Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2024:2781

22 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht

locatie Groningen

zaaknummer: LEE 24/2668

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] verzoeker,

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de gemeente Het Hoogeland (hierna: de vergunninghouder) een omgevingsvergunning voor een omgevings-planactiviteit (slopen) op grond van de Omgevingswet (Ow) verleend voor het slopen van de bestaande panden op de percelen aan de [adres] te [plaats].

Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter bij brief van 12 juni 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek is behandeld op de zitting van 12 juli 2024. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.S. de Lange, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. N.F. van der Meer en

W. Wieringa.

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1. Verzoeker is woonachtig in [plaats] en eigenaar van het pand op het perceel [adres] te [plaats].

1.2. In opdracht van vergunninghouder heeft de [bedrijf] op 28 juni 2022 een sloopveiligheidsplan opgesteld.

1.3. In het kader van vooroverleg heeft verweerder bij brief van 5 maart 2024 aan [bedrijf] medegedeeld dat hij in principe bereid is om door middel van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: de BOPA) medewerking te verlenen aan de aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van zes appartementen op het perceel aan de [adres] te [plaats].

1.4. Vergunninghouder heeft op 27 mei 2024 een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (slopen) voor het slopen van twee bestaande panden op de percelen aan de [adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevings-vergunning voor een omgevingsplanactiviteit (slopen) op grond van de Ow verleend voor het slopen van de bestaande panden op de percelen aan de [adres] te [plaats].

Toepasselijke regelgeving

3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet

4. Op 1 januari 2024 is de Ow in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het nieuwe recht (waaronder de Ow) van toepassing is, omdat de aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (slopen) is ingediend na 1 januari 2024.

5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

6. Gelet op het feit dat vergunninghouder voornemens is om op korte termijn gebruik te maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (slopen), acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoeker in dit geval gegeven.

Het geschil

7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (slopen) heeft verleend voor het slopen van twee bestaande panden op de percelen aan de [adres] te [plaats]. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Het bestreden besluit

8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een sloopveiligheidsplan van 4 juni 2024 van [bedrijf] ten grondslag gelegd. Uit dit sloopveiligheidsplan van Bork volgt dat niet gevreesd hoeft te worden dat het balkon van het pand van verzoeker zal instorten als gevolg van de sloopwerkzaamheden op voormelde percelen te Uithuizen.

8.1. Verzoeker betoogt dat er grote vraagtekens bij dit sloopveiligheidsplan kunnen worden gezet. In dit verband voert verzoeker aan dat zonder enige onderbouwing thans wordt gesteld dat het balkon behouden kan blijven, terwijl verweerder zich vanaf februari 2022 tot 4 juni 2024 op het standpunt heeft gesteld dat het balkon niet behouden kan blijven. Deze ommezwaai is opmerkelijk en vraagt in de visie van verzoeker om een onderbouwing. Dat klemt volgens verzoeker te meer nu eerder door verweerder is gecommuniceerd dat ‘meerdere partijen’ hebben aangegeven dat het balkon niet behouden kan worden. Daarbij wijst verzoeker op een gesprek van 15 mei 2024 met verweerder. In dat gesprek is in de visie van verzoeker inderdaad aangegeven dat er bij de sloop een muurtje zou blijven staan en er zou worden gestut, maar is tevens gezegd dat er nog steeds een grote kans op instorting is en dat het achteraf maar moest worden opgelost. Dit komt volgens verzoeker overeen met wat nu in het sloopveiligheidsplan staat, zonder onderbouwing waarom het nu niet zou instorten. Gelet daarop is het voor verzoeker onbegrijpelijk dat door verweerder nu te elfder ure zonder enige onderbouwing het tegenovergestelde standpunt wordt ingenomen en er nog altijd geen enkele garantie is dat het balkon daadwerkelijk behouden kan blijven. Voor verzoeker is bovendien relevant of ook de balustrade van het balkon behouden blijft. Die behoort tot het pand van De Komeet, maar is wel een belangrijk onderdeel van de esthetiek en veiligheid van het balkon en dus voor de huurder, aldus verzoeker. Het sloopveiligheidsplan vermeldt hier ten onrechte niets over. Daarnaast dient verweerder volgens verzoeker inzicht te geven in de maatregelen die worden genomen als het balkon - ondanks de maatregelen die verweerder nu kennelijk gaat nemen - toch instort. Wat voor soort balkon wordt er dan teruggeplaatst, en hoe worden de risico's en onderhoudsverplichtingen geregeld, alsmede de huurkorting en waardevermindering van het pand? Naar de mening van verzoeker is het van belang dat hierover vooraf duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt.

