Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9225757 \ VV EXPL 21-75
Uitspraakdatum: 15 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.J.F. de Jager
1.1. [eiser] heeft [gedaagde] op 31 mei 2021 gedagvaard voor de mondelinge behandeling op 8 juni 2021 om 13.00 uur. Op 7 juni 2021 heeft [gedaagde] stukken toegezonden.
1.2.In de ochtend van 8 juni 2021 heeft [eiser] aan de kantonrechter en de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat hij het kort geding intrekt.
1.3. [gedaagde] heeft op 8 juni 2021 een verzoek gedaan tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Vervolgens zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt ten aanzien van de proceskosten kenbaar te maken.
2.1.Het gaat in deze zaak nog slechts om een beslissing over de kosten van het kort geding.
2.2.Onder punt 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton (versie februari 2020) (hierna: het Procesreglement) is in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087, bepaald dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen, maar dat de aanhangigheid van de procedure niet komt te vervallen, indien de gedaagde partij na intrekking van de procedure tijdig, binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen, aan de eisende partij en de kantonrechter meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst.
2.3.De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde], na de intrekking van de vordering in kort geding door [eiser] , tijdig heeft verzocht om een proceskostenveroordeling van [eiser] . Dit brengt mee dat de aanhangigheid van het kort geding niet is komen te vervallen. Omdat [eiser] zijn vordering heeft ingetrokken hoeft alleen nog te worden beslist op het verzoek van [gedaagde] om een kostenveroordeling.
2.4. [eiser] stelt het kort geding te hebben ingetrokken omdat [gedaagde] zeer kort voor de zitting (op vrijdag 4 juni 2021 om 17.15 uur) circa 200 tot 300 pagina’s producties heeft overgelegd. Voor [eiser] en zijn gemachtigde was het niet mogelijk om op een zodanig korte termijn al deze stukken door te nemen en om naar aanleiding van die stukken zelf nog aanvullende producties in het geding te brengen.
2.5.Onder punt 6.2 van het Procesreglement is bepaald dat stukken zo spoedig mogelijk worden ingediend. Stukken die niet dienovereenkomstig zijn ingediend, kunnen door de kantonrechter buiten beschouwing worden gelaten. Stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling worden ingediend, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten. Vast staat dat [gedaagde] de producties meer dan 24 uur (één werkdag) voor de mondelinge behandeling heeft ingediend. Als [eiser] meent dat de stukken niet “zo spoedig mogelijk” zijn ingediend of het handelen van [gedaagde] op een andere wijze in strijd is met de goede procesorde, had hij dit op de zitting aan de orde kunnen stellen, zodat de kantonrechter hierop een beslissing had kunnen nemen. [eiser] heeft het kort geding echter eenzijdig ingetrokken. Hij moet daarom op één lijn worden gesteld met de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.6.De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest van 3 juni 2016 ook geoordeeld dat in geval de eiser betwist dat de gedaagde voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt of de hoogte daarvan bestrijdt, het aan de gedaagde is om de kosten waarvan hij vergoeding vordert te specificeren en aannemelijk te maken. In dat verband heeft de Hoge Raad opgemerkt dat het liquidatietarief een regeling bevat voor het geval de eiser het geding intrekt voordat de gedaagde een proceshandeling (kan) verricht(en), welke regeling zich mede leent voor toepassing in kort geding.
2.7.Hoewel [eiser] heeft betwist dat er proceskosten dienen te worden toegekend, heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat er proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het (definitieve) bericht van intrekking heeft [gedaagde] immers pas op de ochtend voor de zitting bereikt. Ook uit de omstandigheid dat producties zijn overgelegd door de gemachtigde van [gedaagde] volgt dat door [gedaagde] kosten zijn gemaakt.
2.8.Voor de begroting van de hoogte van het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] zal de kantonrechter – overeenkomstig het genoemde arrest van de Hoge Raad – aansluiten bij het liquidatietarief. De kantonrechter leidt uit de stukken van het geding af dat sprake is van een gemiddelde zaakzwaarte. In dergelijke gevallen wordt het salaris van de gemachtigde vastgesteld op € 747,00. De kantonrechter zal het salaris in dit geval vaststellen op de helft van dit tarief (€ 373,50) aangezien het tarief gebaseerd is op het voltooien van de procedure, terwijl in dit geval geen zitting heeft plaatsgevonden.
2.9. [gedaagde] verzoekt de kantonrechter verder om niet over te gaan tot afgifte van een datum voor een nieuw kort geding , althans om het nieuwe kort geding over dezelfde kwestie pas na de zomer te appointeren. De kantonrechter zal dit verzoek buiten beschouwing laten. Dit vormt immers geen onderwerp van de onderhavige procedure.
2.10.Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat zij in dit geval geen reden heeft gezien om het geschil over de proceskosten op een zitting te behandelen. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk voldoende kunnen toelichten en die standpunten zijn ook duidelijk. Daarbij komt dat geen van de partijen een gemotiveerd verzoek heeft gedaan om (alsnog) een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden.
De kantonrechter:
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 373,50 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter