Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2023:916

10 maart 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

 

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/220065 / KG ZA 23-5
Vonnis in kort geding van 10 maart 2023
in de zaak van

de vennootschap onder firma JACHTHAVEN OOSTERHAVEN,

te Groningen, 2. de vennootschap onder firma HANZECHARTER, te Groningen, eisende partijen, hierna samen te noemen: Jachthaven en Hanzecharter, advocaat: mr. J.G.H. Meijerink,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE GRONINGEN, te Groningen, gedaagde partij, hierna te noemen: de gemeente, advocaat: mr. E.E. van der Kamp.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding; - de producties van Jachthaven en Hanzecharter; - de conclusie van antwoord; - de producties van de gemeente; - de wijziging van eis; - de mondelinge behandeling van 24 februari 2023 waar voor de Jachthaven is verschenen [naam A] en voor Hanzecharter [naam B] , beiden bijgestaan door mr. Meijerink; voor de gemeente is verschenen [naam C] , bijgestaan door mr. Van der Kamp; - de pleitnota van Jachthaven en Hanzecharter; - de pleitnota van de gemeente.

De feiten

2.1.In april 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de Watervisie Groningen vastgesteld, waarbij het hernieuwde beleid van de gemeente aangaande het water in de stad Groningen is vormgegeven. Één van de aspecten van dat beleid is dat de gemeente in en aan de Diepenring meer ruimte wil scheppen voor terrassen op en langs het water en voor aanlegplaatsen voor de recreatievaart. Daartoe moest het aantal tot dan toe bestaande ligplaatsen aanzienlijk worden verminderd.
In verband met de zojuist bedoelde beleidsvisie wenst de gemeente de aan het Schuitendiep gelegen ligplaatsen vrij te maken. Op één van die ligplaatsen, tussen de Kattenbrug en de Poelbrug, ligt het Pannekoekschip, een horecagelegenheid op het water. Naast dat schip liggen twee woonarken die eigendom zijn van de exploitant van het Pannekoekschip. Om die plaatsen vrij te kunnen maken, is de gemeente in overleg getreden met de exploitant van het Pannekoekschip, waarbij ook is overlegd over een mogelijk andere locatie voor het Pannekoekschip.
De gemeente heeft een locatiestudie uitgevoerd naar mogelijke ligplaatsen voor het Pannekoekschip. Daartoe zijn diverse locaties onderzocht. De conclusie daarvan was dat een ligplaats aan de Oosterhaven, tussen de jachthaven in de Oosterhaven en de Oosterhavenbrug, het meest geschikt zou zijn. Vervolgens zijn onderhandelingen gevoerd tussen de exploitant van het Pannekoekschip en de gemeente, die hebben geleid tot overeenstemming over de aankoop door de gemeente van het Pannekoekschip “de Verandering” en de twee daarnaast liggende woonarken. In de desbetreffende aankoopovereenkomst van 25 januari 2021 is opgenomen dat de verkoper bij de gemeente heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor een nieuwe ligplaatsvergunning op een andere locatie binnen de gemeente Groningen voor het nieuwe Pannekoekschip “Johanna” en dat de overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde van het onherroepelijk worden van nieuw af te geven vergunningen voor een ligplaats van het nieuwe Pannekoekschip aan de Oosterhaven, tussen de jachthaven in de Oosterhaven en de Oosterhavenbrug.
2.4.Om in het zojuist genoemde deel van de Oosterhaven een ligplaats te kunnen bieden aan het nieuwe Pannekoekschip, moet dat gedeelte vrij worden gemaakt. Tot dan toe maakten Jachthaven en Hanzecharter gebruik van het bedoelde deel.
