Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2025:5214

Omgevingsvergunning voor verbouwen van de Swettetsjerke in Noardburgum tot elf appartementen. Tussen partijen staat vast dat het bestemmingsplan wonen in de kerk toestaat. Ook staat vast dat het bouwplan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan (de planregels) omdat het bouwplan voorziet in het realiseren van elf appartementen in de kerk terwijl het aantal woningen per bouwvlak binnen...

Rechtbank Noord-Nederland 17 December 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:5214 text/xml public 2025-12-17T12:18:39 2025-12-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-12-16 LEE 25/4364 en LEE 25/4541 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig Proceskostenveroordeling Voorlopige voorziening NL Groningen Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:5214 text/html public 2025-12-17T12:16:54 2025-12-17 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:5214 Rechtbank Noord-Nederland , 16-12-2025 / LEE 25/4364 en LEE 25/4541
Omgevingsvergunning voor verbouwen van de Swettetsjerke in Noardburgum tot elf appartementen.

Tussen partijen staat vast dat het bestemmingsplan wonen in de kerk toestaat. Ook staat vast dat het bouwplan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan (de planregels) omdat het bouwplan voorziet in het realiseren van elf appartementen in de kerk terwijl het aantal woningen per bouwvlak binnen de bestemming ‘Wonen – Vrijstaande woningen 1’ ten hoogste één woning mag bedragen. In dit geval heeft het college besloten om af te wijken van die planregel door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemenen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met dit bouwplan het bouwvolume van de kerk niet wordt vergroot. De al bestaande woonbestemming brengt met zich dat de kerk mag worden bewoond en dat verdiepingsvloeren in de kerk mogen worden aangebracht. Verder zijn de airco-units, warmtepompen en brandtrap, gezien de omvang daarvan, aan te merken als een naar de aard met een schoorsteen of antenne gelijk te stellen bouwdelen. Het college heeft die bouwdelen daarom kunnen aanmerken als ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in het bestemmingsplan. Dit betekent dat die bouwdelen bij het bepalen van het bouwvolume van de kerk niet hoeven te worden meegenomen. Het college heeft gelet daarop met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan kunnen verlenen.

De voorzieningenrechter stelt verder vast dat zowel de verdiepingsvloeren als ramen in het voordakvlak, in het achterdakvlak en in de zijdakvlakken in de aanvraag zijn inbegrepen. Uit de aanvraag en uit het bestreden besluit valt niet op te maken dat er van uit is gegaan dat bepaalde onderdelen vergunningvrij zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet dit bij de aanvraag kenbaar zijn gemaakt. Voorzover het college zich op het standpunt stelt dat de verdiepingsvloeren vergunningvrij zijn, stelt de voorzieningenrechter vast dat in dat geval vereist is dat geen sprake is van een verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering. Niet duidelijk is of het college daarmee rekening heeft gehouden. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit het bestreden besluit en de gedingstukken onvoldoende volgt hoe het bouwplan is getoetst aan redelijke eisen van welstand. Onduidelijk is welke onderdelen van het bouwplan aan die eisen zijn getoetst, wie die toets heeft verricht en wanneer die toets heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering om de parkeerplaatsen die in het bouwplan zijn voorzien, te realiseren. Van belang is dat partijen van mening verschillen over de omvang en uitleg van de huurovereenkomst die verzoekster [verzoekster] heeft gesloten met de vorige eigenaren van de kerk. Niet evident is welke gronden verzoekster [verzoekster] precies huurt en op welke gronden zij haar rechten als huurder mag uitoefenen. Ook verschillen partijen van mening over de vraag wat die huurovereenkomst betekent voor de burenrelatie tussen verzoekster [verzoekster], de vergunninghouder en de (toekomstige) bewoners van de kerk. Zonder nader onderzoek is daarmee niet duidelijk wat de huurovereenkomst in dit geval betekent. Partijen kunnen dat voorleggen aan de burgerlijke rechter.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college onvoldoende zorgvuldig onderzocht en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter volgt verzoekers in hun betoog dat het college in de belangenafweging onvoldoende aandacht heeft gehad voor (de gevolgen van het bouwplan voor) hun privacy. In het bestreden besluit is het college niet ingegaan op de gevolgen van de extra dakramen en de wintertuin voor de privacy van verzoekers. Het bestreden besluit is op dit punt dus onvoldoende gemotiveerd. Vaststaat dat met de bestaande woonbestemming van de kerk al enige inkijk vanuit de kerk op de percelen van verzoekers is toegestaan. Met de verleende omgevingsvergunning is echter wonen op de verdiepingen mogelijk gemaakt. In het verweerschrift heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de verdiepingsvloeren en een deel van de dakramen vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, is dit voor wat betreft de verdiepingsvloeren naar zijn voorlopig oordeel niet juist en blijkt bovendien niet uit de verleende omgevingsvergunning dat deze niet voor de verdiepingsvloeren en voor bepaalde dakramen is verleend. Op de zitting is vastgesteld dat de mogelijkheden tot inkijk op de percelen van verzoekers met dit bouwplan worden vergroot door ramen in twee appartementen op de eerste verdieping van de kerk, door de ramen in de wintertuin op de tweede verdieping van de kerk en door de ramen in één appartement op de tweede verdieping van de kerk. In het bestreden besluit heeft het college daarover geen expliciete afweging gemaakt. Dat besluit is daarom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

