Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2025:7779

Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over een drietal omgevingsvergunningen voor tien jaar die het college heeft verleend ten behoeve van de realisering van een tijdelijk asielzoekerscentrum (AZC) in Nuenen. Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt en verzoeken om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter schorst de omgevings...

Rechtbank Oost-Brabant 4 December 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBOBR:2025:7779 text/xml public 2025-12-04T08:23:07 2025-11-27 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Oost-Brabant 2025-11-26 25/2776 e.v. Uitspraak Voorlopige voorziening NL 's-Hertogenbosch Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2025:7779 text/html public 2025-12-04T08:19:17 2025-12-04 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBOBR:2025:7779 Rechtbank Oost-Brabant , 26-11-2025 / 25/2776 e.v.
Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over een drietal omgevingsvergunningen voor tien jaar die het college heeft verleend ten behoeve van de realisering van een tijdelijk asielzoekerscentrum (AZC) in Nuenen. Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt en verzoeken om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter schorst de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan vanwege strijdig gebruik. Hij wijst de verzoeken met betrekking tot de omgevingsvergunningen voor het bouwen van het AZC af. Met andere woorden, het COA mag het AZC wel gaan bouwen maar nog niet gaan gebruiken.
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 25/2776 OW/BOUW, SHE 25/2779, SHE 25/2780, SHE 25/2837,

SHE 25/2839, SHE 25/2840, SHE 25/2843, SHE 25/2845, SHE 25/2846, SHE 25/2856, SHE 25/2857, SHE 25/2858, SHE 25/2879, SHE 25/2880, SHE 25/2881, SHE 25/2886, SHE 25/2887, SHE 25/2888, SHE 25/2889, SHE 25/2890, SHE 25/2891, SHE 25/3006, SHE 25/3009, SHE 25/3016, SHE 25/3051, SHE 25/3052, SHE 25/3053, SHE 25/3087, SHE 25/3088, SHE 25/3089, SHE 25/3120, SHE 25/3121 en SHE 25/3122
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2025 in de zaken tussen
1. [verzoekers]verzoekers in de zaken SHE 25/2776, SHE 25/2779 en SHE 25/2780 (gemachtigde: mr. G.R.R. Knarren),2. [verzoeker], verzoeker in de zaken SHE 25/2837, SHE 25/2839 en SHE 25/2840

3. [verzoeker]verzoeker in de zaken SHE 25/2843, SHE 25/2845 en SHE 25/2846 (gemachtigde: mr. E.T. Stevens)

4. [verzoeker]verzoeker in de zaken SHE 25/2856, SHE 25/2857 en SHE 25/2858

5. [verzoekster] in de zaken SHE 25/2879, SHE 25/2880 en SHE 25/2881

6. [verzoeker]verzoeker in de zaken SHE 25/2886, SHE 25/2887 en SHE 25/2888,

7. [verzoeker]verzoeker in de zaken SHE 25/2889, SHE 25/2890 en SHE 25/2891 (gemachtigde: mr. M. Busse),

8. [verzoekers]verzoekers in de zaken SHE 25/3006, SHE 25/3009 en SHE 25/3016

9. [verzoekers]verzoekers in de zaken SHE 25/3051, SHE 25/3052 en SHE 25/3053 (gemachtigde: mr. R. van der Donk),

10. [verzoekers]verzoekers in de zaken SHE 25/3087, SHE 25/3088 en SHE 25/3089 (gemachtigde: mr. M. Busse),

11. [verzoekster]verzoekster in de zaken SHE 25/3120, SHE 25/3121 en SHE 25/3122 (gemachtigde: mr. G.R.R. Knarren),

gezamenlijk te noemen: verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten

(gemachtigden: mr. R.S. Klaver en S.W.J. Levèvre).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Centraal Orgaan opvang asielzoekers, uit 's-Gravenhage (het COA), (gemachtigden: mr. L.A. van Els en [naam] ).
Samenvatting
1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over een drietal omgevingsvergunningen voor tien jaar die het college heeft verleend ten behoeve van de realisering van een tijdelijk asielzoekerscentrum (AZC) in Nuenen. Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt. De bouw van het AZC is begonnen en zij verzoeken daarom de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen om de omgevingsvergunningen te schorsen. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
De voorzieningenrechter schorst in deze uitspraak de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan vanwege strijdig gebruik. Hij wijst de verzoeken met betrekking tot de omgevingsvergunningen voor het bouwen van het AZC af. Met andere woorden, het COA mag het AZC wel gaan bouwen maar nog niet gaan gebruiken. In de uitspraak wordt eerst het procesverloop geschetst en worden de feiten op een rij gezet. Na wat formele punten legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Op 1 september 2025 heeft het college drie omgevingsvergunningen aan het COA verleend voor de duur van tien jaar voor:

de omgevingsvergunning voor de activiteit “planologische afwijking van het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit is de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen en voor de technische bouwactiviteit voor het oprichten van twee tijdelijke woongebouwen en het aanleggen van een tijdelijke uitweg van een AZC (artikel 5.1, eerste lid, onder a. en tweede lid, onder a. van de Omgevingswet (Ow).

de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen en voor de technische bouwactiviteit voor een tijdelijk dienstengebouw en bijgebouwen van het AZC (artikel 5.1, eerste lid, onder a. en tweede lid, onder a. van de Ow).
2.1.
Verzoekers hebben (naast veel andere mensen) hiertegen bezwaar gemaakt en zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers met uitzondering van verzoekers 2 en 8, hun gemachtigden, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van het COA.
2.3.
Na de zitting heeft het COA stukken gestuurd naar de rechtbank en naar verzoekers 1 en 11. Zij hebben hierop schriftelijk gereageerd. Daarna heeft de voorzieningenrechter ook in de zaken van verzoekers 1 en 11 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.