Jachthaven, tezamen met haar rechtsvoorganger City Channel Shipyard B.V., huurt sinds 16 maart 1994 van de gemeente de jachthaven in de Oosterhaven, groot ca. 2.950 m2. Na het aangaan van die huurovereenkomst zijn aanvullende afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een brief van 21 juni 1994, waarin de Gemeente deze afspraken aan de rechtsvoorganger van Jachthaven bevestigt. Die afspraken strekken ertoe dat Jachthaven van 1 juni tot 1 september vaartuigen mag laten afmeren aan de kade tussen de Steentilbrug en de jachthaven alsmede tussen de jachthaven en de Oosterhavenbrug. In 1995 is die periode met een maand verlengd, derhalve tot 1 oktober. De kade tussen de jachthaven en de Oosterhavenbrug is kadastraal bekend als [kadasternummer] ter grootte van in totaal ca. 375 m (50 m x 7,5 m). Dat betreft de kade die thans in geschil is; deze zal hierna als het Perceel worden aangeduid.
2.6.Hanzecharter ligt met het door haar geëxploiteerde schip, de “Quo Vadis”, jaarlijks, van eind oktober/begin november tot begin april, in de Oosterhaven. Vaak is dat op de plaats van het Perceel. Het is ook wel voorgekomen dat dat schip in de bedoelde periode op een andere plaats, bijvoorbeeld aan de overzijde van de Oosterhaven, heeft gelegen.
Bij brief van 18 maart 2021 zijn de omwonenden van de Oosterhaven en de Oosterkade door de gemeente geïnformeerd over het voornemen om de exploitatie van het Pannekoekschip naar het Perceel te verplaatsen. Een aantal omwonenden, waaronder Jachthaven, heeft bij brief van 19 maart 2021 bezwaren tegen het voornemen van de gemeente kenbaar gemaakt. Bij brief van 7 april 2021 van de gemeente aan de omwonenden is de keuze voor de locatie van het Pannekoekschip toegelicht.
2.8.Na vernomen te hebben dat de gemeente voornemens is een omgevingsvergunning af te geven voor het plaatsen van het nieuwe Pannekoekschip in de Oosterhaven hebben onder meer Jachthaven en Hanzecharter zich op 27 maart 2022 per brief tot de gemeente gericht. Strekking van dat schrijven is dat zij menen dat er evidente privaatrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan het voornemen van de gemeente. Die belemmeringen bestaan volgens hen uit de huurovereenkomst tussen de gemeente en de Jachthaven en uit een huurovereenkomst tussen de gemeente en Hanzecharter.
Bij brief van 25 april 2022 aan City Channel Shipyard B.V., de rechtsvoorganger van Jachthaven, heeft de gemeente het gebruik van het Perceel opgezegd met ingang van 1 september 2022. De toenmalige raadsman van Jachthaven heeft vervolgens aan de gemeente laten weten zich niet te kunnen vinden in de beëindiging van het gebruik van het Perceel door Jachthaven. Tevens heeft Jachthaven aan de gemeente bij brief van 19 december 2022 doen weten dat zij van mening was dat het Perceel vanwege het Didam-arrest niet zonder meer aan het Pannekoekschip in gebruik kon worden gegeven. De gemeente heeft daarop, bij brieven van 6 oktober 2022 en 25 oktober 2022 aangekondigd dat zij haar voornemen zou publiceren om het Perceel aan het Pannekoekschip in gebruik te geven.
2.10.In het Gemeenteblad van 27 december 2022 heeft de gemeente het volgende bekendgemaakt:
Bekendmaking voorgenomen bruikleen water(bodem) Oosterkade Het college van burgemeester en wethouders van Groningen maakt hierbij bekend dat de gemeente Groningen voornemens is een perceel water(bodem) in gebruik te geven. Het betreft een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend [kadasternummer] ter grootte van in totaal circa 375 m (50m x 7,5m), dat zich bevindt aan de kade tussen de jachthaven en de Oosterhavenbrug.
De gemeente Groningen geeft hiermee uitvoering aan de onderhandelingen die vanaf medio 2019 zijn gevoerd met de beoogd gebruiker. Redenen tot uitgifte aan beoogde gebruiker De gemeente Groningen heeft de volgende reden om de onroerende zaak in bruikleen te geven aan de beoogde gebruiker:
Met het oog op de door de gemeente beoogde ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van het gebied rondom het Schuitendiep dient het gebruik van ligplaatsen in dat gebied te beëindigen. De verplaatsing van de bestaande horeca-exploitatie door de beoogde gebruiker naar de Oosterkade maakt het mogelijk om drie ligplaatsen in voornoemd gebied – gelegen tussen de Kattenbrug en de Poelebrug (binnen stadszijde) – ter beschikking te krijgen.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gestelde ambities uit de Watervisie Groningen, ‘Koersen op water’ (april 2017), waarin wordt gesproken over de transformatie van de Diepenring, waarbij het Schuitendiep als kansrijk wordt gezien om meer openbare plekken aan het water te maken. De ontwikkeling biedt voorts ruimte om van de Diepenring meer een verblijfsplek te maken, zoals in het raadsinitiatiefvoorstel ‘Van verdeelring tot verblijfsruimte, een nieuwe visie voor de diepenring’ (juni 2021) wordt voorgesteld.