Het college erkent dat in het bestreden besluit een onjuiste beoordeling van het wegverkeerslawaai heeft plaatsgevonden. Het bouwplan had niet moeten worden getoetst aan de Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De vergunninghouder heeft een herziene memo van De Geluidpraktijk van 14 november 2025 (de memo) ingediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de memo geen aandacht is besteed aan het door het bouwplan te verwachten lawaai door verkeer op het landweggetje naast de woning van verzoekers [verzoekers 1 en 2]. Hierdoor vormt de memo onvoldoende grondslag voor de volledige akoestische heroverweging die het college in de bezwaarfase moet maken. Ook in de akoestische beschouwing van De Geluidpraktijk van 29 januari 2025 – die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd – wordt niet ingegaan op dit verkeerslawaai. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de gedingstukken geen informatie bevatten over welk type warmtepompen in het bouwplan worden geplaatst en welke geluidsgevolgen het gebruik van die pompen zal hebben voor de omliggende woningen. Alhoewel verzoekers [verzoekers 1 en 2] zich ten onrechte beroepen op de geluidsnorm uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en uit het omgevingsplan die gelet op het overgangsrecht in dit geval niet van toepassing zijn, had het college deze geluidsnormen moeten betrekken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De stelling ter zitting van de vergunninghouder en van de gemachtigden van het college dat die informatie en gevolgen inzichtelijk zijn gemaakt met een nieuw onderzoeksrapport, is niet onderbouwd. Voor zover dit rapport aanwezig is, bevindt het zich niet bij de stukken. Daardoor is op dit moment onduidelijk wat de geluidsgevolgen van het toegenomen wegverkeer en de warmtepompen zullen zijn, en of met die gevolgen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

Tenslotte is in het bestreden besluit vermeld dat de parkeerbehoefte als gevolg van het plan 12 parkeerplaatsen is en dat deze worden gerealiseerd. In het verweerschrift erkent het college dat in het parkeeronderzoek dat aan dat besluit ten grondslag ligt, ten onrechte niet is uitgegaan van de meest recente CROW-norm. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dat gebrek in de bezwaarfase zal worden hersteld en dat de parkeerbehoefte als gevolg van dit bouwplan 14 parkeerplaatsen bedraagt. De voorzieningenrechter constateert dat zich bij de stukken een (summiere) berekening en een situatietekening met 14 parkeerplaatsen bevindt. Verzoekers hebben deze berekening betwist en gesteld dat van een andere categorie woningen uitgegaan moet worden. Volgens hen ligt de parkeerbehoefte hoger. Het college heeft daar in het verweerschrift niet op gereageerd. Gelet daarop is niet duidelijk of en op welke wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Het bestreden besluit is daarom op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat het college erkent dat in het bestreden besluit onvoldoende aandacht is besteed aan de gevolgen van de gebruiksfase van het bouwplan voor de mogelijke stikstofdepositie op Natura-2000-gebieden. In de onderhavige procedure heeft het college daarover geen aanvullende AERIUS-berekening en afweging ingediend. Gelet daarop is onvoldoende gemotiveerd dat uitgesloten is dat het bouwplan significante gevolgen heeft voor een Natura-2000-gebied.

Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat de bestreden omgevingsvergunning in zijn huidige vorm geen stand zal kunnen houden in bezwaar. Er is aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van partijen. Gelet op de aard van de gebreken aan het bestreden besluit, de hoeveelheid gebreken en de aard van de belangen van verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder bij het niet schorsen van dat besluit. De vergunninghouder heeft op de zitting aangegeven dat één van de elf appartementen was afgebouwd, verhuurd en bewoond. Dat appartement bevindt zich op de begane grond van de kerk. Drie andere appartementen op de begane grond van de kerk worden deze maand afgebouwd en vanaf 1 januari 2026 verhuurd en bewoond. De overige zeven appartementen worden in 2026 afgebouwd en verhuurd. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat de vergunninghouder groot belang heeft bij het mogen afbouwen en (blijven) verhuren van de vier appartementen op de begane grond die (bijna) klaar zijn. Onvoldoende duidelijk is echter of de omgevingsvergunning voor deze bouw- en gebruiksactiviteiten in bezwaar stand kan houden. De voorzieningenrechter stelt daarbij ook vast dat de hoorzitting in bezwaar al in november 2025 is gehouden en dat het dus mogelijk moet zijn om op korte termijn een besluit op de bezwaren van verzoekers te nemen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het college de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar al (ruim) heeft overschreden.

