de winkelcentra Hamershof en De Biezenkamp. In de Omgevingsvisie wordt verder opgemerkt dat rondom de dorpsharten De Hamershof en De Biezenkamp een intensievere nieuwbouw mogelijk is. In de stedenbouwkundige onderbouwing is opgemerkt dat met de sloop van de oude woning op het perceel, de zichtbaarheid van het historische bebouwingslint wordt verbeterd en dat hiermee ruimte komt voor nieuwe appartementen, wat past bij de behoefte aan extra woningen nabij de winkelcentra. Verder staat in de stedenbouwkundige onderbouwing dat de bouwhoogte van het appartementencomplex zorgvuldig is ingepast in de omgeving door een geleidelijke overgang in bouwhoogte te bewerkstelligen in de richting van het historische lint naar de stedelijke bebouwing van het winkelcentrum. Daarbij sluit de uitstraling van de bebouwing naadloos aan op de stedenbouwkundige structuur van zowel de Hamersveldseweg als die van het winkelcentrum. Eisers hebben de stedenbouwkundige onderbouwing niet concreet betwist met een tegenadvies.

16. Eisers 3 wijzen ook nog op eerdere afspraken met de gemeente om bouwhoogtes rond De Biezenkamp te beperken tot maximaal 10 meter om een geleidelijke overgang te waarborgen. Eisers 3 hebben om een onderbouwing van de gewijzigde visie gevraagd, maar daar is geen reactie op gekomen. Wat hier ook van zij, met de stedenbouwkundige onderbouwing heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat het bouwplan in relatie tot de bestaande bebouwing in de omgeving uit stedenbouwkundig oogpunt niet onaanvaardbaar is.

17. Eisers 2 voeren ook nog aan dat hun voorstel voor een alternatieve en minder intensieve bebouwing met minder impact en overlast voor de leefomgeving, is genegeerd. Op de zitting is toegelicht dat hun voorstel uitgaat van lagere bebouwing.

18. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat het college bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Het college hoeft pas een alternatief in zijn besluitvorming te betrekken, wanneer op voorhand aannemelijk is dat sprake is van een gelijkwaardig resultaat met aanzienlijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om dit aannemelijk te maken. Eisers 2 hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. Daarbij is van belang dat het daarbij niet alleen om de bezwaren van eisers gaat, maar ook van andere omwonenden, de vergunninghouder en het college zelf. Van een geschikt alternatief waarvan op voorhand duidelijk is dat er een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren, is dus geen sprake.Inbreuk op de privacy

19. Eisers 1 stellen verder dat het bestreden besluit onvoldoende inzicht biedt over hoe de betrokken belangen zijn meegewogen. Zo ontbreekt een duidelijke toelichting op de inbreuk op de privacy van eisers 1. Eiser [naam 1] woont naast het perceel. Vanuit het appartementencomplex met een dusdanige hoogte zal men goed zicht op zijn tuin hebben. Daarnaast wordt in het geheel niet ingegaan op de specifieke situatie van eiser [naam 2] die naast het perceel een bedrijfspand heeft. Daarbij wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2025 waaruit volgt dat een besluit zelf inzichtelijk moet maken waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

20. De rechtbank kan zich voorstellen dat het bouwplan, vooral voor eiser [naam 1] , voelt als een aantasting van zijn privacy. Maar het is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de gevolgen van het bouwplan zodanig zullen zijn dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Daarbij betrekt de rechtbank dat het bestemmingsplan op een deel van het perceel al woningen met meerdere bouwlagen toestaat. Aan de zijde van het perceel van [naam 1] bevinden zich op de eerste twee bouwlagen van het appartementencomplex loggia’s met ramen van waaruit zicht op het perceel van [naam 1] mogelijk is. Bij een bouwplan dat wel in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan zou dit evenwel ook tot de mogelijkheden behoren. Op de derde bouwlaag, die zich gedeeltelijk onder de kap bevindt, bevinden zich ook enkele ramen. Bij de indeling van de appartementen is er echter rekening gehouden met de gevolgen voor de privacy van zowel de bewoners van de appartementen als van eiser [naam 1] , want die ramen bevinden zich in badkamers en een slaapkamer. Het gaat hier dus niet om ramen van primaire verblijfsruimten, zoals de woonkamer of de keuken. Er is dus vanuit het appartementencomplex richting het perceel van eiser [naam 1] enig zicht mogelijk, maar in een stedelijke omgeving is inkijk vanaf belendende percelen niet ongebruikelijk en vrijwel onmogelijk te vermijden. Daarbij heeft het college ter zitting aangegeven dat de ramen van de badkamers ondoorzichtig worden gemaakt. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het appartementencomplex geen onaanvaardbare inbreuk oplevert op de privacy van eiser [naam 1] . Wat betreft het bedrijfspand van eiser [naam 2] is door het college toegelicht dat aan de erfgrens drie bergruimtes zijn geprojecteerd, waardoor vanuit het appartementencomplex het zicht op het perceel van eiser [naam 2] belemmerd wordt. Deze beroepsgrond slaag niet.