Gelet op het voorgaande is de gemeente van oordeel dat de beoogde gebruiker in redelijkheid als de enige serieuze gegadigde voor het gebruik van de in de aanhef aangeduide onroerende zaak in aanmerking komt.
Kort geding Bent u het niet eens met deze voorgenomen ingebruikneming, omdat u van mening bent ook voor deze ingebruikneming in aanmerking te komen, dan dient u voor 20 januari 2023 een kort geding aanhangig te maken bij de rechtbank Noord-Nederland. Indien u een kort geding aanhangig maakt, dan dient u ons dit binnen voornoemde termijn schriftelijk mede te delen door het per e-mail opsturen van de conceptdagvaarding aan vastgoedtransacties groningen.nl. Indien u niet binnen voormelde termijn een kort geding aanhangig heeft gemaakt op de hiervoor beschreven wijze, wordt u geacht zich niet te verzetten tegen de hiervoor omschreven ingebruikneming en wordt u geacht uw rechten ter zake te hebben verwerkt.”

Het geschil

3.1.De vorderingen van Jachthaven en Hanzecharter strekken er – na wijziging van de eis – toe:
I. voor zover ten aanzien van het Perceel al een (bruikleen)overeenkomst gesloten is de gemeente te verbieden daaraan uitvoering te geven, anders dan na het correct doorlopen van de openbare selectieprocedure als genoemd in het arrest van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778, het Didam-arrest)); II. voor zover ten aanzien van het Perceel (nog) geen (bruikleen)overeenkomst gesloten is de gemeente te verbieden een overeenkomst te sluiten met een ander dan eiser(s), voor zover nodig na het correct doorlopen van de openbare selectieprocedure als genoemd in het arrest van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778, het Didam-arrest)); althans subsidiair de gemeente te verbieden om ten aanzien van het Perceel een overeenkomst te sluiten, anders dan nadat de openbare selectieprocedure als genoemd in het arrest van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778, het Didam-arrest) correct doorlopen is; III. de gemeente te gebieden om eiser(s) toe te staan het Perceel te gebruiken onder dezelfde condities en op dezelfde wijze als zij tot heden daarvan gebruik gemaakt hebben, totdat een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning is afgegeven aan c.q. ten behoeve van Het Pannekoekschip B.V. (KvK-nummer 02034327) en/of Pannekoekschip Johanna B.V. (KvK nummer 02081818), die er toe strekt dat het Perceel door een van beide laatstgenoemden gebruikt mag worden; IV. de gemeente te verbieden eiser(s) het gebruik van de Kade en/of de Ligplaats te ontnemen, te beletten, te beperken, of te onthouden: zolang sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen; althans zolang niet in rechte is komen vast te staan dat de Gemeente op goede grond de (huur)overeenkomst(en) met eiser(s) heeft opgezegd, als gevolg waarvan eiser(s) het gebruik van (dat deel van) de Kade en/of de Ligplaats niet (langer) toekomt; althans zolang eiser(s) niet op grond van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak gehouden zijn de Kade en/of de Ligplaats te ontruimen; V. de gemeente te verbieden uitvoering te geven aan haar voornemen een (bruikleen)overeenkomst ten aanzien van het Perceel met de door haar beoogd gebruiker (het Pannekoekschip BV en/of Pannekoekschip Johanna BV) te sluiten en/of daaraan uitvoering te geven, totdat die gebruiker beschikt over alle, onherroepelijk geworden, vergunningen, genoemd in artikel 11 lid 3 van de Aankoopovereenkomst (productie 5 gemeente) en dat gebruik voorts niet (langer) strijdig is met het bestemmingsplan van de gemeente en de Verordening Openbaar Vaarwater; VI. de gemeente te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan eisers van € 250.000,00 ineens per overtreding van het onder I t/m V gevorderde, en een dwangsom van € 15.000,00 per dag, voor elke dag dat een overtreding van het onder 1 t/m V gevorderde voortduurt, met een maximum van € 500.000,00, althans een zodanige dwangsom zoals de voorzieningenrechter in goede justitie zal vaststellen; VII. de gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de griffierechten en de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.De gemeente heeft verweer gevoerd.