Aan de [adres] in Nuenen, in Nuenen (verder: de projectlocatie) ligt een perceel grasland dat in het verleden is gebruikt als evenemententerrein. Op grond van het bestemmingsplan “Oude Landen 2013” heeft het perceel de bestemming “Bos” met de functieaanduidingen “Evenemententerrein” en “Parkeerterrein” en de gebiedsaanduiding “Overige zone - groenblauwe mantel”. Dit bestemmingsplan is per 1 januari 2024 opgegaan in het Omgevingsplan Nuenen c.a.

Op 21 december 2023 heeft het COA bij het college een aanvraag ingediend voor verlening van de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Op 24 september 2024 heeft het COA bij het college een aanvraag ingediend voor verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de twee woongebouwen. Op 30 januari 2025 heeft het COA een aanvraag ingediend voor verlening van de omgevingsvergunning voor de overige gebouwen.

De aanvragen voor de omgevingsvergunningen hebben betrekking op de realisering van een tijdelijk AZC op de projectlocatie. In het AZC zullen maximaal 159 asielzoekers gehuisvest worden, verdeeld over twee drielaagse woongebouwen. Verder zullen op de projectlocatie een dienstengebouw en bijgebouwen gerealiseerd worden. Ook wordt het terrein ingericht met groenvoorzieningen, speel- en sportvoorzieningen en verharding (wegen en paden).

De gemeente Nuenen heeft op 13 januari 20245 een bestuursovereenkomst gesloten met het COA waarin de gemeente Nuenen - kort samengevat - instemt met het gebruik van de projectlocatie voor de vestiging van een opvangcentrum voor 159 vreemdelingen. Het COA spant zich in voor een evenwichtige samenstelling van de groep vreemdelingen voor wat betreft herkomst, geslacht, leeftijd en gezinssituatie. In de werkafspraken is aangegeven dat voor het COA de instroom leidend is bij het plaatsen van vreemdelingen in opvangcentra. Het COA maakt geen onderscheid naar nationaliteit, leeftijd, religie, seksuele geaardheid, achtergrond.

De overeenkomst is gesloten voor een periode van 5 jaar met de bedoeling deze te verlengen naar 10 jaar. Aanvullende werkafspraken maken deel uit van de overeenkomst. Daarna is op 4 november 2025 een huurovereenkomst gesloten waarbij het COA de projectlocatie huurt voor vijf jaar met een éénmalige mogelijkheid voor een verlenging met vijf jaar. Het COA is gehouden het perceel bij het einde van de huurovereenkomst op te leveren in een toestand die is beschreven in ede memo “Toekomstige invulling terrein AZC aan de Pastoorsmast” opgesteld door de Bosgroep Zuid Nederland d.d. mei 2024.

Aan de overzijde van de projectlocatie liggen een hospice en (iets verder op) een terrein van de scouting en van een voetbalvereniging, een skatebaan en een gildeterrein.

Aan de zuidzijde van de projectlocatie ligt de snelweg A270 met de afrit Nuenen. Aan de westzijde ligt de toegangsweg naar het centrum van Nuenen en daarachter ligt een woonwijk waar een deel van de verzoekers woont. Ten noorden (iets verderop) ligt ook een woonwijk waar een ander deel van de verzoekers woont. Deze woonwijk is met een fietspad en een fietstunnel verbonden met de Pastoorsmast en de verenigingen.

Het COA heeft tijdens de zitting toegelicht dat de doelgroep in het AZC zal worden opgevangen. In het AZC worden geen maaltijden verstrekt maar de vreemdelingen zullen boodschappen moeten doen en zelf voor hun maaltijden moeten zorgen. Leerplichtige kinderen zullen naar school moeten gaan in Nuenen. Het COA is voornemens om het AZC in de zomer van 2026 in gebruik te gaan nemen. Daarvoor wordt het gebouwd.

Formele punten

4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker 2 zonder opgave van redenen het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. De verzoeken van verzoeker 2 worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.

5. Verzoekers hebben een voldoende spoedeisend belang bij de behandeling van hun verzoeken. Het COA is begonnen met het bouwen van het AZC. Weliswaar heeft het COA aangegeven dat naar verwachting pas in de zomer vreemdelingen worden opgevangen maar alle drie de omgevingsvergunningen zijn in werking getreden en niets staat het COA in de weg om eerder te beginnen met de opvang.

6. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het betwijfelt of een deel van verzoekers wel belanghebbende is omdat zij op een wat grotere afstand (van meer dan 260 meter) van het AZC wonen. De voorzieningenrechter laat in midden de vraag of verzoekers wel of geen belanghebbende zijn omdat niet in geschil is dat een aantal verzoekers wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter is overigens van oordeel dat er geen vaste afstand is om te bepalen of iemand wel of geen belanghebbende is. Het ligt in de verwachting dat de op te vangen vreemdelingen gebruik zullen gaan maken van de voorzieningen in de wijken waar verzoekers wonen, zodat gevolgen van enige betekenis voor hen niet op voorhand zijn uit te sluiten.

