vonnis
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/363028 / KG ZA 20-564
Vonnis in kort geding van 16 november 2020
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B. van den Anker te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 5 oktober 2020 met 19 producties
de conclusie van antwoord van 29 oktober 2020 tevens eis in reconventie met 19 producties
de brief van mr. Kreeftenberg van 30 oktober 2020 met producties 20 tot en met 23
de brief van mr. Van den Anker van 30 oktober 2020 met de ontbrekende productie 3, alsmede openstaande facturen bij productie 12
de mondelinge behandeling via een skype verbinding op 2 november 2020
de pleitnota van de vrouw.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2.1.Partijen zijn ex-echtelieden; hun huwelijk is geëindigd door inschrijving van de op 11 december 2018 door de rechtbank Limburg uitgesproken echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand op 2 januari 2019. Partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
Van de echtscheidingsbeschikking maakt deel uit het tussen partijen op 16 november 2018 gesloten echtscheidingsconvenant, waarin de - door de echtscheiding te ontbinden - huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld. Partijen zijn daarin begeleid door [A] .
Dit echtscheidingsconvenant houdt, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende in:
de eigendom van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] wordt toegescheiden aan de man, uitgaande van een waarde van € 510.000,- en onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. De overdracht van de woning vindt plaats uiterlijk binnen zes maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, tenzij partijen schriftelijk een latere datum overeenkomen. Indien blijkt dat de man niet binnen de genoemde termijn in staat is de woning over te nemen, zal de woning worden verkocht. Op dat moment zullen partijen in overleg treden om in onderling overleg afspraken te maken over de verkoop van de woning,
de vrouw wordt gedurende 6 maanden na ondertekening van het convenant in de gelegenheid gesteld vervangende huisvesting te vinden en mag tot dat moment - met uitsluiting van de man - in de woning blijven,
indien de vrouw er niet in slaagt binnen 6 maanden vervangende huisvesting te vinden maar daartoe wel aantoonbare inspanningen heeft verricht dan zullen partijen de termijn verlengen,
nadat de vrouw die vervangende woonruimte in gebruik heeft genomen heeft de man het recht het gebruik van de echtelijke woning voort te zetten,
- behalve de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire schuld omvat de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap onder meer roerende zaken (inboedel, een personenauto, boot en jacuzzi), betaal- en spaarrekeningen, de ondernemingen alsmede een schuld aan DFMNV,
- de man is aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag verschuldigd van € 192.850,98, uiterlijk te betalen op de finale afrekendatum (2 juli 2019), zijnde 6 maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de Burgerlijke Stand
- de man verstrekt aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.583,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste van de maand, door bijschrijving op een dor de vrouw aan te wijzen rekening.
2.3.Sedert september 2018 verblijft de vrouw in de echtelijke woning en woont de man in de - naast de echtelijke woning gelegen - bedrijfshal ( [adres] ), alwaar zijn onderneming is gevestigd.
2.4.Op 3 december 2018 heeft de vrouw een woning gekocht aan de [adres] te [woonplaats] , af te nemen op 15 februari 2019. De woning en de verbouwing daarvan zou gefinancierd worden met de uitkering van de man aan de vrouw wegens overbedeling, aangevuld met een hypothecaire geldlening.
2.5.Na het sluiten van de onder 2.4. bedoelde koopovereenkomst heeft de man aan de vrouw laten weten dat hij bij het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant is uitgegaan van onjuiste waarderingen van verschillende vermogensbestanddelen. De man heeft de berekening van de vordering wegens overbedeling ter discussie gesteld en in verband daarmee aangekondigd dat hij de vernietiging van de verdeling zou inroepen. Tevens heeft de man aangekondigd dat - daarmee samenhangend - de man herziening wenst van de overeengekomen partneralimentatie. In verband met deze mededelingen heeft de vrouw de koopovereenkomst ontbonden, waarna de verkoper de bankgarantie ter hoogte van een bedrag van € 23.750.00 heeft ingeroepen. De vrouw heeft ter afbetaling van deze schuld een betalingsregeling getroffen, waarbij zij € 350,00 per maand betaalt.