8.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beoordelingskader van de binnenplanse omgevingsplanactiviteitvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 5.21, tweede lid, aanhef en onder a, van de Ow, in samenhang gelezen met artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), wordt gevormd door de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Met inachtneming van het beoordelingskader in het omgevingsplan, meer in het bijzonder

die van de vigerende bestemmingsplannen die per 1 januari 2024 onderdeel uitmaken

van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, is de omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1 van de Ow verleend. Verder stelt verweerder zich, onder verwijzing naar het opgestelde veiligheidsplan van Bork van 4 juni 2024, op het standpunt dat het balkon van het pand van verzoeker behouden kan blijven.

8.3. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat zich in dit geval geen weigeringsgrond voordoet met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit slopen. Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het imperatief, limitatieve stelsel de gevraagde omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit slopen moest worden verleend. Dit is door de gemachtigde van verzoeker tijdens de zitting ook erkend. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot het overgelegde sloopveiligheidsplan ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit (slopen), gelet op de te verwachten schade aan zijn woning inzake het balkon, had dienen te weigeren. Hoewel verweerder in een eerder stadium wellicht te kennen heeft gegeven dat het balkon van de woning van verzoeker niet behouden kan blijven, kan op basis van de meest recente versie van het sloopveiligheidsplan niet de conclusie worden getrokken dat de onderhavige sloop van het pand op het perceel aan de Brouwerijstraat 2 te Uithuizen zodanige gevolgen zal hebben voor het balkon en de woning van verzoeker dat moet worden geconcludeerd dat de bescherming van deze woning in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd. De door verzoeker niet nader onderbouwde stelling dat er grote vraagtekens bij het sloopveiligheidsplan kunnen worden gezet, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Deze grond van verzoeker slaagt niet.

9. Verzoeker betoogt dat hij eerder ook overleg heeft gehad met het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: het IMG) over het herstel van de schade als gevolg van de aardbevingen. Daarbij heeft verzoeker al in een eerder stadium de keuze gemaakt voor vergoeding in natura, hetgeen inhoudt dat het IMG de schades gaat herstellen. Uit dat overleg is gebleken dat het IMG of alle schades herstelt, of geen van de schades. Met andere woorden: als het balkon er niet meer is, worden ook de overige bevingsschades niet meer hersteld. Op geen enkele manier blijkt volgens verzoeker dat verweerder dit heeft meegewogen. Dit is eerder wel toegezegd, zoals in de visie van verzoeker blijkt uit een

e-mail van 15 juli 2022. Daarin schrijft verweerder volgens verzoeker duidelijk dat er pas zal worden gesloopt zodra er duidelijkheid is van het IMG. Gelet daarop begrijpt verzoeker niet waarom dit kennelijk terzijde wordt geschoven. Om die reden blijft verzoeker van mening dat verweerder, gelet op artikel 7.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) vergunningvoorschriften en/of maatwerkvoorschriften had moeten opnemen om ervoor te zorgen dat het balkon niet instort. In dit verband wijst verzoeker erop dat artikel 7.15 van het Bbl verweerder ook verplicht om maatregelen te treffen ter voorkoming van gevaar aan belendingen, zoals in dit geval het balkon van verzoeker. Daarover ziet verzoeker niets terug in het bestreden besluit.