7. Op 1 januari 2024 zijn de Ow en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan is ingediend op 23 december 2023. Dat betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, de provinciale regelgeving die gold tot 1 januari 2024 en het bestemmingsplan “Oude Landen 2013” op deze aanvraag van toepassing blijven. De andere aanvragen om de omgevingsvergunning zijn ingediend op 24 september 2024 en op 30 januari 2025. Dat betekent dat de Ow, zoals die geldt vanaf 1 januari 2024, op deze aanvragen van toepassing zijn.
7.1.
In de omgevingsvergunning voor het bouwen van het dienstgebouw van het AZC is het college er ten onrechte vanuit gegaan dat de activiteit “afwijken van de regels in het omgevingsplan” niet van toepassing is, dit gelet op artikel 4.13 van de Invoeringswet Ow. De omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan is niet onherroepelijk en geldt reeds daarom niet op basis van artikel 4.13 van de Invoeringswet Ow als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de omgevingsvergunning voor de twee woongebouwen gaat het college er vanuit dat de eerder verleende omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan de grondslag biedt om onderhavige aanvraag omgevingsvergunning voor het feitelijk verrichten van de bouwactiviteit te kunnen verlenen gelet op artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Ingevolge artikel 12.27a van het Bkl is in ieder geval sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties voor zover de activiteit niet in strijd is met een eerder verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Een redelijke wetsuitleg van dit artikel brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich mee dat ook een onder oud recht verleende omgevingsvergunning voor planologisch afwijkend gebruik in het kader van de Ow een grondslag blijft bieden voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor dat bouwplan. Of die omgevingsvergunning rechtmatig is verleend wordt hierna beoordeeld.
7.2.
Met de inwerkingtreding van de Ow heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu gedeeltelijk uit een tijdelijk deel. De regels van het (voormalig) bestemmingsplan “Oude Landen 2013” maken onderdeel uit van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan.

8. Tijdens de zitting heeft verzoeker 3 zich op het standpunt gesteld dat het AZC een stedelijk ontwikkelingsproject is en dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan te verlenen, gelet op artikel 5, zesde lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het AZC niet als een stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Het begrip ”stedelijk ontwikkelingsproject” laat ruimte voor interpretatie en is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zie de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 maart 2017. Hoewel sprake is van een grote afwijking van het geldende planologische regime is niet sprake van een zodanige omvang dat dit als een stedelijke ontwikkeling moet worden gezien. Dat betekent dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik te verlenen met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure.

9. Verzoekers hebben allemaal min of meer gelijkluidende bezwaargronden. De voorzieningenrechter zal hierna de bezwaargronden zoveel mogelijk samenvatten en beoordelen of deze bezwaargronden aanleiding geven om de omgevingsvergunningen te schorsen. Mogelijk zullen details van sommige bezwaargronden niet worden benoemd in de uitspraak, maar de betreffende bezwaargronden zijn door de voorzieningenrechter wel volledig betrokken bij de belangenafweging.

Locatie is ongeschikt

10. Verzoekers benadrukken dat de vestiging van een AZC in strijd is met de geldende bestemming “Bos’”. De locatie ligt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en in de groenblauwe mantel. De plaatsing van de woonunits en bijbehorende infrastructuur en voorzieningen zal de fysieke, ecologische en landschappelijke structuur ingrijpend wijzigen, zonder dat de provincie Noord-Brabant hierbij wordt betrokken. Dit is vreemd omdat in het verleden de mogelijke vestiging van een woonwagenkamp juist om deze reden niet werd toegestaan.
10.1.
In de bestreden besluiten zelf wordt niet met zoveel woorden gerept over het NNB. Dat gebeurt wel in de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik. Hierin wordt onderkend dat de locatie is omringd door het NNB en dat bij afloop van de termijn van de omgevingsvergunning wordt voorzien in herstel van de natuur. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter bescherming van het NNB waaronder het plaatsen van een hek rondom de locatie. In de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik is als voorschrift de verplichting opgenomen om met ingang van één maand na afloop van de huurovereenkomst het gebruik te beëindigen.
10.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de projectlocatie zelf niet in het NNB ligt. Het NNB ligt om de locatie heen. In de Omgevingsverordening Noord-Brabant (Omgevingsverordening) (die geldt vanaf 1 januari 2024) is de projectlocatie wel aangeduid als ”groenblauwe waarde”. Op basis van artikel 5.46 van de Omgevingsverordening strekt een omgevingsplan ter plaatse van Groenblauwe waarden tot het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken, biodiversiteit, landschappelijke waarden en kenmerken en bevat het een beschrijving van de ecologische-, landschappelijke- en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied en worden regels gesteld en wordt bepaald dat de toedeling van een functie gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de betreffende waarden.
10.3.
De nieuwe Omgevingsverordening is niet van toepassing op de omgevingsvergunning voor het afwijkende gebruik. De bepalingen over het NNB in de oude Omgevingsverordening zijn ook niet rechtstreeks van toepassing op deze omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat aan de bepalingen in de oude en de nieuwe provinciale Omgevingsverordening wel enige betekenis toekomt en wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2025.
10.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de ligging van de projectlocatie nabij het NNB en in de groenblauwe mantel voldoende heeft betrokken in de bestreden besluiten. Door het omheinen van de projectlocatie wordt het NNB tijdens de looptijd van de omgevingsvergunningen voldoende beschermd tegen de invloed vanuit het AZC. De voorzieningenrechter kan niet beoordelen of een soortgelijke voorziening is besproken bij het eerdere initiatief van de vestiging van een woonwagenkamp. Dit is iets om in de bezwaarfase uit te zoeken, maar de voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding voor een schorsing van de bestreden besluiten.
10.5.
De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de projectlocatie ook is bestemd als evenemententerrein. Ter zitting heeft het college dat er inderdaad enkele kleinschalige evenementen (zoals de vlooienmarkt van de scouting) met regelmaat hebben plaatsgevonden. Partijen hebben alleen aangegeven dat de projectlocatie in gebruik is geweest als hondenuitlaatterrein. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat het college de natuurwaarde van de projectlocatie zelf terecht relatief beperkt heeft geacht.
10.6.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het college na afloop van de looptijd van de omgevingsvergunningen wil dat wordt geïnvesteerd in de natuurwaarde van de projectlocatie. De opleververplichting in de huurovereenkomst tussen de gemeente en het COA als zodanig levert een behoud en verbetering op voor de projectlocatie. Deze opleververplichting is echter alleen verbonden aan de huurovereenkomst en niet aan de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik. Dat was wel op zijn plaats geweest. Als de projectlocatie niet wordt opgeleverd conform de huurovereenkomst, kunnen derden niet verzoeken om handhaving van de opleververplichting. Daarmee is de opleververplichting onvoldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Een aantal verzoekers voert dit terecht aan in hun bezwaren. Dit gebrek kan echter worden hersteld in de bezwaarfase door de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik aan te vullen met de opleververplichting in de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat de nabijheid van het NNB en de ligging in de groenblauwe mantel geen aanleiding zijn voor schorsing van de bestreden besluiten.