De voorzieningenrechter schorst de omgevingsvergunning. Die schorsing zal gelden tot zes weken nadat het college een besluit op de bezwaren van verzoekers heeft genomen.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 25/4364 en LEE 25/4541
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2025 in de zaken tussen [verzoekers 1 en 2], uit [plaats], verzoekers in LEE 25/4364
(gemachtigde: mr. D.J. Meijer),

[verzoekster] , uit [plaats], verzoekster in LEE 25/4541

(gemachtigde: mr. C.I. Veenstra),

gezamenlijk: verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, het college

(gemachtigden: J. Folkerts en F. de Jong).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit Leeuwarden (de vergunninghouder)

(gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de twee verzoeken om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de Swettetsjerke aan De Zwette 22A in Noardburgum tot elf appartementen. Verzoekers zijn het niet met die vergunning eens. Zij hebben daartegen bezwaar gemaakt. Ook verzoeken zij om een voorlopige voorziening. Zij voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt de verzoeken aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken om voorlopige voorziening toe en treft als voorlopige voorziening dat de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de kerk tot elf appartementen wordt geschorst tot zes weken nadat op de bezwaarschriften van verzoekers is beslist. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
2. Het college heeft op 4 juli 2025 aan de vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft op de verzoeken om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening op 1 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1], de gemachtigde van verzoekers [verzoekers 1 en 2], verzoekster [verzoekster], de gemachtigde van verzoekster [verzoekster], de gemachtigden van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder en [persoon] namens de vergunninghouder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Wat zijn de feiten en omstandigheden van dit geval?

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

4. De vergunninghouder is eigenaar van het perceel De Zwette 22A in Noardburgum (het perceel). Op het perceel ligt de voormalige Swettetsjerke (de kerk).Verzoekers [verzoekers 1 en 2] zijn eigenaar van en wonen op het perceel [adres 1]. Verzoekster [verzoekster] huurt het perceel [adres 2].

5. In het bestemmingsplan “Feanwâldsterwâl-Kûkherne” (het bestemmingsplan) zijn de kerk en het achterliggende terrein bestemd voor ‘Wonen – Vrijstaande woningen 1’. Op het perceel ligt een bouwvlak.

6. Op 29 december 2023 heeft de vergunninghouder een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor het verbouwen van de kerk tot elf appartementen.

7. In het bestreden besluit van 4 juli 2025 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor de handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

Is er onverwijlde spoed bij het treffen van een voorlopige voorziening?

8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening een belangrijke rol of er sprake is van onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Gelet op wat verzoekers in hun verzoekschriften en ter zitting hebben aangevoerd over gebrekkige besluitvorming, het feit dat een deel van de appartementen al is gerealiseerd en op korte termijn wordt bewoond en dat verzoekers overlast van die bewoning vrezen, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat in dit geval van spoedeisendheid sprake is.

Welk recht is van toepassing op deze zaak?

9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
9.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 29 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (Bor), de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet natuurbescherming, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.

10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Is hier sprake van een kruimelgeval?

11. Verzoekers [verzoekers 1 en 2] betogen dat het college de omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening ten onrechte met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor heeft verleend. Volgens die verzoekers neemt het bouwvolume toe als gevolg van dit bouwplan, aangezien diverse airco-units dan wel warmtepompen worden geplaatst aan de westgevel van de kerk en op het dak van de uitbouw. Ook zal er een brandtrap worden geplaatst.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van toename van het bouwvolume. De woonbestemming op het perceel geeft al de mogelijkheid om in de kerk te wonen. Het realiseren van de verdiepingsvloeren in het gebouw is een vergunningvrije activiteit. De aan te leggen airco-units, warmtepompen en een brandtrap zijn aan te merken als bouwdelen van ondergeschikte aard, aldus het college.
11.2.
Tussen partijen staat vast dat het bestemmingsplan wonen in de kerk toestaat. Ook staat vast dat het bouwplan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan (de planregels) omdat het bouwplan voorziet in het realiseren van elf appartementen in de kerk terwijl het aantal woningen per bouwvlak binnen de bestemming ‘Wonen – Vrijstaande woningen 1’ ten hoogste één woning mag bedragen. In dit geval heeft het college besloten om af te wijken van die planregel door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor.
11.3.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met dit bouwplan het bouwvolume van de kerk niet wordt vergroot. De al bestaande woonbestemming brengt met zich dat de kerk mag worden bewoond en dat verdiepingsvloeren in de kerk mogen worden aangebracht. Verder zijn de airco-units, warmtepompen en brandtrap, gezien de omvang daarvan, aan te merken als een naar de aard met een schoorsteen of antenne gelijk te stellen bouwdelen. Het college heeft die bouwdelen daarom kunnen aanmerken als ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in het bestemmingsplan. Dit betekent dat die bouwdelen bij het bepalen van het bouwvolume van de kerk niet hoeven te worden meegenomen. Het college heeft gelet daarop met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan kunnen verlenen. Voor zover het college zich nog op het standpunt heeft gesteld dat het aanbrengen van de vergunningsvloer vergunningvrij kan worden gerealiseerd, heeft hij daarbij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het oog op de activiteit bouwen. Die bouwactiviteit komt hierna nog aan de orde.