2.6.Bij brief van 27 juni 2019 heeft de man het echtscheidingsconvenant buitengerechtelijk (partieel) ontbonden op voet van art. 3:196 BW wegens benadeling voor meer dan een vierde gedeelte. In verband hiermee heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank en ter zake vorderingen tegen de vrouw ingesteld. Deze procedure is geregistreerd onder rolnummer HA ZA 19-457. De man vordert in die procedure onder meer dat de voormalige echtelijke woning aan hem wordt toegescheiden en dat aan de vrouw - na het passeren van de notariële leveringsakte waarbij hem het aandeel van de vrouw in deze woning wordt overgedragen - een bedrag wegens overbedeling wordt uitgekeerd van € 78.591,-.
2.7.Bij tussenvonnis van deze rechtbank van 23 september 2020 heeft de rechtbank aangekondigd een deskundige te willen benoemen terzake de bepaling van de waarde van de eenmanszaak van de man en de eenmanszaak van de vrouw.
2.8.De man heeft de vrouw op 1 juli 2019 gedagvaard in kort geding (C/01/347192 / KG ZA 19-326) met als vordering - kort samengevat - de vrouw op straffe van een dwangsom te veroordelen de voormalige echtelijke woning te ontruimen nu de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen termijn van voortgezet gebruik van de woning door de vrouw was verstreken.
2.9.In bovengenoemde kort gedingprocedure heeft de voorzieningenrechter op 17 oktober 2019 vonnis gewezen waarbij de vorderingen van de man zijn afgewezen.
2.10.Bij vonnis in kort geding van 20 februari 2020 (C/01/354009 / KG ZA 19-795) is de vrouw veroordeeld om binnen drie weken na de datum van het vonnis de echtelijke woning te verlaten.
2.11.De vrouw huurt op dit moment een huurwoning in [woonplaats] van [B] .
2.12.De vrouw heeft de echtscheidingsbeschikking van 11 december 2018, op 27 oktober 2020 aan de man betekend en de man bevolen de achterstallige indexering en partneralimentatie (van de maand oktober 2020) te voldoen.
2.13.De man heeft de partneralimentatie over de maanden oktober en november 2020 tot op heden niet voldaan.
De vrouw vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair: de man te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verdeling en de levering van de woning en het bedrijfspand, gevestigd aan de [A] te [woonplaats] aan hem onder de ontbindende voorwaarde de op deze panden rustende hypothecaire geldleningen voor zijn rekening te nemen en onder de ontbindende voorwaarde dat aan de vrouw een overbedelingsom van
€ 65.000,00 wordt voldaan als voorschot op de totale verdeling,
subsidiair: voor het geval de man niet aan de veroordeling genoemd onder sub 1 kan voldoen: de man te veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis een verkoopopdracht te verstrekken aan [C] tot verkoop van de echtelijke woning en het bedrijfspand, gevestigd aan de [A] te [woonplaats] voor een door de makelaar te bepalen vraagprijs en een laatprijs van € 510.000,00 en een directe oplevertermijn,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.De vrouw legt hieraan ten grondslag dat zij nakoming wenst van de afspraken tot verdeling die partijen op 16 november 2018 hebben gemaakt. Deze afspraken zijn nog steeds geldend en de man is gehouden deze afspraken na te komen. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij om niet langer in een onverdeeldheid te blijven met de man. De man betaalt op dit moment geen partneralimentatie meer. Voorts stelt de man dat hij op instorten staat en op werkgebied zal uitvallen. De vrouw vreest dat hij dan niet in staat zal zijn de hypotheektermijnen te voldoen, waardoor de bank tot executie zal overgaan. Indien de man, zoals hij thans stelt de financiering van de woning en de bedrijfsruimte niet rond krijgt, dan wordt het uitzicht op financieringsmogelijkheden in de toekomst alleen maar kleiner. De vrouw heeft derhalve een spoedeisend belang bij haar vordering tot nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant.
3.3.De man voert verweer.