De beoordeling

4.1.De voorgenomen (bruikleen)overeenkomst ter zake van het Perceel betreft een privaatrechtelijke transactie tussen de gemeente als eigenaar daarvan en de exploitant van het Pannekoekschip.
4.2.In beginsel geldt voor dergelijke transacties, ook indien daarbij een overheidsorgaan betrokken is, contractsvrijheid, met dien verstande dat de transactie niet in strijd mag zijn met geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Zo bepaalt artikel 3:14 BW dat een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht aan iemand toekomt, niet mag worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Tot de regels van publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, welke normen zich uit hun aard richten tot de overheid. Dat betekent dat de overheid bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee het gelijkheidsbeginsel in acht moet nemen. Dat geldt dus ook voor de beslissing met wie en onder welke voorwaarden het een overeenkomst tot verkoop van een aan hem toebehorende onroerende zaak sluit. Op dit punt verschilt de positie van een overheidslichaam van die van een private partij.
4.3.De Hoge Raad heeft in het zogenaamde Didam-arrest van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) (nadere) eisen geformuleerd ter zake van de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij de verkoop van aan een overheidslichaam toebehorende onroerende zaak. In dat arrest heeft de Hoge Raad daarover overwogen:
“3.1.4. Uit het gelijkheidsbeginsel – dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen – vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6. De hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt”.
Partijen zijn het erover eens dat dit arrest zich ook uitstrekt over de voorgenomen (bruikleen)overeenkomst.
4.4.Kern van het geschil in dit kort geding is de vraag of de gemeente uitvoering mag geven aan de voorgenomen (bruikleen)overeenkomst zoals beschreven onder de feiten en gepubliceerd in het Gemeenteblad van 27 december 2022 van de gemeente. Meer in het bijzonder ligt voor de vraag of, gelet op het Didam-arrest, de gemeente ruimte had moeten bieden aan potentiële gegadigden (waaronder Jachthaven en Hanzecharter) om mee te dingen naar het in bruikleen krijgen van het Perceel door middel van een openbare selectieprocedure dan wel dat zij kon volstaan met bekendmaking van de voorgenomen bruikleen aan het Pannekoekschip onder opgave van de redenen waarom, afgemeten naar objectieve, toetsbare en redelijke criteria, bij voorbaat vast staat dat voor de percelen slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
4.5.De voorzieningenrechter constateert dat de gemeente ervan op de hoogte was dat ook Jachthaven en Hanzecharter geïnteresseerd waren in het gebruik van het in geding zijnde perceel. Dat betekent echter niet zonder meer dat de gemeente de hiervoor bedoelde selectieprocedure moet toepassen. Indien op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de bruikleen van het perceel, kan de gemeente hiervan afzien. In alle andere gevallen zal de gemeente een selectieprocedure moeten toepassen.
4.6.Jachthaven en Hanzecharter hebben aangevoerd dat de gemeente niet heeft voldaan aan de vereisten waaraan de selectieprocedure moet voldoen.