Milieuzonering (geluid)

21. Eiser [naam 2] stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen voor wat betreft de beoordeling van het geluidsaspect. In de ‘Memo richtafstanden bedrijven en milieuzonering Appartementen [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] ’ (de memo) wordt vermeld dat het geplande appartementencomplex binnen de richtafstand van 10 meter ligt ten opzichte van het naastgelegen installatiebedrijf. Volgens eiser [naam 2] wordt nergens concreet gemaakt wat de exacte afstand is en op welke wijze deze is gemeten, terwijl deze informatie essentieel is voor een deugdelijke beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Verder merkt hij op dat in de memo gebruik wordt gemaakt van verouderde richtlijnen, namelijk het zogenoemde ‘Paarse boekje’ van de VNG. Inmiddels is de nieuwe richtlijn van de VNG ‘Handreiking Activiteiten en Milieuzonering’ beschikbaar die een andere systematiek volgt en die volgens eiser [naam 2] ook geldt voor gevallen onder het oude recht. Het college had volgens eiser [naam 2] moeten onderzoeken of toepassing van de nieuwe systematiek tot een andere belangenafweging zou leiden. Verder stelt hij dat in de memo alleen een link wordt gelegd met transportbewegingen en geluid van openslaande portieren. Volgens eiser [naam 2] wordt niet inzichtelijk gemaakt waarom alleen deze geluiden relevant zouden zijn, terwijl ook andere aan het bedrijf gelieerde werkzaamheden, die in het gebouw plaatsvinden, geluid kunnen produceren.

22. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat bij de besluitvorming terecht de VNG-handreiking uit 2009 is toegepast. De nieuwe VNG-handreiking dateert weliswaar van vóór het bestreden besluit, maar deze nieuwe handreiking is specifiek tot stand gekomen vanwege de invoering van de Omgevingswet. Deze nieuwe handreiking is dus primair bedoeld voor de toepassing van milieuzonering in de context van de Omgevingswet en heeft niet dezelfde juridische status voor gevallen die nog onder de Wabo vallen. Omdat in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing zijn, gelden de regels en richtlijnen uit de oude VNG-handreiking. Het college heeft dus kunnen aansluiten bij de richtafstanden uit deze VNG-handreiking.

23. Het college stelt onder verwijzing naar de memo dat voor de toekomstige bewoners van het appartementencomplex geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in verband met het geluid en dat het bedrijf van eiser [naam 2] niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft mogen stellen. Daarbij wordt het volgende betrokken.

24. In de memo is uitgegaan van de maximale toegestane planologische mogelijkheden op het perceel van eiser [naam 2] , namelijk milieucategorie 2 bedrijven. Voor het bepalen van de richtafstand is uitgegaan van een gemengd gebied waarvoor een maximale richtafstand tot de dichtsbijzijnde gevel van een woning van 10 meter voor geluid van toepassing is. Het appartementencomplex ligt daarbinnen, zodat niet wordt voldaan aan de richtafstand. Er is echter een locatie specifiek onderzoek verricht, waarvan de resultaten in de memo zijn neergelegd. Daaruit volgt dat voor de geluidshinder van het bedrijfspand is gekeken naar het transport van personenauto’s en busjes, omdat dit meestal maatgevend is voor milieucategorie 2 bedrijven. De maximale geluidniveaus daarvan komen van portieren en zullen in het centrumgebied geen onaanvaardbare hinder veroorzaken. Bovendien is bij dit type geluid veelal niet te onderscheiden of de bron bedrijfsmatig is of van particulieren op openbaar terrein. De rechtbank kan dit volgen, mede gelet op het feit dat direct tegenover het appartementencomplex zich het openbare parkeerterrein van het winkelcentrum bevindt. Verder is in de memo aangegeven dat ook van de transportbewegingen geluidniveaus hoger dan 55 dB(A), wat in een centrumgebied acceptabel is, niet te verwachten zijn.

25. Voor het geluid op de gevel van het appartementencomplex geldt voor de bedrijfsvoering van eiser [naam 2] dat de dichtstbijzijnde woningen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 5] als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Het bedrijf van eiser [naam 2] wordt namelijk al door deze dichterbij gelegen woningen in de bedrijfsvoering beperkt. Daarmee geeft het verder afgelegen appartementencomplex dus geen extra of onevenredige beperking voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van [naam 2] .

26. De rechtbank is van oordeel dat eiser [naam 2] er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat in de memo wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of dat relevante geluidsbronnen ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Het college heeft zich dan ook naar het oordeel van de rechtbank op deze memo mogen baseren voor haar standpunt dat het appartementencomplex geen nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van eiser [naam 2] .

Parkeren

27. Eisers 1 en eisers 3 voeren aan dat het bouwplan zal leiden tot toename van parkeeroverlast in een gebied waar nu al sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen. Volgens hen ontbreekt een overtuigende onderbouwing dat de voorgestelde oplossing voor het parkeren in de praktijk ook daadwerkelijk zal functioneren. De parkeerplaatsen die voor de bewoners van het appartementencomplex zijn aangekocht liggen op een behoorlijke afstand. Eisers 1 en eisers 3 betwijfelen of deze afstand realistisch is voor senioren. Verder bekritiseren zij het parkeeronderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Volgens hen is de parkeerdruk gemeten op niet-representatieve tijdstippen, waardoor het beeld vertekend is. Eisers 3 voegen daaraan toe dat het onderzoek niet onafhankelijk is uitgevoerd. Zij hebben ter onderbouwing foto’s overgelegd die volgens hen de aanzienlijke bestaande parkeerdruk aantonen.

28. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat voor het bouwplan dertien parkeerplaatsen nodig zijn, tien plaatsen voor de toekomstige bewoners van het appartementencomplex en drie plaatsen voor bezoekers. Vast staat dat de ontwikkelaar voor de toekomstige bewoners tien vaste parkeerplaatsen heeft aangekocht in de nabij gelegen parkeergarage aan de Tolplaats. Gezien de toelichting op zitting, kan worden aangenomen dat de afstand tussen het appartementencomplex en de gekochte parkeerplaatsen circa 65 meter bedraagt en dat het binnen de parkeergarage nog eens ongeveer 20-25 meter lopen is naar de betreffende parkeerplaatsen. Daarmee blijft de totale loopafstand onder de 150 meter die volgens het Mobiliteitsplan ‘Leusden vooruit’ acceptabel is. Eisers 1 en 3 hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gekochte parkeerplaatsen geen reëel alternatief vormen voor parkeren op eigen terrein. De enkele vrees dat de toekomstige bewoners dichterbij in de wijk op openbare plaatsen zullen gaan parkeren, is in ieder geval onvoldoende. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er ten behoeve van de toekomstige bewoners is voorzien in de benodigde parkeercapaciteit.

29. Voor de overige drie benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers van het appartementencomplex heeft het college zich gebaseerd op het bij de ruimtelijke onderbouwing behorende parkeeronderzoek van Bijstelling van 2 december 2024. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de expertise en onafhankelijkheid van het verrichte parkeeronderzoek. Het enkele feit dat het parkeeronderzoek is opgesteld in opdracht van vergunninghouder, maakt nog niet dat het college zich daar niet op heeft mogen baseren. Ook is de rechtbank van oordeel dat het parkeeronderzoek op voldoende representatieve momenten heeft plaatsgevonden. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in de buurt op vier verschillende momenten is gemeten. Dat is op een weekdagavond (18:00-21:00 uur), een zaterdagmiddag (12:00-17:00 uur), een zaterdagavond (18:00-21:00 uur) en op een zondagmiddag (12:00-17:00 uur) geweest. Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat voor deze meetmomenten is gekozen, omdat op basis van CROW-kengetallen het op die momenten het drukst is in de week. Daar liggen dan ook de piekmomenten voor wat betreft de parkeerdruk. Eisers stellen dat er ook andere drukke meetmomenten betrokken hadden moeten worden in het parkeeronderzoek, maar zij hebben echter niet onderbouwd dat het betrekken van meer meetmomenten zou hebben geleid tot de conclusie dat sprake is van een onacceptabele toename van de parkeerdruk in het gebied. Weliswaar zijn er foto’s overgelegd waarop te zien is dat de bezettingsgraad van een aantal parkeerstroken hoog is, maar deze foto’s geven geen compleet beeld van alle in de nabije omgeving gelegen parkeermogelijkheden. Deze foto’s leiden er daarom niet toe dat getwijfeld moet worden aan het parkeeronderzoek waarbij het hele gebied in kaart is gebracht. Het college heeft zich op basis van het parkeeronderzoek dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten behoeve van de bezoekers in voldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte wordt voorzien.

