Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8113029 CV EXPL 19-15868
Uitspraakdatum: 6 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Poolster B.V.
gevestigd te Haarlem
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
verder te noemen: Poolster
gemachtigde: mr. O.J. Boeder (AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders)
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende en zaakdoende te [plaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers
1.1.Poolster heeft bij dagvaarding van 10 oktober 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld.
1.2.Poolster heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
2.1.Op 8 februari 2019 heeft [gedaagde] opdracht aan Poolster gegeven om de vriescel behorende bij het restaurant [handelsnaam] te repareren. Deze reparatie bestond uit het vervangen van de compressor.
2.2.Poolster heeft aan [gedaagde] een factuur met nummer [factuurnummer] verzonden voor de reparatiewerkzaamheden voor een bedrag van € 1.531,86 inclusief BTW (hierna: de factuur). Op de factuur staat als factuurdatum 21 februari 2019 en als vervaldatum 7 maart 2019 genoemd. Ook vermeldt de factuur: ‘Reparatie aan uw vriescel, compressor vervangen conform werkbon [nummer] d.d. 08/02/2019. Tecumseh CAJ2446X-FZ s/n: [serienummer]’.
De hierboven genoemde werkbon van 8 februari 2019 met nummer [nummer] vermeldt onder meer het volgende:‘’Omschrijving opdracht: Vriescel compressor vervangen.Materialen: Compressor CAJ2446 827Droger 30Stikstof/vacumeren 15Laswerk 20Klein materiaal 10
Levering koelmiddel: 1kg R448 80 Retour koelmiddel: 1 25’
2.4.Bij brief van 13 maart 2019 heeft Poolster [gedaagde] de eerste betalingsherinnering verstuurd.
2.5.Op 16 maart 2019 heeft [gedaagde] een betaling van € 400,00 naar Poolster overgemaakt.
2.6.Poolster heeft hierna aan [gedaagde] diverse betalingsaanmaningen verstuurd met betrekking tot het restant van de factuur. De laatste aanmaning dateert van 13 mei 2019 met daarin de mededeling dat [gedaagde] in gebreke wordt gesteld en de vordering bij uitblijvende betaling uit handen wordt gegeven aan een incassogemachtigde waarbij alle kosten voor rekening van [gedaagde] komen.
2.7.Op 14 juni 2019 heeft de gemachtigde van Poolster aan [gedaagde] een brief gezonden met de mededeling dat AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders de openstaande vordering van Poolster incasseert.
2.8.Op 20 juni 2019 heeft de gemachtigde van Poolster aan [gedaagde] een aanmaningsbrief voor de openstaande vordering ten bedrage van € 1.852,05 gezonden. Op diezelfde dag heeft er tussen een medewerker van AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders en [gedaagde] een telefoongesprek plaatsgevonden, waarbij eerstgenoemde de volgende notitie heeft overgelegd: ‘in tel pij: bezwaar, ten eerste heb ik al 400 euro betaald van deze factuur. Daarnaast ben ik het er niet mee eens. Vriezer die ze geleverd hebben was niet goed, ga restant niet betalen en wil ook mijn 400 terug. Ga advocaat inschakelen. Ik: oke, maak aantek. Laat advocaat uiterlijk 27-6 reageren naar ons. Hij: oke.’
2.9.Bij e-mail van 21 juni 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van Poolster onder meer het volgende medegedeeld:‘Client heeft zijn vriezer inderdaad door uw cliënte laten repareren maar dat is allermist gelukt. De vriezer lekt aanzienlijk en de vriezer functioneert nog immer niet. Client ondervindt veel overlast en hinder. (…)Client begrijpt dan ook niet dat uw cliente deze kwestie doorzet, maar stelt uw cliente wedermaal in gebreke met de nakoming van haar verplichtingen uit overeenkomst, namelijk het deugdelijk repareren van de vriezer en wel binnen de redelijke termijn van 1 week na heden, bij gebreke waarvan client het bedrag van € 400,- terug zal vorderen en de reparatie door een derde zal laten verzorgen en de kosten daarvan op uw cliente zal verhalen.’