11. Enkele van de verzoekers zijn van mening dat de ecologische scan ten behoeve van het gebruik van de projectlocatie te beperkt is. Er is maar één keer gekeken en niet op een representatief moment. Bovendien zijn konijnenkeutels aangetroffen en is er een risico dat de verblijfplaatsen van konijnen en egels worden verstoord, die onder de Ow niet langer zijn vrijgesteld.
11.1.
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat uit de ecologische quickscan blijkt dat in het plangebied mogelijk beschermde soorten voorkomen. Als alle mitigerende maatregelen worden toegepast, dan worden geen verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming (die van toepassing is op de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik) overtreden. Het college heeft ter zitting gewezen op een aanvullend onderzoek dat in september 2025 is uitgevoerd waaruit zou blijken dat er geen beschermde soorten voorkomen.
11.2.
Verzoekers hebben op de aanvullende ecologische scan gereageerd en stellen dat er nog veel onduidelijk is en dat er nadere ecologisch onderzoek is vereist alvorens de werkzaamheden kunnen worden voortgezet.
11.3.
In de omgevingsvergunningen is geen ontheffing verleend voor het doden of verstoren van beschermde diersoorten dan wel een flora en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g, van de Ow. De voorzieningenrechter beoordeelt slechts of er op voorhand enige aanleiding is voor het oordeel dat een omgevingsvergunning voor een flora en fauna-activiteit nodig is. Deze procedure leent zich niet voor een uitvoerig oordeel naar de haalbaarheid van zo’n vergunning (als die is vereist). Dat kan aan de orde komen in een procedure over een eventuele benodigde omgevingsvergunning voor een flora en fauna-activiteit of een procedure over handhaving van het verbod in artikel 5.1, tweede lid onder g, van de Ow.
11.4.
Verzoekers merken terecht op dat er na 1 januari 2024 geen landelijke vrijstelling meer is voor het doden van konijnen of egels of het verstoren van hun verblijfplaatsen. Het opzettelijk beschadigen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van dieren als egels en konijnen is verboden via artikel 11.54, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Op grond van art. 11.56 van het Bal kunnen provincies bij omgevingsverordening nog steeds vergunningsvrije soorten aanwijzen. In artikel 3.82 van de Omgevingsverordening is een uitzondering gemaakt voor het konijn en de egel. Daarom is voor het verstoren van de rustplaatsen van konijnen geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g, van de Ow vereist. De voorzieningenrechter ziet in de ecologische rapporten noch in de kritiek daarop van verzoekers enige aanwijzing dat op de projectlocatie beschermde marterachtigen of reptielen voorkomen. Er is hierin geen aanleiding om de omgevingsvergunningen te schorsen.

12. Volgens verzoekers is de uitgevoerde stikstofbeoordeling ondeugdelijk. In de AERIUS-berekening is het rekenjaar 2025 gehanteerd, terwijl het AZC dan nog niet operationeel is. Toekomstige ontwikkelingen zoals woningbouw, verkeersgroei en een distributiecentrum zijn niet meegenomen. De stikstofuitstoot is enkel weergegeven in kg/jr, zonder omrekening naar mol/ha/j, waardoor de impact op Natura 2000-gebieden niet inzichtelijk is. Een ADC-toets ontbreekt en de kritische depositiewaarde wordt vermoedelijk overschreden.
12.1.
Op basis van een AERIUS-berekening wordt in de ruimtelijke onderbouwing geconcludeerd dat de bouw en het gebruik van het AZC niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied.
12.2.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is “Strabrechtse Heide & Beuven” dat op ongeveer 5 kilometer van de projectlocatie is gelegen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist.