De gemeente heeft dat betwist. Daartoe heeft de gemeente aangevoerd dat zij op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria heeft aangenomen en mogen aannemen dat de exploitant van het Pannekoekschip als enige serieuze gegadigde voor de aankoop in aanmerking komt en dat daarom een openbare selectieprocedure achterwege kan blijven. Die criteria zijn, blijkens de publicatie in het Gemeenteblad van 27 december 2022 de volgende: Met het oog op de door de gemeente beoogde ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van het gebied rondom het Schuitendiep dient het gebruik van ligplaatsen in dat gebied te beëindigen. De verplaatsing van de bestaande horeca-exploitatie door de beoogde gebruiker naar de Oosterkade maakt het mogelijk om drie ligplaatsen in voornoemd gebied – gelegen tussen de Kattenbrug en de Poelebrug (binnen stadszijde) – ter beschikking te krijgen.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gestelde ambities uit de Watervisie Groningen, ‘Koersen op water’ (april 2017), waarin wordt gesproken over de transformatie van de Diepenring, waarbij het Schuitendiep als kansrijk wordt gezien om meer openbare plekken aan het water te maken. De ontwikkeling biedt voorts ruimte om van de Diepenring meer een verblijfsplek te maken, zoals in het raadsinitiatiefvoorstel ‘Van verdeelring tot verblijfsruimte, een nieuwe visie voor de diepenring’ (juni 2021) wordt voorgesteld.
Gelet op het voorgaande is de gemeente van oordeel dat de beoogde gebruiker in redelijkheid als de enige serieuze gegadigde voor het gebruik van de in de aanhef aangeduide onroerende zaak in aanmerking komt.
4.8.Vooropgesteld wordt dat de gemeente een aanzienlijke beleidsruimte heeft als het gaat om gebiedsontwikkeling zoals hier aan de orde. In het kader van de gegeven beleidsruimte en de daarbij te stellen beleidsdoelen is het mogelijk dat de gemeente grondposities kan en mag inzetten om die beleidsdoelen te realiseren. De gemeente heeft ook de vrijheid om, mede gelet op relevante (maatschappelijke) ontwikkelingen, eerder geformuleerd en bekend gemaakt beleid te wijzigen, ook indien dat tot gevolg heeft dat eerder met bepaalde partijen gesloten overeenkomsten (moeten) worden beëindigd, op voorwaarde dat zij zich houdt aan de voor haar in het algemeen geldende eisen zoals die met name voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.9.Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de gemeente binnen de grenzen van de aan haar toekomende beleidsruimte objectieve, toetsbare en redelijke criteria vastgesteld waarvan toepassing in dit geval ertoe leidt dat zij bij voorbaat redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat slechts de exploitant van het Pannekoekschip in aanmerking komt voor de bruikleen van het in geding zijnde perceel. In de Watervisie waarnaar in de Bekendmaking van 27 december 2022 is verwezen, is opgenomen dat ligplaatsen in de Diepenring, waaronder ook het Schuitendiep waar het Pannekoekschip ligt, moeten verdwijnen. Blijkens de Watervisie wil de gemeente dat bewerkstelligen door met de gebruikers/eigenaren van de ligplaatsen te overleggen over de wederzijdse wensen, waarbij blijven, verschuiven binnen de Diepenring, verhuizen naar een ander kanaalvak of verkopen dient te worden bezien. Dat het Pannekoekschip, zoals de gemeente heeft gesteld, niet persé weg hoeft van haar plaats aan het Schuitendiep en dat er ook volgens het door de gemeente uitgevoerde locatie-onderzoek andere geschikte locaties waren dan het Perceel aan de Oosterhaven, neemt niet weg dat de gemeente binnen de haar toekomende beleidsruimte het Perceel in redelijkheid heeft kunnen en mogen aanwijzen als meest geschikte locatie voor het Pannekoekschip. Dat de gemeente mede op grond van de wens van de exploitant van het Pannekoekschip voor die locatie heeft gekozen, maakt het vorenstaande niet anders. De voorzieningenrechter overweegt in algemene zin dat de publieke taak van een gemeente als redelijk handelende overheid toelaat dat zij haar beleid laat beïnvloeden door private initiatieven als die initiatieven in lijn zijn met de meer algemene beleidskaders en de maatschappelijke ontwikkelingen. De keuze voor de locatie aan de Oosterhaven voor het Pannekoekschip valt naar voorshands oordeel op zichzelf dan ook binnen de beleidsruimte die de gemeente had en heeft. De door Jachthaven en Hanzecharter opgeworpen suggestie dat de gemeente enkel en alleen voor bedoelde nieuwe locatie voor het Pannekoekschip heeft gekozen om aldus van de door de exploitant van het Pannekoekschip geïnitieerde procedure over de aanleg van de Kattenbrug af te komen, is niet nader – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter die suggestie als speculatief naast zich neer legt.