12. Deze grond slaagt niet.

Voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand?

13. Verzoekers [verzoekers 1 en 2] betogen dat het bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan redelijke eisen van welstand. Er worden diverse wijzigingen aangebracht aan het exterieur van de kerk. Uit het bestreden besluit en de gedingstukken blijkt niet dat het bouwplan is getoetst aan het gemeentelijk welstandskader, aldus verzoekers.
13.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voor het bouwen van de verdiepingsvloeren geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 3, achtste lid, van bijlage II bij het Bor. Datzelfde geldt volgens het college op grond van artikel 2, vijfde lid, van bijlage II bij het Bor ook voor het bouwen van de ramen in het achterdakvlak of het zijdakvlak. De ramen die worden gerealiseerd aan de voorkant zijn wel omvergunningplichtig. Volgens het college is die ingreep op 15 mei 2024 getoetst aan redelijke eisen van welstand en is geconcludeerd dat wordt voldaan aan die eisen. De ingreep omvat een heel klein deel van het bestaande dak en de vorm van het dak wordt niet door deze ingreep beïnvloed. Omdat het om een klein gedeelte gaat, is het originele pannendak als zodanig nog te herkennen. In gedingstuk 6 staat die beoordeling, aldus het college.
13.2.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat zowel de verdiepingsvloeren als ramen in het voordakvlak, in het achterdakvlak en in de zijdakvlakken in de aanvraag zijn inbegrepen. Uit de aanvraag en uit het bestreden besluit valt niet op te maken dat er van uit is gegaan dat bepaalde onderdelen vergunningvrij zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet dit bij de aanvraag kenbaar zijn gemaakt. Voorzover het college zich op het standpunt stelt dat de verdiepingsvloeren vergunningvrij zijn, stelt de voorzieningenrechter verder vast dat in dat geval vereist is dat geen sprake is van een verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering. Niet duidelijk is of het college daarmee rekening heeft gehouden. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit het bestreden besluit en de gedingstukken onvoldoende volgt hoe het bouwplan is getoetst aan redelijke eisen van welstand. Onduidelijk is welke onderdelen van het bouwplan aan die eisen zijn getoetst, wie die toets heeft verricht en wanneer die toets heeft plaatsgevonden. De enkele verwijzing van het college naar ongedateerd gedingstuk 6 waarop staat “20240515 bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand” neemt die onduidelijkheden niet weg. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

14. Deze grond slaagt.Is er sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering?

14. Verzoekster [verzoekster] betoogt dat zij het hele perceel, exclusief het kerkgebouw, huurt en daar het exclusieve recht van gebruik en ongestoord huurgenot heeft. Het bouwplan voorziet echter in het realiseren van parkeerplaatsen op dat perceel. Volgens verzoekster is een dergelijke inbreuk op de huurovereenkomst juridisch niet mogelijk en ook onverenigbaar met het recht op ongestoord huurgenot. Het gebruik van die parkeerplaatsen zal leiden tot structurele hinder door verkeersbewegingen, geluidsoverlast en inperking van de bruikbaarheid van de tuin. Er is sprake van een schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Het college heeft die omstandigheden ten onrechte niet betrokken in de afweging, aldus verzoekster.
15.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Volgens het college maakt de bij het bezwaarschrift gevoegde tekening waarop het gehuurde perceel staat, geen onderdeel uit van het bestreden besluit. De herkomst en functie van die tekening zijn onduidelijk. De tekening kan daarom geen bewijs vormen van het schenden van de huurovereenkomst van verzoekster [verzoekster]. Onduidelijk is op welk perceel de huurovereenkomst precies betrekking heeft aangezien het daarin genoemde perceelnummer onbekend is bij de gemeente, aldus het college.
15.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgerlijke rechter over het burenrecht gaat. Als echter duidelijk is dat de uitvoering van een project in strijd komt met het burenrecht, dan houdt de bestuursrechter wel rekening met het burenrecht. Dat doet hij alleen als dit evident is. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.
15.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering om de parkeerplaatsen die in het bouwplan zijn voorzien, te realiseren. Van belang is dat partijen van mening verschillen over de omvang en uitleg van de huurovereenkomst die verzoekster [verzoekster] heeft gesloten met de vorige eigenaren van de kerk. Niet evident is welke gronden verzoekster [verzoekster] precies huurt en op welke gronden zij haar rechten als huurder mag uitoefenen. Ook verschillen partijen van mening over de vraag wat die huurovereenkomst betekent voor de burenrelatie tussen verzoekster [verzoekster], de vergunninghouder en de (toekomstige) bewoners van de kerk. Zonder nader onderzoek is daarmee niet duidelijk wat de huurovereenkomst in dit geval betekent. Partijen kunnen dat voorleggen aan de burgerlijke rechter.