13. Verzoekers wijzen verder op de ligging van het AZC nabij de A270 en de Smits van Oyenlaan en het bedrijf Fundustry. Zij betwijfelen of er wel een goed woon- en leefklimaat in het AZC zal zijn.
13.1.
Het college acht de ligging van het AZC bij de twee wegen daarvan geen belemmering, omdat het AZC geen geluidsgevoelig object is en het binnenklimaat is geborgd. Verder gaat het college er vanuit dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is maar dat het wel belangrijk dat sprake is van een acceptabel binnenniveau om te toetsen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In een voorschrift bij de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik staat dat een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevel GA,k daarom noodzakelijk is. Volgens het college is het bedrijf Fundustry inmiddels gestopt. Er ligt alleen nog maar een kantoor maar dat wordt niet in de bedrijfsvoering gestoord door de aanwezigheid van het AZC en ook zal het kantoor zelf niet tot overlast bij het AZC leiden.
13.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college zicht terecht op het standpunt stelt dat de Wet geluidhinder hier niet van toepassing is voor het verkeersgeluid vanwege de A270 en de Smits van Oyenlaan. Wel moet het college nagaan in kader van een goede ruimtelijke ordening of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat het college heeft bedoeld dat, voordat het AZC in gebruik wordt genomen, er geluidmetingen plaatsvinden van het binnenniveau in de woongebouwen van het AZC. Heel duidelijk staat dit overigens niet in de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik. De voorzieningenrechter acht het wel noodzakelijk dat het binnenniveau binnen de woongebouwen wordt gemeten op een representatief moment vóór ingebruikname van het AZC, teneinde zeker te zijn dat het geluid van de A270 en de Smits van Ooyenweg niet hoger is dan 48 dB(A). Als het geluidsniveau hoger is, dan is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat en van een goede ruimtelijke ordening dan wel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De redactie van het voorschrift kan worden verbeterd in de bezwaarfase. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college te weinig aandacht heeft besteed aan de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat buiten de gebouwen. Het college zal in de bezwaarfase moeten inventariseren hoe intensief dat gebruik is en of (en zo ja, waarom) het college het gebruik van de buitenruimten gelet op het wegverkeerlawaai aanvaardbaar genoeg acht. De omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik is op dit onderdeel onvoldoende zorgvuldig voorbereid hetgeen aanleiding is om deze omgevingsvergunning te schorsen. Gelet op de mededeling van het college dat het bedrijf Fundustry niet meer aanwezig is, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat dit bedrijf nog zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het AZC dan wel dat het AZC zal leiden tot een verstoring van de bedrijfsvoering van dit bedrijf.

14. Verzoekers wijzen ook op de veiligheidsrisico’s voor bewoners van het AZC naast de snelweg waarover mogelijk ook gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De bewoners hebben een verminderde zelfredzaamheid, ook omdat ze de Nederlandse taal niet spreken.
14.1.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt aandacht besteed aan de externe veiligheidsrisico’s. Een AZC is een kwetsbaar object. Binnen een afstand van 400 meter liggen geen risicovolle inrichtingen. Over de snelweg vindt waarschijnlijk wel transport van gevaarlijke stoffen plaats, maar dit wordt niet als onoverkomelijk ervaren. In het kader van zelfredzaamheid worden maatregelen geadviseerd zoals een calamiteitenplan met een voorbereiding op een “grootschalige evacuatie” bij een brand of ramp, bijvoorbeeld met gevaarlijke stoffen. Er is verder een veiligheidsplan opgesteld. Hierbij is het COA verantwoordelijk voor de veiligheid binnen het AZC en worden ook een aantal maatregelen genoemd.
14.2.
De voorzieningenrechter acht het niet noodzakelijk dat in de bestreden besluiten nog verdere maatregelen voor de veiligheid van de bewoners van het AZC worden opgenomen. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat het COA de voorgestelde maatregelen niet zal treffen. Hierin is geen aanleiding om de bestreden besluiten te schorsen.