De gemeente heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voldoende gemotiveerd aangegeven dat zij het Perceel in bruikleen wil geven aan de exploitant van het Pannekoekschip om haar beleidsdoelen te realiseren. Hierbij speelt tevens een rol dat de Watervisie alsmede het raadsinitiatiefvoorstel ‘Van verdeelring tot verblijfsruimte, een nieuwe visie voor de diepenring’ (juni 2021), waarnaar ook in de Bekendmaking is verwezen, voldoende concreet zijn in die zin dat daaruit voldoende objectieve, toetsbare en redelijke criteria kunnen worden afgeleid. Ook is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang dat die criteria bij de publicatie van het voornemen bekend moeten worden gemaakt, hetgeen de gemeente heeft gedaan, en niet, zoals Jachthaven en Hanzecharter hebben gesteld, in een eerder stadium.
4.11.Daarnaast is de voorzieningenrechter, anders dan Jachthaven en Hanzecharter menen, voorlopig van oordeel dat met de publicatie op 27 december 2022, waarbij een termijn tot 20 januari 2023 is gegeven om daartegen in kort geding op te komen, sprake is van een tijdige publicatie. Immers daarmee is aan de in het Didam-arrest geformuleerde eis voldaan dat het “overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend (dient) te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen.”
Verder is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is (geweest) van opgewekt vertrouwen of dat de gemeente niet voldoende transparant is geweest en dat Jachthaven dan wel Hanzecharter daaraan rechten zou(den) kunnen ontlenen. Jachthaven en Hanzecharter hebben aangevoerd dat de gemeente naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) dan wel de Wet open overheid (Woo) bijna de helft van de verstrekte pagina’s heeft zwart gemaakt en in die zin niet transparant heeft gehandeld. Verder hebben Jachthaven en Hanzecharter gesteld dat zij begin dit jaar, mede in het kader van de voorbereiding van dit kort geding, zes met naam en toenaam genoemde stukken heeft opgevraagd en dat slechts twee stukken daarvan (de aankoopovereenkomst en de bruikleenovereenkomst) zijn overgelegd. Naar de stelling van Jachthaven en Hanzecharter moet het niet verstrekken van de overige stukken tot gevolg hebben dat het standpunt van de gemeente dat er één serieuze gegadigde is, niet gevolgd kan worden. De gemeente heeft daaromtrent verklaard dat bij de beoordeling van het Wob- dan wel Woo-verzoek reeds is aangegeven om welke reden die stukken niet zouden worden afgegeven. Mede gezien de omstandigheid dat tegen de Wob- dan wel Woo-beslissing geen bezwaar of beroep is ingesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat daarom aan het niet verstrekken van de bedoelde stukken niet de door Jachthaven en Hanzecharter aangevoerde gevolgen kunnen worden verbonden.
Al met al heeft de gemeente naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter tegen deze achtergrond genoegzaam en tijdig gemotiveerd dat op grond van “objectieve, toetsbare en redelijke criteria” de exploitant van het Pannekoekschip de enig serieuze gegadigde is voor de bruikleen van het Perceel. Dat de exploitatie van het nieuwe pannenkoekschip (mogelijk) in een andere B.V. zal gaan plaatsvinden, doet daar niet aan af. Het betreft de voortzetting van de horecagelegenheid die aan het Schuitendiep wordt geëxploiteerd en na het sluiten van de voorgenomen bruikleenovereenkomst zal worden voortgezet in een nieuw pannenkoekschip door een aan de exploitant gelieerde vennootschap.
4.14.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de gemeente in het onderhavige geval heeft mogen afzien van een openbare selectieprocedure en heeft mogen volstaan met de Didam-publicatie zoals die op 23 november 2022 is verschenen. De vorderingen onder I. en II. worden dan ook afgewezen.
4.15.Jachthaven en Hanzecharter hebben verder gesteld (i) dat de gemeente met de huuropzeggingen vooruit zou zijn gelopen op het geven van uitvoering aan de bruikleenovereenkomst; (ii) dat nog een omgevingsvergunning moet worden verleend; en (iii) dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering waardoor die vergunning niet kan worden verleend.
