Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNHO:2022:12059

17 January 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknummer : 9629516 \ WM VERZ 22-16

CJIB-nummer : 235377237

Uitspraakdatum : 16 mei 2022

Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)

in de zaak van

[betrokkene]

gemachtigde : mr. D. Eijpe, Bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht.

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De zaak is behandeld op de zitting van 3 mei 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.

De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep op dat punt ongegrond te verklaren. Met betrekking tot de dwangsom stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat deze inderdaad verschuldigd is. Tevens stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat er geen proceskostenvergoeding verschuldigd is omdat dat bij het toekennen van een dwangsom niet aan de orde is.

De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De officier van justitie heeft de boete vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 400,50 toegekend. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de toekenning van deze proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.

De gemachtigde van betrokkene voert in het beroepschrift aan dat de officier van justitie in zijn beslissing de proceskosten onjuist heeft vastgesteld. De officier van justitie heeft een bedrag van € 400,50 toegekend en heeft ten onrechte een half punt toegekend voor de hoorzitting. De officier van justitie stelt dat er een geringe inspanning door gemachtigde zou zijn geleverd tijdens de hoorzitting. Gemachtigde stelt dat deze stelling verder niet is gemotiveerd door de officier van justitie. Gemachtigde betwist dat er een geringe inspanning zou zijn geleverd en verzoekt de kantonrechter alsnog de juiste proceskostenvergoeding toe te kennen.

De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.

Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

Betrokkene beroept zich tevens op de omstandigheid dat de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft beslist op het beroep van de betrokkene, zodat volgens de gemachtigde gedurende 56 dagen een dwangsom is verbeurd met een totaal bedrag ad

€ 1.442,00 plus wettelijke rente.

De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de gemachtigde gelijk heeft en de maximale dwangdom verschuldigd is. De kantonrechter volgt de vertegenwoordiger van de officier van justitie en bepaalt daarom dat op grond van artikel 4:17 Awb een dwangsom verschuldigd is. De kantonrechter wijst een dwangsom toe van € 1.442,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 4:97 Awb.

De gemachtigde heeft een kostenveroordeling gevraagd wegens een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen. Ook met betrekking tot de toegewezen dwangsom wijst de kantonrechter dit verzoek af, met verwijzing naar de uitspraak van 18 mei 2021 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2021:4778.

De uitspraak

De kantonrechter:

‒ verklaart het beroep ongegrond;

‒ stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,00 en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan de gemachtigde van betrokkene dient te voldoen;

‒ stelt de hoogte van de verschuldigde wettelijke rente vast op € 28,84 en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan de gemachtigde van betrokkene dient te voldoen;

‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.

De griffier De kantonrechter

Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht. Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.

Datum toezending:

Artikel delen