15. Alle verzoekers betwisten dat de projectlocatie de beste locatie is. Zij vinden dat andere locaties meer geschikt zijn. Zij hebben forse kritiek op het proces van besluitvorming en vooral op het uitgevoerde alternatievenonderzoek. De twee onderzoeken die zijn verricht - een “plus-min-matrix” en een verdere afweging - zijn onzorgvuldig en bevatten onjuiste conclusies en lijken gestuurd te zijn door kostenoverwegingen. Verzoekers begrijpen niet hoe de weging in de plus-min matrix tot stand is gekomen en op welke grond de “plusjes en minnetjes” zijn toegekend. Zo scoort de projectlocatie wat betreft het aspect “milieu” 7 plusjes en 0 minnetjes terwijl deze naast het NNB en de snelweg ligt. Ook is onduidelijk waarom twee plusjes bij “autowegen” bij deze locatie even zwaar wegen als twee minnetjes bij “nabijheid tot kwetsbare groepen” (kinderen in de wijken en bij de sportverenigingen). Ook valt hen op dat het gehele besluitvormingsproces wel erg snel (binnen enkele weken) is verlopen. Het kan daarom nooit zorgvuldig zijn. Bovendien blijken uit de plus-minmatrix dat er minimaal één beter alternatief is en twee andere gelijkwaardige alternatieven. Echter, niet is gebleken dat het college een reële poging heeft ondernomen om te kijken of het AZC op die locaties kan worden gevestigd en er is niet met de eigenaren van deze locaties gesproken. Ook het COA zou andere locaties beter geschikt vinden. Verzoekers snappen verder niet dat de projectlocatie wel geschikt zou zijn terwijl een andere locatie aan landgoed Gulbergen in het verleden door de gemeenteraad ongeschikt is bevonden.
15.1.
Het college merkt op dat er wel moet worden beslist op de aanvraag voor deze locatie. In het voortraject is gekeken naar andere locaties en - zoals verzoekers stellen - heeft de gemeenteraad in 2022 een AZC op landgoed Gulbergen verworpen. In de plus-min-matrix is globaal gekeken naar de geschiktheid van andere locaties. Het college heeft eerder gemotiveerd waarom niet is gekozen voor de locatie die het beste scoort (Pinckart) dit in verband met de nabijheid van een LPG-tankstation van die locatie, de noodzaak voor een ingrijpende verbouwing en de hoge investeringen in verband met de aankoop van het gebouw. Ook de locatie van een mogelijke huisvesting voor arbeidsmigranten (Collse Hoeve) is om die reden afgevallen.
15.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college gehouden is om te beslissen op de ingediende aanvraag. De voorzieningenrechter overweegt verder dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat als een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking dwingt, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023).
15.3.
Deze rechtspraak ontslaat het college echter niet van de verplichting om te onderbouwen en uit te leggen waarom wordt gekozen voor een bepaalde locatie, zeker niet wanneer het college klaarblijkelijk een locatie kan kiezen voor het COA. De omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan schiet hierin te kort. Daarin staat bijna niets over alternatieve locaties. Ook de motivering van de voorafgaande keuze voor de projectlocatie schiet naar het oordeel van de voorzieningenrechter te kort. Verzoekers merken terecht op dat de plus-minmatrix niet helder is. Het is onduidelijk hoe en waarom plusjes en minnetjes aan diverse locaties worden toegekend. Bovendien heeft in de plus-minmatrix een andere locatie een hogere score. In de bezwaarfase zal het college beter moeten uitleggen hoe het tot deze keuze is gekozen, bijvoorbeeld op de door verzoekers 7 en 8 in hun bezwaarschrift beschreven wijze.
15.4.
Toch ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding voor schorsing van de bestreden besluiten. Gelet op de genoemde vaste rechtspraak moet er wel een gelijkwaardig alternatief liggen met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de andere alternatieven aanmerkelijk minder bezwaren hebben. De voorzieningenrechter begrijpt heel goed dat verzoekers grote bezwaren hebben tegen een AZC bij hen in de buurt, maar bewoners of bedrijven die wonen of zijn gevestigd bij die andere locaties, zullen die ook hebben. De voorzieningenrechter ziet wel bezwaren bij de enige locatie die in de matrix aanmerkelijk beter scoort, de locatie aan de Pinckart. Deze ligt midden op een bedrijventerrein (met mogelijke gevolgen voor de bedrijfsvoering van de bedrijven) bij een LPG-tankstation (dus met hogere risico’s voor wat betreft externe veiligheid). Daarnaast mag het college bij de weging van alternatieven rekening houden met andere motieven dan alleen ruimtelijk relevante. Het college mag bij de afweging betrekken dat de gemeente Nuenen eigenaar is van de projectlocatie en dat deze niet hoeft te worden aangekocht zoals de locatie bij de Collse Hoeve. Gelet daarop verwacht de voorzieningenrechter dat het college zijn motivering van de keuze voor de projectlocatie zal verbeteren en in de beslissing op bezwaar tot dezelfde keuze zal uitkomen. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding voor schorsing van de bestreden besluiten.

16. Verzoekers wijzen erop dat de locatie op 140 meter van een woonwijk ligt waarin met veel jonge gezinnen wonen. De komst van 159 vreemdelingen zal een forse impact hebben op hun wijk. Ook liggen in de buurt diverse recreatieve voorzieningen voor de jeugd (een speeltuin, jongerenhangplek, skatepark, fietscrosbaan, en een voetbal- en scoutingvereniging). Die zijn vanuit de wijk bereikbaar via een fietspad onder de Smits van Ooyenweg, die langs het AZC loopt. Tegenover de locatie ligt een hospice. Daarnaast zal een aantal projecten in de buurt van de projectlocatie samenvallen met de realisering van het AZC, namelijk de bouw van drie appartementsgebouwen in de Boschhoeve en de geplande versmalling van de Smits van Oyenlaan, waardoor de leefbaarheid verder onder druk komt te staan en zal leiden tot meer verkeer en afname van de leefbaarheid. Diverse verzoekers hebben deel genomen aan een klankbordgroep in 2023 en hebben hierop toen al gewezen. Verzoekers vrezen ook voor hun eigen veiligheid. Weliswaar kan de overeenkomst tussen de gemeente en het COA tussentijdse beëindigd worden bij ernstige incidenten maar dan is het volgens verzoekers te laat en het is onduidelijk hoe dit kan worden gehandhaafd. Ook is onduidelijk wie gaat evalueren en monitoren en wie hiervoor verantwoordelijk is. Er is nooit een risicoanalyse van de opvang op de projectlocatie ter inzage gelegd. Verder heeft het college nagelaten om in de vergunningsvoorwaarden concrete maatregelen op te nemen ter beperking van overlast en bevordering van sociale cohesie, zoals een beheersplan, afspraken over toezicht of samenwerking met buurtinitiatieven. Er is bovendien geen duidelijkheid over de samenstelling van de bewoners. Gezien de omvang van de opvang vrezen verzoekers dat het merendeel zal bestaan uit alleenstaande mannen. Dit roept bij verzoekers nog meer zorgen op over sociale veiligheid, leefbaarheid en de impact op het bestaande gebruik van de omgeving door jeugd en kwetsbare groepen.
16.1.
Het college is van mening dat het zorgvuldig te werk is gegaan. Naar eigen zeggen heeft de gemeente Nuenen ervaring met de opvang van vluchtelingen, ook uit Syrië en Oekraïne. Het college heeft werkafspraken gemaakt met het COA die zijn gekoppeld aan de bestuursovereenkomst. Onderdeel van deze bestuursovereenkomst is onder meer een 24/7 toezicht. Daarnaast is een veiligheidsplan opgesteld. Het college heeft overleg gehad met de scouting, de eigenaar van het hospice en de voetbalvereniging en er zal contact zijn tussen de beheerder van het AZC en de veiligheidscoördinator van de voetbalvereniging. Desgevraagd heeft het college ter zitting aangegeven dat de scouting, de voetbalvereniging en het hospice geen bezwaar hebben gemaakt. Ook zal worden geïnvesteerd in de veiligheid van het fietspad en de toegangswegen en zeker in de aanvangsfase van het AZC zal meer toezicht worden gehouden. In de bestuursovereenkomst is ook afgesproken dat de doelgroep niet zonder instemming van de gemeente kan worden gewijzigd.
16.2.
Het COA heeft aangegeven dat er geen beperking ten aanzien van de doelgroep is opgenomen in de bestuursovereenkomst en dat de doelgroep een evenwichtige afspiegeling zal vormen van de instroom van vluchtelingen in Nederland. Er zijn meer dan genoeg kamers in het AZC, terwijl het aantal bewoners is beperkt. Desgevraagd heeft het COA ook erop gewezen dat in het AZC de bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het koken van maaltijden en het kopen van boodschappen in de lokale supermarkt.
16.3.
De voorzieningenrechter kan zich de zorgen van verzoekers goed voorstellen. Ongeacht de samenstelling van de doelgroep komen er op een locatie die niet geschikt is voor permanente bewoning toch 159 mensen wonen. Deze mensen zullen zich gaan mengen in de wijk en zullen bij dezelfde winkels boodschappen doen en hun kinderen gaan naar dezelfde school. De ligging van de projectlocatie roept vragen op. De Pastoorsmast zelf is een donkere weg en het fietspad is ook behoorlijk afgelegen. Beide wegen worden wel gebruikt voor verkeer van en naar de voetbalvereniging en de scouting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het college de gevolgen voor de sociale veiligheid moeten betrekken bij de inpasbaarheid van de locatie. Het is een aspect dat in ieder geval een rol van betekenis is bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Verzoekers merken terecht op dat in de bestreden besluiten aan dit aspect onvoldoende aandacht wordt besteed. In de besluiten is niet inzichtelijk gemaakt hoe de inbreng van omwonenden en gebruikers in de vooroverleggen is verwerkt. In de bestreden besluiten is ten onrechte geen enkele koppeling gelegd met het veiligheidsplan of met de gemaakte afspraken in de bestuursovereenkomst en ze bevatten geen voorschriften voor de bescherming van de sociale veiligheid van de bewoners van het AZC en van de omwonenden. De afspraken in de bestuursovereenkomst zijn niet voldoende. Hier hebben andere partijen (zoals omwonenden) helemaal niets aan en ook de politie kan hier niets mee, want deze afspraken zijn voor hen als derden die de overeenkomst niet getekend hebben, niet afdwingbaar. Weliswaar kan de bestuursovereenkomst worden aangepast als er sprake is van ernstige overlast, maar dat is dan volgens de voorzieningenrechter al te laat. Het gebrek aan voorschriften in de omgevingsvergunningen, maakt het niet mogelijk om, als de nood aan de man is of er klaarblijkelijk iets ernstigs dreigt te gebeuren, in te grijpen dan wel (al dan niet preventief) handhavend op te treden. Verzoekers en andere omwonenden hebben geen bestuursrechtelijke ingang om te verzoeken om handhavend op te treden. Bovendien is het toezicht, laat staan het contact met de beheerders van het AZC op geen enkele wijze bestuursrechtelijk geborgd. Het had op de weg van het college gelegen om de kern van de afspraken over sociale veiligheid in de bestuursovereenkomst ook als voorschrift te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter denkt hierbij aan de afspraken over 24-uurstoezicht, overleg met de omgeving (waaronder de sportverenigingen) en met omwonenden en over betrokkenheid van deze omgeving bij de evaluatie van het AZC. Het college heeft ter zitting aangegeven dat dit kan worden hersteld in de bezwaarfase. Zolang het niet is gebeurd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan te schorsen.
16.4.
De sociale veiligheid kan voldoende worden geborgd in de omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan door middel van een goed veiligheidsplan, en door afspraken over verplicht overleg tussen de beheerders van het AZC en de omliggende verenigingen en omwonenden en over voldoende toezicht door gemeente en politie. Tijdens de zitting heeft het college aangegeven zich hiervoor te gaan inzetten. Als dit gebeurt, kan een AZC op deze plek worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de overige omgevingsvergunningen voor de bouw van het AZC te schorsen. In de bezwaarfase zal het college dus echter wel de maatregelen ter bescherming van de sociale veiligheid op een rij moeten zetten en aannemelijk moeten maken dat deze maatregelen voldoende zijn om de belangen van omwonenden te beschermen. De bezwaarfase is hier mede voor bedoeld.
16.5.
De voorzieningenrechter gaat er bij dit oordeel vanuit dat de doelgroep een voldoende afspiegeling is van de instroom van asielzoekers in Nederland. Een voldoende afspiegeling wil in ieder geval zeggen dat er niet uitsluitend alleenstaande jonge mannen worden gevestigd op het AZC, maar ook vrouwen en ook gezinnen. Als uitsluitend alleenstaande jonge mannen worden gehuisvest, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel degelijk sprake van een beperking van de doelgroep, waarvoor de instemming van de gemeente nodig is, volgens de afspraken in de bestuursovereenkomst.