16. Deze grond slaagt niet.

Is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening?

17. Verzoekers [verzoekers 1 en 2] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens verzoekers geven de aan het bestreden besluit onderliggende stukken geen blijk van de daadwerkelijke gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Zo wordt de privacy van verzoekers aangetast door de ramen op de eerste verdiepingsvloer en door de wintertuin in de nok van de kerk. De nieuwe ramen komen op ongeveer drie meter afstand van hun woning te liggen. Door de hogere ligging krijgen de bewoners van de appartementen rechtstreeks inkijk op het perceel van verzoekers. Ook neemt de frequentie van inkijk significant toe. Dit geldt ook inkijk vanuit de wintertuin. Het college geeft geen blijk van het daadwerkelijk afwegen van deze privacybelangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Verzoekster [verzoekster] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met dit bouwplan is voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter overweegt dat die norm uit de Ow hier niet van toepassing is gelet op het hiervoor in overweging 9. genoemde overgangsrecht. De voorzieningenrechter begrijpt uit hetgeen verzoekster aanvoert echter dat ook zij wil aanvoeren dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens verzoekster [verzoekster] heeft het college haar belangen gemoeid met privacy, gebruik van het gehuurde perceel en het voorkomen van aanzienlijke overlast ten onrechte niet heeft betrokken in de belangenafweging. De nieuwe gevelopeningen geven rechtstreeks zicht op haar perceel en tuin. Er is sprake van een onaanvaardbare aantasting van haar privacy en het woon- en leefklimaat, aldus verzoekster [verzoekster].

Ook vrezen verzoekers geluidhinder van de warmtepompen te ondervinden. Volgens verzoekers is bij de berekening van de toename van de geluidsbelasting ten onrechte geen rekening gehouden met die geluidsbelasting en de geluidsnorm uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en uit het omgevingsplan “Gemeente Tytstjersteradiel” (het omgevingsplan). Ook vrezen verzoekers [verzoekers 1 en 2] een toename van geluidsoverlast op hun woning en onderneming. Hoewel in het akoestisch rapport de geluidsgevolgen van de vervoersbewegingen zijn onderzocht, ontbreekt onderzoek naar de woon- en leefgeluiden uit de elf appartementen. Verder wordt in het oude schoolgebouw van verzoekers [verzoekers 1 en 2] gerepeteerd met muziekinstrumenten. Onduidelijk is in hoeverre het ontwikkelen van woningen in de kerk die exploitatiemogelijkheden beperkt.

Daarnaast vrezen verzoekers hinder te ondervinden door het toegenomen aantal verkeersbewegingen. Volgens verzoekers heeft het college er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat er ruim 24.000 extra verkeersbewegingen over het landweggetje naast de woning van verzoekers [verzoekers 1 en 2] zullen gaan. Dat weggetje komt ook op onoverzichtelijke wijze uit op de doorgaande weg.

Verder betogen verzoekers dat de onjuiste parkeernorm is toegepast en dat te weinig parkeerplaatsen zijn opgenomen in het bestreden besluit. Bij toepassing van de voorgeschreven CROW-normen moeten er in totaal 14,85 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In het bestreden besluit is ten onrechte uitgegaan van 12 parkeerplaatsen, aldus verzoekers.
17.1.
Het college voert aan dat de woonbestemming op het perceel al de mogelijkheid geeft om in de kerk te wonen. Het realiseren van de verdiepingsvloeren in het gebouw is een vergunningvrije activiteit. Dit betekent dat bewoners van de kerk zonder afwijking van het bestemmingsplan vanaf de verdieping door het kerkraam zouden kunnen kijken. De privacy situatie blijft dus onveranderd in vergelijking met wat rechtens verkregen mag.