9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van verzoeker om maatwerkvoorschriften op te nemen buiten het beoordelingskader van het bestreden besluit valt. In de visie van verweerder heeft verzoeker, voorafgaand aan dit bestreden besluit, bovendien niet verzocht om het stellen van maatwerkvoorschriften. Verder ziet verweerder ambtshalve geen grond voor het stellen van maatwerkvoorschriften, aangezien in het meest recente sloopveiligheidsplan maatregelen zijn opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat het balkon van verzoeker tijdens de sloop behouden blijft.

9.2. In de e-mail van 15 juli 2022 van Beleidsadviseur Vastgoed J. Boomsma is onder meer het navolgende vermeld:

“(…). Op 13 juli jl. hebben we even weer om tafel gezeten om de afspraken met betrekking tot de sloop van De Komeet te bespreken. Hierin hebben we onderstaande afspraken met elkaar gemaakt:

- Jeroen gaat het IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen) bellen om te kijken of het dossier van Bouke m.b.t. aardbevingsschade in de achtergevel van de Brouwerijstraat voorrang kan krijgen, zodat de schade op korte termijn opgenomen kan worden.

- Indien IMG het dossier geen voorrang wil geven, gaan we hoger opschalen en gaan we kijken of we vanuit de gemeente een gesprek met het IMG, Bouke en gemeente kunnen krijgen om te kijken of we het dossier dan alsnog naar voren kunnen trekken.

- Mocht bovenstaande niet mogelijk zijn, wordt er een extern bureau ingeschakeld om de schade te beoordelen, zodat dit rapport gebruikt kan worden voor beoordeling schade door IMG. Dit externe bureau kan zowel door Bouke als door de gemeente aangewezen worden.

- Voor de maanden dat er geen balkon aanwezig is bij de Brouwerijstraat, wil Bouke de huurder huurkorting geven, hier is de gemeente mee akkoord. Wel willen we een verklaring waaruit blijkt dat de huurkorting ook daadwerkelijk ten goede komt aan de huurder(s).

- Het oude balkon wordt gesloopt en daar komt een licht gewicht balkon voor terug, op kosten van de gemeente.

- We gaan pas slopen zodra er duidelijkheid is hoe de aardbevingsschade opgenomen wordt. Tot die tijd wordt er niet gesloopt. Zo loopt Bouke geen risico dat het IMG de schade niet meer kan beoordelen. (…).”

9.3. De voorzieningenrechter overweegt dat voormelde e-mail is opgesteld naar aanleiding van de veronderstelling dat het balkon van verzoeker tijdens de sloop niet behouden zou kunnen blijven, hetgeen inmiddels is achterhaald naar aanleiding van het meest recente sloopveiligheidsplan. Dat partijen een tegengestelde visie hebben voor wat betreft de inhoud en de uitkomst van het gesprek op 15 mei 2024 leidt niet tot een andere conclusie. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen van de in artikel 5.34 van de Ow vermelde grondslagen om vergunningsvoorschriften aan het bestreden besluit te verbinden zich in dit geval voordoen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het omgevingsplan geen koppeling maakt met het Bbl en dat hoofdstuk 7 van het Bbl geen zelfstandige grondslag geeft om Bbl gerelateerde vergunningsvoorschriften te verbinden aan andersoortige omgevingsvergunningen. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker voorafgaand aan het bestreden besluit niet aan verweerder heeft verzocht om het stellen van maatwerkvoorschriften. Dit brengt met zich dat het niet stellen van maatwerkvoorschriften door verweerder in dit geval buiten de omvang van de beoordeling van dit verzoek om voorlopige voorziening moet blijven. Voor zover de gemachtigde van verzoeker in dit verband ter zitting naar voren heeft gebracht dat verweerder, gelet op de voorgeschiedenis, aanleiding had moeten zien om ambtshalve maatwerkvoorschriften te stellen, volgt de voorzieningenrechter dit betoog niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met de in het meest recente sloopveiligheidsplan opgenomen maatregelen op een andere manier voldoende verzekerd dat het balkon van verzoeker tijdens de sloop van voormelde panden behouden blijft. Deze grond van verzoeker slaagt niet.