De gemeente heeft ter zake aangevoerd dat het noodzakelijk was om het gebruiksrecht (de huur) met betrekking tot het desbetreffende deel van de Oosterhaven aan Jachthaven op te zeggen, alvorens de bruikleenovereenkomst met het Pannekoekschip te kunnen uitvoeren. De voorzieningenrechter acht de door de gemeente in dezen gekozen volgorde niet onredelijk. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter verder dat voorshands niet voldoende aannemelijk is (geworden) dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huuropzegging jegens Jachthaven niet mogelijk is. In dit verband is niet gebleken dat de in 2017 (en nadien) gevoerde gesprekken over een nieuwe, uitgebreidere huurovereenkomst gerechtvaardigd vertrouwen hebben opgewekt dat Jachthaven de huur van het Perceel kon voortzetten. Ook ter zake van de beëindiging van het gebruik van dat Perceel door Hanzecharter overweegt de voorzieningenrechter dat voorshands niet voldoende aannemelijk is (geworden) dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat deze beëindiging jegens Hanzecharter niet mogelijk is. Ten aanzien van Hanzecharter is overigens niet gebleken dat sprake is van een huurrelatie, maar slechts van een jaarlijks (publiekrechtelijk) aanwijsbesluit. Jachthaven heeft overigens gesteld dat zij aanzienlijke geldbedragen heeft geïnvesteerd in het Perceel. Zowel Jachthaven als Hanzecharter hebben verder gesteld dat zij omzet mislopen door de beëindiging van hun gebruik van het Perceel. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat noch de mate van investering noch het mogelijke omzetverlies in de weg staat aan de opzegging van het gebruik door Jachthaven en Hanzecharter van het Perceel.
Niet in geschil is dat er nog een omgevingsvergunning moet worden verleend. Ter zake heeft de gemeente aangevoerd dat de gemeente die vergunning op korte termijn zal verlenen. Aangenomen dat de vergunning daadwerkelijk op korte termijn zal worden verleend, kan de exploitant van het Pannekoekschip naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarvan in ieder geval voorshands gebruik gaan maken. Een mogelijk daartegen in te dienen rechtsmiddel doet daaraan niet af, gelet op het bepaalde in artikel 6:16 Awb: het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, (…). Indien Jachthaven en Hanzecharter na de verlening van de omgevingsvergunning schorsing daarvan wensen, zal gebruik moeten worden gemaakt van de in de artikelen 8:81 e.v. Awb opgenomen procedure voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Daarop kan de voorzieningenrechter in het onderhavige kort geding niet vooruit lopen. In de gegeven omstandigheden acht de voorzieningenrechter het belang van de gemeente om uitvoeriing te geven aan haar voornemen voorshands groter dan het belang van Jachthaven en Hanzecharter bij de gevraagde voorzieningen.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat voor de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die op voorhand aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat en waaraan Jachthaven en Hanzecharter rechten in dezen kunnen ontlenen, het volgende van belang is. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is van een evidente privaatrechtelijke belemmering sprake wanneer deze een evident karakter heeft, waarbij van evidentie geen sprake is indien nog een bodemprocedure loopt bij de civiele rechter over de gestelde en betwiste privaatrechtelijke belemmering, ook niet indien er al een kort geding vonnis ligt van de civiele rechter. Van een dergelijke evidente privaatrechtelijke belemmering is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene worden de gevraagde voorzieningen afgewezen. Jachthaven en Hanzecharter zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Jachthaven en Hanzecharter als volgt vastgesteld:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat 1.079,00
Totaal 1.755,00
4.20.De door de gemeente gevorderde vergoeding van nakosten (en de wettelijke rente daarover) wordt geacht begrepen te zijn in de proceskostenveroordeling, zodat daarop niet afzonderlijk behoeft te worden beslist (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.wijst de vorderingen af;
5.2.veroordeelt Jachthaven en Hanzecharter hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Jachthaven en Hanzecharter tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00;
5.3.verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.
319 (js)

Artikel delen