4.1.De man vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
de vrouw te verbieden de beschikking van 11 december 2018 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, te executeren tot het moment waarop tussen partijen in de bodemprocedure een vonnis is gewezen dat onherroepelijk is geworden, althans de vrouw te verbieden voornoemde beschikking te executeren voor wat betreft de verdeling en de partneralimentatie, althans de onderwerpen die de voorzieningenrechter juist acht,
met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.2.De man legt daaraan het volgende ten grondslag. Vast staat - op grond van het tussenvonnis van deze rechtbank van 23 september 2020 - in de procedure geregistreerd onder nummer HA ZA 19-457, dat de tussen partijen gewezen echtscheidingsbeschikking van 11 december 2018 op onjuiste grondslagen berust. De man is met de overeengekomen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap benadeeld met meer dan een kwart. Zo zijn de woning, de eenmanszak van de man, de hypotheekschulden en de eenmanszaak van de vrouw tegen onjuiste waarden in de verdeling betrokken. Er bestaat dan ook een meer dan grote mate van waarschijnlijkheid dat de rechtbank de verdeling tussen partijen en de daarmee samenhangende afspraken zal vernietigen. De vernietiging van de verdeling heeft terugwerkende kracht. Partijen zullen als gevolg hiervan de ontbonden huwelijksgemeenschap opnieuw moeten verdelen. De vrouw maakt misbruik van haar executiebevoegdheid door, wetende dat de echtscheidingsbeschikking op feitelijke en/of juridische misslagen berust en gezien de enorme verslechtering van de psychische en fysieke gezondheid van de man, op dit moment toch tot executie van de echtscheidingsbeschikking over te gaan.
4.3.De vrouw voert verweer.
5.1.In de kern komt het geschil van partijen er op neer dat de vrouw meent dat de man het bepaalde in de echtscheidingsbeschikking moet naleven, terwijl volgens de man eerst de uitkomst van de bodemprocedure moet worden afgewacht waarin hij vernietiging van het echtscheidingsconvenant heeft gevorderd. Beide vorderingen betreffen dus in feite de executie van de echtscheidingsbeschikking, zodat de voorzieningenrechter de vorderingen tezamen zal behandelen.
5.2.De man betwist niet dat de vrouw, althans in beginsel, recht heeft op nakoming van hetgeen is overeengekomen en derhalve op executie van de echtscheidingsbeschikking, maar hij stelt dat hij in een bodemprocedure de vernietiging van het convenant heeft gevorderd en dat deze vordering een zeer grote kans van slagen heeft. Nu nakoming van het echtscheidingsconvenant onomkeerbare gevolgen heeft, maakt de vrouw misbruik van haar executiebevoegdheid door thans tot tenuitvoerlegging ven de echtscheidingsbeschikking over te gaan, aldus de man.
5.3.Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. In dat geval geldt ingevolge HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 ( [D] ) de maatstaf zoals vermeld in het arrest van 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 ( [E] ) onverkort, en bestaat dus slechts grond voor schorsing van de beschikking in geval van - kort gezegd - misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW).
5.4.Uitgangspunt is de echtscheidingsbeschikking van 11 december 2018 en het daarvan onderdeel uitmakende echtscheidingsconvenant, waarin partijen zijn overeengekomen dat de eigendom van de voormalige echtelijke woning aan de [A] te [woonplaats] wordt toegescheiden aan de man, uitgaande van een waarde van € 510.000,-, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien blijkt dat de man niet binnen de genoemde termijn in staat is de woning over te nemen, zal de woning worden verkocht.
5.5.De vrouw heeft gesteld dat zij belang heeft bij nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant, omdat zij van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening af wil en uit de onverdeeldheid met de man wil raken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw met deze feiten en omstandigheden het spoedeisend belang van haar vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.6.Anders dan de man stelt, maakt de vrouw geen misbruik van executiebevoegdheid door thans tot tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking over te gaan. Inmiddels zijn bijna twee jaar verstreken sinds de echtscheidingsbeschikking en de vrouw heeft er inmiddels belang bij dat de afspraken omtrent de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap worden nagekomen. Gelet op de door de man geschetste zorgelijke fysieke en psychische toestand en het feit dat hij al twee maanden de partneralimentatie niet heeft voldaan is bij de vrouw de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de man niet in staat zal zijn aan zijn hypothecaire verplichtingen te voldoen, waarna de vrouw door de bank tot betaling zal kunnen worden aangesproken. Het belang van de vrouw bij de door haar ingestelde vorderingen is daarmee gegeven.