Het college acht het aannemelijk dat de warmtepompen zullen voldoen aan de voorwaarden van het Bouwbesluit 2012. Verder blijkt uit de bij de vergunning behorende akoestische onderzoeken dat de ontwikkeling voldoet aan de daarvoor in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) gestelde normen. Aangezien de ontwikkeling had moeten worden getoetst aan de Wgh wordt dit herzien in het nieuwe onderzoek naar wegverkeerslawaai. De door verzoekers genoemde nieuwbouweis voor interne geluidswering voor de appartementen is geen norm die bedoeld is om de belangen van verzoekers te beschermen. Volgens het college is het parkeeronderzoek per abuis gebaseerd op een verouderde CROW-norm, waardoor het aantal parkeerplaatsen uitkwam op 12 plaatsen. In de heroverweging in bezwaar zal er een herziening plaatsvinden, met de meest recente CROW-norm. Volgens het college zal dit betekenen dat het aantal parkeerplaatsen 14 plaatsen zal bedragen.
17.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college onvoldoende zorgvuldig onderzocht en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt daartoe het volgende.
17.2.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers in hun betoog dat het college in de belangenafweging onvoldoende aandacht heeft gehad voor (de gevolgen van het bouwplan voor) hun privacy. In het bestreden besluit is het college niet ingegaan op de gevolgen van de extra dakramen en de wintertuin voor de privacy van verzoekers. Het bestreden besluit is op dit punt dus onvoldoende gemotiveerd. Vaststaat dat met de bestaande woonbestemming van de kerk al enige inkijk vanuit de kerk op de percelen van verzoekers is toegestaan. Met de verleende omgevingsvergunning is echter wonen op de verdiepingen mogelijk gemaakt. In het verweerschrift heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de verdiepingsvloeren en een deel van de dakramen vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, is dit voor wat betreft de verdiepingsvloeren naar zijn voorlopig oordeel niet juist en blijkt bovendien niet uit de verleende omgevingsvergunning dat deze niet voor de verdiepingsvloeren en voor bepaalde dakramen is verleend. Op de zitting is vastgesteld dat de mogelijkheden tot inkijk op de percelen van verzoekers met dit bouwplan worden vergroot door ramen in twee appartementen op de eerste verdieping van de kerk, door de ramen in de wintertuin op de tweede verdieping van de kerk en door de ramen in één appartement op de tweede verdieping van de kerk. In het bestreden besluit heeft het college daarover geen expliciete afweging gemaakt. Dat besluit is daarom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
17.2.2.
Het college erkent dat in het bestreden besluit een onjuiste beoordeling van het wegverkeerslawaai heeft plaatsgevonden. Het bouwplan had niet moeten worden getoetst aan de Bkl. De vergunninghouder heeft een herziene memo van De Geluidpraktijk van 14 november 2025 (de memo) ingediend. Uit de memo volgt dat de geluidsbelasting als gevolg van de rijbewegingen en het parkeren op het binnenterrein van het perceel is onderzocht. Daarbij is gebruik gemaakt van de systematiek uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Voor de bestaande woningen zijn de verkeersbewegingen beschouwd als indirecte hinder. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de memo geen aandacht is besteed aan het door het bouwplan te verwachten lawaai door verkeer op het landweggetje naast de woning van verzoekers [verzoekers 1 en 2]. Hierdoor vormt de memo onvoldoende grondslag voor de volledige akoestische heroverweging die het college in de bezwaarfase moet maken. Ook in de akoestische beschouwing van De Geluidpraktijk van 29 januari 2025 – die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd – wordt niet ingegaan op dit verkeerslawaai.

De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de gedingstukken geen informatie bevatten over welk type warmtepompen in het bouwplan worden geplaatst en welke geluidsgevolgen het gebruik van die pompen zal hebben voor de omliggende woningen. Alhoewel verzoekers [verzoekers 1 en 2] zich ten onrechte beroepen op de geluidsnorm uit het Bbl en uit het omgevingsplan die gelet op het overgangsrecht in dit geval niet van toepassing zijn, had het college deze geluidsnormen moeten betrekken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De stelling ter zitting van de vergunninghouder en van de gemachtigden van het college dat die informatie en gevolgen inzichtelijk zijn gemaakt met een nieuw onderzoeksrapport, is niet onderbouwd. Voor zover dit rapport aanwezig is, bevindt het zich niet bij de stukken. Daardoor is op dit moment onduidelijk wat de geluidsgevolgen van het toegenomen wegverkeer en de warmtepompen zullen zijn, en of met die gevolgen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
17.2.3.
Tenslotte is in het bestreden besluit vermeld dat de parkeerbehoefte als gevolg van het plan 12 parkeerplaatsen is en dat deze worden gerealiseerd. In het verweerschrift erkent het college dat in het parkeeronderzoek dat aan dat besluit ten grondslag ligt, ten onrechte niet is uitgegaan van de meest recente CROW-norm. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dat gebrek in de bezwaarfase zal worden hersteld en dat de parkeerbehoefte als gevolg van dit bouwplan 14 parkeerplaatsen bedraagt. De voorzieningenrechter constateert dat zich bij de stukken zich een (summiere) berekening en een situatietekening met 14 parkeerplaatsen bevindt. Verzoekers hebben deze berekening betwist en gesteld dat van een andere categorie woningen uitgegaan moet worden. Volgens hen ligt de parkeerbehoefte hoger. Het college heeft daar in het verweerschrift niet op gereageerd. Gelet daarop is niet duidelijk of en op welke wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Het bestreden besluit is daarom op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
17.2.4.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers [verzoekers 1 en 2] niet in hun betoog dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het gebruik van het landweggetje naast hun woning. De enkele verwijzing van die verzoekers naar de toename in het aantal verkeersbewegingen op het weggetje als gevolg van het bouwplan, is onvoldoende om overwegingen van het college over de verkeersveiligheid in twijfel te trekken.