17. Verzoekers zien signalen dat het college vooringenomen is geweest. Zij wijzen op mogelijke druk vanuit het COA op de gemeenteraad en de snelheid in de besluitvorming. De bestuursovereenkomst is ondertekend door de interim burgemeester en verzoekers hebben vragen bij de snelle wisseling van burgemeesters. Ook vinden zij het vreemd dat al is gestart met de werkzaamheden voordat de vergunningen onherroepelijk zijn. Zij merken op dat er geen participatie bij de locatiekeuze heeft plaatsgevonden maar dat informatiebijeenkomsten pas hebben plaatsgevonden nadat de locatie al was gekozen. Er is geen maatschappelijk draagvlak voor deze locatie.
17.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen aanwijzingen dat het college vooringenomen heeft gehandeld. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanwijzingen dat de gemeente onder druk is gezet door het COA. Er is behoefte aan opvanglocaties en het is daarom niet vreemd dat het COA aandringt op snelle besluitvorming. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is geweest van een wisseling van burgemeesters in de gemeente Nuenen, maar ziet ook hierin geen aanwijzing dat sprake is van vooringenomenheid of onzorgvuldige besluitvorming. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het college de locatiekeuze aan de gemeenteraad heeft voorgelegd, ook al is er - voor zover de voorzieningenrechter kan zien - geen wettelijke aanleiding om dit te doen. In de bestuursovereenkomst verplicht het college zich niet om een omgevingsvergunning te verlenen maar belooft het college slechts om zich in te spannen voor een zorgvuldige en voortvarende vergunningverlening. Het staat het nieuwe college dus vrij om een eigen standpunt in te nemen over de verlening van de omgevingsvergunningen en, als hiertoe aanleiding is, in de bezwaarfase een ander standpunt in te nemen. De omgevingsvergunningen zijn in werking getreden, zodat er dus gestart kon worden met de werkzaamheden na de verlening van de vergunningen. Het COA hoeft niet te wachten met de werkzaamheden totdat de vergunningen onherroepelijk zijn. Belanghebbenden kunnen bezwaar maken en een voorlopige voorziening indienen zoals verzoekers hebben gedaan. De voorzieningenrechter overweegt verder dat er geen wettelijke regel is die bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling alleen doorgang kan vinden als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Op zichzelf beschouwd kan de omstandigheid dat een groot aantal omwonenden bezwaar heeft tegen de komst van een AZC niet leiden tot vernietiging van de omgevingsvergunningen. Dit betekent echter niet dat het aspect draagvlak geen enkele rol speelt in de besluitvorming. Draagvlak vormt een aspect van de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mogelijk gemaakte ontwikkeling moet maken. Hierboven heeft de voorzieningenrechter al geoordeeld dat de belangen van verzoekers onvoldoende zijn meegenomen in de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan maar dat deze belangen bij een goede sociale veiligheid kunnen worden geborgd in aanvullende voorschriften in de omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan. Ook de bezwaren over het gebrek aan inspraak en participatie bij de locatiekeuze kunnen niet leiden tot een schorsing van de omgevingsvergunningen voor de bouw van het AZC. Uiteindelijk is de locatiekeuze de verantwoordelijkheid van het college en het COA

18. Verzoekers vrezen dat de komst van een AZC negatieve gevolgen zal hebben voor de waarde van de omliggende woningen en de aantrekkelijkheid van de woonomgeving.
18.1.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de realisatie van het AZC zal leiden tot zoveel financiële schade voor omwonenden dat het college de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. Als het verlenen van de omgevingsvergunning voor het AZC leidt tot materiële schade als gevolg van waardedaling van woningen of andere onroerende zaken, kan een verzoek tot een tegemoetkoming in planschade worden ingediend. Het is niet zo dat een omgevingsvergunning voor een tijdelijke ontwikkeling in geen geval kan leiden tot een tegemoetkoming in planschade. De voorzieningenrechter wijst partijen wel op het overgangsrecht in artikel 4.18 van de Invoeringswet omgevingswet.
Conclusie en gevolgen
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan op een aantal punten gebrekkig is. De opleververplichting en de maatregelen ter bescherming van de sociale veiligheid van de omgeving zijn ten onrechte niet geborgd in deze omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning is tevens onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De motivering van de voorafgaande keuze voor de projectlocatie schiet te kort. Dit is aanleiding om deze omgevingsvergunning te schorsen tot en met zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat deze gebreken kunnen worden hersteld in de bezwaarfase. Overigens vereist dit wel een herroeping door het college van de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan en dat het college voorschriften aan deze omgevingsvergunning zal moeten verbinden. De voorzieningenrechter ziet in de overige bezwaren geen aanleiding voor het oordeel dat een AZC op deze locatie is uitgesloten. Daarom wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om schorsing van de omgevingsvergunningen voor het bouwen van het AZC af. Dat betekent dat de bouw van het AZC door kan gaan, maar dat het AZC voorlopig niet in gebruik kan worden genomen. De voorzieningenrechter zal de verzoeken van verzoeker 2 niet-ontvankelijk verklaren omdat hij zonder opgave van redenen het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.

20. Omdat de verzoeken deels worden toegewezen moet het college de door verzoekers betaalde griffierechten vergoeden. Verzoekers 1, 3, 7, 9, 10 en 11 krijgen ook een vergoeding van de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting).
Beslissing
De voorzieningenrechter;

verklaart de verzoeken van verzoeker 2 niet-ontvankelijk;

schorst de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

wijst de verzoeken om voorlopige voorziening voor het overige af;

bepaalt dat het college het griffierecht van € 194 aan alle verzoekers (met uitzondering van verzoeker 2) afzonderlijk moet vergoeden;

veroordeelt het college tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan verzoekers 1, 3, 7, 9, 10 en 11 afzonderlijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.

griffier

de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
ECLI:NL:RVS:2017:694

ECLI:NL:RVS:2025:2847

ECLI:NL:RVS:2023:2058

zie de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2569

Artikel delen