Conclusie

10. Gelet op de rechtsoverwegingen 8.3. en 9.3. dient de houdbaarheid van het bestreden besluit in de bezwaarfase als overwegend positief te worden ingeschat, zodat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uit te spreken.

Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:81

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

(…).

Omgevingswet

Artikel 5.1 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. een omgevingsplanactiviteit.

(…).

Artikel 5.18 Beoordelingsregels aanvraag artikel 5.1-activiteiten

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.

2. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.

(…).

Artikel 5.21 Artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag omgevingsplanactiviteit

1. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:

a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,

b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:

1°. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,

2°. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Artikel 8.0a Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit algemeen

1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.

2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Besluit bouwwerken leefomgeving

Artikel 7.4 Specifieke zorgplicht

1. Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving kunnen leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

2. Onder gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, die tot dat gevaar kan leiden.

Artikel 7.5 Maatwerkvoorschriften

1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over artikel 7.4 en de paragrafen 7.1.2 tot en met 7.1.5, met uitzondering van de artikelen 7.20, 7.22 en 7.22a en bepalingen over:

a. meldingplichten; en

b. meet- of rekenmethoden.

(…).

Artikel 7.15 Veiligheid in de directe omgeving

1. Bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:

a. letsel aan personen in de directe omgeving van het bouw- en sloopterrein;

b. letsel aan personen die het bouw- en sloopterrein onbevoegd betreden; en

c. gevaar voor de veiligheid van belendingen.

2. Bij het bouwen of slopen van een gebouw wordt bij de bouw- en sloopplaats een veiligheidsafstand vrijgehouden bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn Bouw- en sloopveiligheid.

Tijdelijk deel Omgevingsplan (voorheen: Bestemmingsplan “herziening Uithuizen dorpscentrum” en het facetbestemmingsplan “Eemsmond Gebouwd Erfgoed”)

De percelen, waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, hebben de enkelbestemmingen “Gemengd” en “Wonen” en de dubbelbestemming “Waarde – Ruimtelijke kwaliteit” alsmede de aanduiding “specifieke vorm van waarde – karakteristiek gebied”.

Vergunningplicht bestemmingsplan “herziening Uithuizen dorpscentrum”

Artikel 5.7. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 5.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, van het bevoegd gezag een hoofdgebouw te slopen, dan wel te laten slopen.

Artikel 5.7.2 Voorwaarden vergunningverlening

Een vergunning als bedoeld in artikel 5.7 wordt slechts verleend indien:

a. een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend voor het in plaats van het te slopen gebouw op te richten bouwwerk,

b. een toekomstig niet-bebouwde invulling van de vrijkomende gronden niet leidt tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het bevoegd gezag kan ten aanzien van het gestelde onder b een (her)inrichtingschets vragen en voorwaarden verbinden aan de inrichting van een bouwperceel.

Vergunningplicht facetbestemmingsplan “Eemsmond Gebouwd Erfgoed”

Artikel 3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Artikel 3.4.1 Verbod op slopen zonder omgevingsvergunning

Het is verboden hoofdgebouwen of delen daarvan en de in Bijlage 1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1651.26BPkarakteristiek-0401/b_NL.IMRO.1651.26BPkarakteristiek-0401_rb1.pdf) en Bijlage 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1651.26BPkarakteristiek-0401/b_NL.IMRO.1651.26BPkarakteristiek-0401_rb2.pdf) genoemde andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of delen daarvan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied', 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek', en 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek boerderij' te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Artikel 3.4.2 Voorwaarden vergunningverlening

(…)

C. Gebieden voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – karakteristiek gebied’

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' slechts verleend indien:

1. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig, dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;

2. de aanvraag om vergunning is voorzien van:

a. een door burgemeester en wethouders goedgekeurd plan voor herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundige, dan wel landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;

b. een schriftelijke verklaring en planning van de uitvoering waarmee de uitvoering van d e sloop en herinrichting van de locatie is vastgelegd;

c. indien de regeling ten aanzien van 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek boerderij' of 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek' van toepassing is dan is deze regeling niet van toepassing.

Artikel delen