5.7.De stelling van de man dat hij in de lopende bodemprocedure vernietiging van het echtscheidingsconvenant heeft gevorderd, welke vordering een grote kans van slagen heeft, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 23 september 2020 de door de man gevraagde verklaring voor recht dat de bij convenant van 16 november 2018 overeengekomen verdeling buitengerechtelijk is vernietigd, afgewezen. De verdeling zoals partijen deze zijn overeengekomen op 16 november 2018 geldt dus nog steeds en ook de rechtbank gaat daar, vergelijk r.o. 4.9. in het tussenvonnis van 23 september 2020 vanuit. De man heeft weliswaar vernietiging van deze verdeling gevraagd in een bodemprocedure, maar dit maakt niet dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door tot tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking over te gaan.
5.8.Van de vrouw kan, anders dan de man stelt, niet worden verlangd dat zij de uitkomst van die bodemprocedure, die jaren kan duren, afwacht op de enkele grond dat de man meent dat hij niet aan de door hem zelf aangegane afspraken gebonden is. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning en het bedrijfspand worden toegescheiden aan de man, onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw en uitkering van de overbedelingsvordering aan de vrouw. In de procedure waarin de man vernietiging van het convenant heeft gevorderd staat enkel ter discussie de hoogte van de overbedelingssom die aan de vrouw toekomt. Toewijzing van de vorderingen van de vrouw tot nakoming van het echtscheidingsconvenant staat derhalve niet aan de door man geëntameerde procedure, waarin de man vernietiging van het convenant heeft gevraagd, in de weg. Daar komt nog bij dat, anders dan de man stelt, verkoop en levering van de woning niet onomkeerbaar is, nu terug levering of een andere wijze van verdeling, in beginsel altijd feitelijk en juridisch mogelijk blijft.
5.9.Gezien het voorgaande kan de door de vrouw in conventie gevraagde veroordeling van de man tot nakoming van de afspraken uit de echtscheidingsbeschikking van 11 december 2018 worden toegewezen als na te melden. Nu de man gemotiveerd heeft gesteld dat hij op dit moment niet in staat is om een financiering te krijgen voor herfinanciering van de bestaande hypothecaire geldlening en een uitkoopbedrag van de vrouw van € 65.000,00 en hij ook overigens niet over middelen beschikt om een voorschot op de overbedelingssom aan de vrouw te betalen, zal de primaire vordering van de vrouw worden afgewezen.
5.10.Vast staat dat de in het convenant opgenomen termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voor overdracht van de woning inmiddels ruimschoots is overschreden, zodat de woning op grond van de bepalingen van het convenant moet worden verkocht. De subsidiaire vordering van de vrouw zal in die zin worden toegewezen als na te melden. De voorzieningenrechter merkt daarbij op het in de verkoop zetten van de woning en bedrijfshal een eerste stap is in het verkoopproces en nog geen onomkeerbare gevolgen heeft. Indien de man te zijner tijd financieel in staat is een voor de vrouw acceptabel bod van een derde te evenaren, staat het hem vrij een bod uit te brengen op de woning. De man heeft tegen de door de vrouw voorgestelde makelaar geen bezwaar gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen, zoals hierna geformuleerd. Het echtscheidingsconvenant biedt geen aanknopingspunten voor het bepalen van een (uiterste) leveringstermijn bij verkoop. Daartoe dienen partijen in onderling overleg nadere afspraken te maken.
5.11.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het in reconventie gevorderde verbod tot executie van de echtscheidingsbeschikking van 11 december 2018 worden afgewezen. De enkele omstandigheid dat de man in financiële problemen is of zal komen door (verdere) executie van de beschikking geeft geen aanleiding om de vrouw de executie te beletten.
5.12.De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.13.Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.veroordeelt de man om binnen één week na betekening van het vonnis een verkoopopdracht te verstrekken aan [C] tot verkoop van de echtelijke woning en het bedrijfspand, gevestigd aan de [A] te [woonplaats] voor een door de makelaar te bepalen vraagprijs en een laatprijs van € 510.000,00,
6.2.veroordeelt de man om aan vrouw een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.3.verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.wijst de vorderingen af,
6.7.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.