3.1.Poolster vordert – na wijziging van eis - dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.383,44. Het bedrag bestaat uit de (restant) hoofdsom van € 1.131,86, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ten bedrage van € 74,17 (vanaf 16 maart 2019 tot en met 8 januari 2020) en de buitengerechtelijke incassokosten van € 177,41. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 januari 2020 tot datum voldoening, alsmede met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.Poolster legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht van [gedaagde] reparatiewerkzaamheden aan een vriescel heeft verricht, met levering van onder andere een compressor en koelmiddel. [gedaagde] is in zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst toerekenbaar tekortgeschoten door de factuur, ondanks sommaties, grotendeels onbetaald te laten. [gedaagde] heeft niet geklaagd en geen ingebrekestelling verstuurd. Poolster maakt aanspraak op de wettelijke rente nu [gedaagde] in verzuim is geraakt. Door het toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde] was Poolster genoodzaakt buitengerechtelijke kosten te maken.
4.1. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Poolster. Hij erkent het aangaan van de overeenkomst voor de reparatie, maar betwist de hoogte van de factuur. Hij betoogt dat het in rekening gebrachte bedrag te hoog is. Volgens [gedaagde] had de monteur van Poolster toegezegd dat de reparatie ‘rond de € 400,00’ zou bedragen. [gedaagde] heeft de bij dagvaarding overgelegde prijsofferte niet eerder gezien. Daarbij komt dat de reparatie niet deugdelijk is verricht omdat de vriezer nog steeds lekt. [gedaagde] heeft Poolster bij e-mail van 21 juni 2019 in gebreke gesteld om haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst binnen een week na te komen, maar deze termijn is inmiddels ongebruikt verstreken.
4.2.In reconventie roept [gedaagde] de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst in, aangezien Poolster ondanks de ingebrekestelling niet over is gegaan tot reparatie van de vriezer. [gedaagde] vordert in reconventie Poolster te veroordelen tot terugbetaling van het betaalde bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot algehele betaling. Daarbij vordert [gedaagde] in reconventie om Poolster te veroordelen in de kosten van de procedure.
5.1.Poolster betwist dat een grondslag voor ontbinding van de overeenkomst bestaat, zodat zij niet verplicht kan worden het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 400,00 terug te betalen. De vordering van [gedaagde] moet daarom worden afgewezen, onder betaling van een proceskostenveroordeling.
in conventie en reconventie
6.1.De vorderingen in conventie en reconventie worden gezamenlijk behandeld.
6.2.Poolster heeft op 8 februari 2019 reparatiewerkzaamheden aan de vriezer van [gedaagde] verricht. [gedaagde] vindt dat hij de factuur van Poolster niet hoeft te betalen omdat de reparatie niet goed is uitgevoerd: de vriezer lekt volgens hem nog steeds. Poolster stelt dat [gedaagde] niet tijdig heeft geklaagd.
6.3.De kantonrechter wijst op artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek waarin staat dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
6.4.De vraag is dan ook of [gedaagde] tijdig heeft geklaagd over de reparatiewerkzaamheden. De stelplicht en bewijslast dat en wanneer is geklaagd, rust op [gedaagde] .
6.5.De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] in zijn processtukken niets schrijft over (tijdig) klagen, zodat de kantonrechter het verweer van Poolster volgt dat [gedaagde] niet eerder dan op 20 juni 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met Poolster en toen wel heeft geklaagd.
6.6.De kantonrechter overweegt verder dat [gedaagde] in zijn processtukken niets schrijft over het moment waarop hij heeft ontdekt dat de reparatie niet goed is uitgevoerd, zodat de kantonrechter aanneemt dat [gedaagde] direct na de reparatie niet tevreden was.