Bezonning

30. Eiser [naam 1] stelt dat sprake is van een aanzienlijke beperking van zijn woonkwaliteit, omdat uit de bezonningsstudie blijkt dat vooral in de ochtenduren vrijwel zijn volledige achtertuin in de schaduw komt te liggen. Volgens eiser [naam 1] is daaraan in het bestreden besluit onvoldoende aandacht besteedt.

31. Het college heeft aan het bestreden besluit de bezonningsstudie van 8 mei 2024 ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het college met deze bezonningsstudie en de toelichting op zitting voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het bouwplan geen onevenredige schaduwwerking geeft op het perceel van eiser [naam 1] . De bezonningsstudie toont in blokken van 3 uur op vier verschillende dagen in het jaar aan welke verandering van bezonning op de gevels van de woning van eiser [naam 1] optreedt als gevolg van het voorgenomen bouwplan. Daarbij is aangesloten bij de lichte TNO-norm. Eiser [naam 1] heeft de toepassing van deze norm niet bestreden. De lichte TNO-norm houdt in dat gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Uit de bezonningsstudie volgt dat op de onderzochte tijdstippen op vier verschillende data alleen in de ochtend om 9:00 uur het perceel van [naam 1] (gedeeltelijk) in de schaduw is gelegen, maar dat op de overige tijdstippen voldoende bezonning aanwezig is. Niet is gebleken dat het perceel van eiser [naam 1] door het bouwplan minder bezonning heeft dan de duur die de lichte TNO-norm voorschrijft. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het woongenot van eiser [naam 1] afneemt door de vermindering van de bezonning, mocht het college zich desalniettemin - ook gezien de ligging in stedelijk gebied - op het standpunt stellen dat de vermindering van zonlicht door het bouwplan niet zodanig onevenredig is dat dit had moeten leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning.

Stikstof

32. Eisers 1 voeren aan dat bij het bestreden besluit een verouderde stikstofberekening is gebruikt. Bij het nemen van het bestreden besluit was inmiddels een nieuwe versie van de AERIUS-software beschikbaar, waardoor bij de berekening ten onrechte geen rekening is gehouden met de zogenoemde ‘koude start’ van motoren die leidt tot een hogere emissie.

33. De rechtbank beoordeelt deze grond niet inhoudelijk. Daarbij overweegt de rechtbank dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) en de daarop gebaseerde regelgeving strekken tot bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming). De Wnb beschermt daarmee algemene en niet individuele belangen. Als echter een natuurgebied deel uitmaakt van de woon- en leefomgeving van degene die een beroep doet op de Wnb, zijn de algemene belangen van gebiedsbescherming zo verweven met de individuele belangen van diegene dat schending van de Wnb tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.

34. Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand tussen de percelen van eisers 1 en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Veluwe, groter is dan 14 kilometer. Deze afstand is naar het oordeel van de rechtbank te groot om verwevenheid aan te nemen tussen de belangen van eisers 1 en het algemene belang van gebiedsbescherming. Het beroep dat eisers 1 doen op de materiële normen uit de Wnb strekt dan ook niet tot bescherming van hun belangen. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond.

Overige punten

35. Eisers 2 hebben nog overige punten naar voren gebracht die zien op de bij de ruimtelijke onderbouwing aangeleverde rapporten en op wat de effecten zijn van geluid, schaduwval en verkeersdruk als gevolg van het bouwplan. De rechtbank ziet in deze punten echter geen aanleiding voor een vernietiging van het bestreden besluit. Zoals hiervoor is overwogen, liggen aan de door eisers 2 genoemde aspecten verschillende rapporten ten grondslag. Eisers 2 hebben geen concrete onderbouwing gegeven waarom het college zich niet in redelijkheid mocht baseren op die rapporten.
Conclusie en gevolgen
36. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van het appartementencomplex niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en evenmin leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor eisers. Het college heeft daarom kunnen afwijken van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

37. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van

mr. A. Azmi, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.

griffier

rechter

De griffier is verhinderd

deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4714.

De uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:118, r.o. 4.

Zie pagina’s 9, 11, 15, 17 en 21 van de stedenbouwkundige onderbouwing.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2012, ECLI:NL:RVS:2020:3112, r.o. 12.

ECLI:NL:RVS:2025:2064, r.o. 5.1

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970, r.o. 3.2.

De VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, editie 2009.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.53 e.v.

Artikel delen