18. Deze grond slaagt.

Is er strijd met de Woonvisie en de Omgevingsverordening provincie Fryslân 2022?

19. Volgens verzoekers heeft het college zich ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat er behoefte bestaat aan elf extra woningen. De woonbehoefteanalyse is gebrekkig gelet op de Woonvisie van de gemeente. Het bouwplan voorziet niet enkel in kleinere woningen voor senioren, waar daadwerkelijk vraag naar is. Ook geeft het bestreden besluit er geen rekenschap van dat wordt voldaan aan de regionale woningbouwafspraken als bedoeld om de Omgevingsverordening provincie Fryslân 2022 (de omgevingsverordening), aldus verzoekers.
19.1.
Wat de woningbouwafspraken betreft, voert het college aan dat de ANNO gemeenten met de vrij-programmeren pilot de vrijheid hebben om ten aanzien van het gemeentelijke woningbouwprogramma te programmeren mits het project is/wordt opgenomen op de vastgestelde planlijst, er een balans is tussen binnen- en buitenstedelijke programmering (richtlijn 50/50%) en het gaat om betaalbare woningen. Volgens het college voldoen de woningen in de kerk aan deze voorwaarden voor de pilot. De woningen zijn opgenomen op de vastgestelde planlijst. Ook blijft de balans tussen binnen- en buitenstedelijke programmering gewaarborgd omdat er bij It Heech een relatief groot plan buitenstedelijk is en er binnenstedelijk verder geen grotere ontwikkelingen zijn. Daar komt bij dat het bouwplan aan de betaalbaarheidseis voldoet aangezien vier appartementen huurwoningen en vier appartementen middenhuurwoningen zijn. Uit het bij het bestreden besluit behorende makelaarsonderzoek blijkt dat er behoefte is aan appartementen onder meer omdat het huuraanbod in onder ander Noardburgum zeer beperkt is.
19.2.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers [verzoekers 1 en 2] niet in hun betoog dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de regionale woningbouwafspraken zoals die volgen uit de omgevingsverordening. Het college heeft op basis van de aanvraag voor dit bouwplan een woonbehoefteanalyse laten maken door Kamminga Vastgoedtaxateurs. In die analyse – die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd – is geconcludeerd dat de herontwikkeling van de kerk een passende aanvulling is voor de huurmarkt in Noardburgum. Het bouwplan zal naast sociale huur voorzien in drie vrije sector huurwoningen. Binnen het bouwplan zullen er appartementen van verschillende oppervlakten worden gerealiseerd. Geconcludeerd is dat er hierdoor een goede mix zal zijn binnen het bouwplan, welke aan de vraag zal voldoen. Van een gebrek aan behoefte aan die woningen is niet gebleken. De voorzieningenrechter betrekt ook dat het college een zekere vrijheid geniet binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en dat tussen partijen niet in geschil is dat dit bouwplan voldoet aan de voorwaarden van dat programma.

20. Deze grond slaagt niet.

Is er sprake van strijd met artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming?

21. Verzoekers betogen verder dat nu is uitgegaan is van een onjuist aantal verkeersbewegingen, zonder passende beoordeling niet valt uit te sluiten dat het bouwplan geen significante gevolgen voor een Natura-2000-gebied zal hebben.
21.1.
Het college voert aan dat de bij het bestreden besluit gevoegde AERIUS-berekening is gebaseerd op de bouwfase van het bouwplan. Volgens het college is het niet aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase een depositie op een stikstofgevoelig Natura-2000-gebied zal veroorzaken. Om dit nader te onderbouwen wordt er in de heroverweging nog een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase, aldus het college.
21.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college erkent dat in het bestreden besluit onvoldoende aandacht is besteed aan de gevolgen van de gebruiksfase van het bouwplan voor de mogelijke stikstofdepositie op Natura-2000-gebieden. In de onderhavige procedure heeft het college daarover geen aanvullende AERIUS-berekening en afweging ingediend. Gelet daarop is onvoldoende gemotiveerd dat uitgesloten is dat het bouwplan significante gevolgen heeft voor een Natura-2000-gebied.

22. Deze grond slaagt.

Hoe weegt de voorzieningenrechter in dit geval de betrokken belangen?

23. Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat het bestreden besluit in zijn huidige vorm geen stand zal kunnen houden in bezwaar. Er is aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de vergunninghouder en het college die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
23.1.
De voorzieningenrechter weegt enerzijds mee dat aan het bestreden besluit meerdere onderzoeks- en motiveringsgebreken kleven. Onduidelijk is of het college al die gebreken tijdens de bezwaarfase kan herstellen. Dit geldt vooral voor de gebreken over de parkeerbehoefte, over het wegverkeerslawaai, over de geluidsgevolgen van het gebruik van de warmtepompen en over de mogelijke stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase van het bouwplan. Met die gebreken zijn meerdere belangen van verzoekers als direct omwonenden gemoeid, waaronder hun belang bij een goed woon- en leefklimaat en bij het voorkomen van onaanvaardbare overlast als gevolg van het gebruik van de appartementen. Anderzijds weegt de voorzieningenrechter mee dat voor de vergunninghouder financiële belangen gemoeid zijn met het mogen uitvoeren van het bouwplan. De vergunninghouder heeft aangegeven dat die financiële belangen zich vertalen in bouw- en uitvoeringskosten van de bouwfase en verhuurinkomsten na oplevering van de appartementen.
23.2.
Gelet op de aard van de gebreken aan het bestreden besluit, de hoeveelheid gebreken en de aard van de belangen van verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder bij het niet schorsen van dat besluit. De vergunninghouder heeft op de zitting aangegeven dat één van de elf appartementen was afgebouwd, verhuurd en bewoond. Dat appartement bevindt zich op de begane grond van de kerk. Drie andere appartementen op de begane grond van de kerk worden deze maand afgebouwd en vanaf 1 januari 2026 verhuurd en bewoond. De overige zeven appartementen worden in 2026 afgebouwd en verhuurd. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat de vergunninghouder groot belang heeft bij het mogen afbouwen en (blijven) verhuren van de vier appartementen op de begane grond die (bijna) klaar zijn. Onvoldoende duidelijk is echter of de omgevingsvergunning voor deze bouw- en gebruiksactiviteiten in bezwaar stand kan houden. De voorzieningenrechter stelt daarbij ook vast dat de hoorzitting in bezwaar al in november 2025 is gehouden en dat het dus mogelijk moet zijn om op korte termijn een besluit op de bezwaren van verzoekers te nemen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarschriften dateren van respectievelijk 17 juli 2025 en 11 augustus 2025 en dat het college de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar al (ruim) heeft overschreden.
23.3.
De voorzieningenrechter zal daarom bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit schorsen. Die schorsing zal gelden tot zes weken nadat het college een besluit op de bezwaren van verzoekers heeft genomen. Mocht het college niet binnen redelijke termijn een besluit op de bezwaren van verzoekers nemen, dan kan de vergunninghouder en/of een andere partij de voorzieningenrechter vragen om wijziging of opheffing van deze voorlopige voorziening.
Conclusie en gevolgen
24. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe zoals hiervoor in overwegingen 23.2. en 23.3. is benoemd. Dat betekent dat de omgevingsvergunning wordt geschorst.
24.1.
Omdat de voorzieningenrechter beide verzoeken toewijst, moet het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers [verzoekers 1 en 2] vergoeden. Ook moet het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekster [verzoekster] vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers [verzoekers 1 en 2] een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van verzoekers [verzoekers 1 en 2] heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster [verzoekster] ook een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van verzoekster [verzoekster] heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. [verzoeker 1] en verzoekster [verzoekster] hebben recht op vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Die reiskostenvergoeding bedragen per [verzoeker/verzoekster] € 18,84 (een retourreis met het openbaar vervoer, tweede klasse, tussen [adres 1] / [adres 2] in [plaats] en Guyotplein 1 in Groningen). De proceskostenvergoeding voor verzoekers [verzoekers 1 en 2] bedraagt daarmee in totaal € 1.832,84. De proceskostenvergoeding voor verzoekster [verzoekster] bedraagt daarmee in totaal € 1.832,84. Verder zijn er geen kosten door verzoekers gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:

- wijst beide verzoeken om voorlopige voorziening toe;

- schorst de bestreden omgevingsvergunning van 4 juli 2025. Die schorsing geldt tot zes weken nadat een besluit op de bezwaren van verzoekers is genomen;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers [verzoekers 1 en 2]

moet vergoeden;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekster [verzoekster] moet vergoeden;

- veroordeelt het college tot betaling van € 1.832,84 aan proceskosten aan

verzoekers [verzoekers 1 en 2];

- veroordeelt het college tot betaling van € 1.832,84 aan proceskosten aan

verzoekster [verzoekster].

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2025.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb) Artikel 3:2Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.101. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;

c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;

d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Bijlage II

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

5. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. indien in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak, de constructie niet meer dan 0,6 m buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak uitsteekt,

[…].

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:[…]

8. een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

Artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:[…]

9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Bestemmingsplan “Feanwâldsterwâl-Kûkherne” (het bestemmingsplan)

Artikel 2
2.1
Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:[…]C. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

D. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Dit is vastgelegd in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1090.

Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1095) en van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:961).

Als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.

Artikel delen