6.7.Het contactmoment op 20 juni 2019 was ruim vier maanden na de reparatie en nadat door Poolster meerdere betalingsherinneringen en sommaties waren verstuurd. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van Poolster dat dit te laat is gebeurd. Daarmee slaagt de stelling van Poolster dat [gedaagde] niet (tijdig) heeft geklaagd. Hierdoor kan [gedaagde] geen beroep meer doen op wanprestatie en moet hij de reparatiekosten aan Poolster betalen.
6.8.De kantonrechter komt vervolgens toe aan de vraag of [gedaagde] de gehele factuur moet betalen of slechts een bedrag van € 400,00 (dat hij al heeft betaald).
6.9. [gedaagde] stelt dat hij met Poolster een prijsafspraak heeft gemaakt, die inhoudt dat de vriezer voor een bedrag van ongeveer € 400,00 zou worden gemaakt en dit bedrag is ook door hem betaald. [gedaagde] stelt dat hij de werkbon niet eerder dan bij dagvaarding heeft gezien en dat hij nooit akkoord zou zijn gegaan met de hoogte van de in rekening gebrachte reparatiekosten.
6.10.Poolster betwist de gestelde prijsafspraak. Zij voert aan dat een prijsafspraak bij een reparatieverzoek ook niet mogelijk is omdat van tevoren niet vaststaat welke reparatie of welke vervanging van onderdelen noodzakelijk is. Poolster heeft geen offerte uitgebracht en er is alleen een werkbon opgesteld. Die is niet afgetekend omdat het bijzonder druk was en de klus met grote spoed tussendoor moest gebeuren. Het vervangen van de compressor van de vriezer was volgens Poolster noodzakelijk om de machine te laten vriezen en de etenswaren te behouden tegen bederf. De vriezer lag vol met vlees, aldus Poolster.
6.11.De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet betwist dat het spoedwerkzaamheden betrof en er geen offerte is opgesteld. Evenmin betwist [gedaagde] dat alle gefactureerde werkzaamheden door Poolster zijn verricht, waaronder de vervanging van de compressor. Ten slotte betwist [gedaagde] niet dat de monteur heeft aangegeven dat de viezer in een zeer slechte staat verkeerde en dat het (enkel) vervangen van de compressor geen afdoende oplossing zou zijn voor een goede werking van de vriezer. Desondanks wilde [gedaagde] de reparatie doorzetten om bederf van etenswaar te voorkomen. Dit alles is niet of niet voldoende betwist door [gedaagde] , zodat dit alles vaststaat. Onder deze feiten en omstandigheden mocht [gedaagde] er niet zonder meer vanuit gaan dat er tussen hem en Poolster een prijsafspraak zou zijn gemaakt, die volgens hem (eenvoudigweg) inhoudt dat de reparatie volgens de monteur ‘rond de € 400,00’ zou gaan kosten. De stelling van [gedaagde] dat sprake zou zijn van een prijsafspraak wordt dan ook niet gevolgd.
6.12.De conclusie is dan ook dat [gedaagde] de door Poolster gevorderde (restant) hoofdsom moet betalen en de door [gedaagde] uitgebrachte ontbindingsverklaring zonder gevolg blijft en geen ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan. De tegenvordering wordt daarom afgewezen.
6.13.Omdat [gedaagde] te laat is met betaling van de hoofdsom is hij de gevorderde wettelijke handelsrente verschuldigd van € 74,17 (berekend tot en met 8 januari 2020) en de verdere rente tot de dag van de algehele betaling.
6.14.Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld.
6.15.De proceskosten in conventie en reconventie komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.
De kantonrechter:
in conventie
7.1.veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Poolster van € 1.206,03, vermeerderd met de verdere wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.veroordeelt [gedaagde] om aan Poolster te betalen een bedrag van € 169,78, ter zake buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van Poolster tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,62;
griffierecht € 486,00;
salaris gemachtigde € 360,00;
7.4.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
7.6.wijst de tegenvordering van [gedaagde] af;
7.7.veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter vaststelt op een bedrag van € 72,00;
verklaart punt 7.7. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter