Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2023:1881

26 May 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: C/08/294755 / KG RK 23/136

Beslissing van 23 mei 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende in [woonplaats] ,

verzoeker tot wraking.

De procedure

Per brief van 21 februari 2023, door de griffie van de rechtbank Overijssel ontvangen op 23 februari 2023, heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van

mr. J.H.M. Hesseling, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder ZWO 22/435 BESLU.

1.2.De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 19 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Hierin heeft hij tevens meegedeeld dat hij niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer zal verschijnen.

1.3.Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 11 mei 2023 in het openbaar behandeld. Verzoeker heeft op zijn verzoek telefonisch deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

De feiten

2.1.Verzoeker is in 1977 afgestudeerd als tandarts. Hij is in 1998 in het BIG-register voor tandartsen ingeschreven. Verzoeker is in 2005 gestopt met zijn werkzaamheden als tandarts.

2.2.Vanaf 1 januari 2012 is een inschrijving in het BIG-register voor tandartsen vijf jaar geldig. Voor tandartsen die voor die tijd een getuigschrift hebben behaald, zoals verzoeker, geldt 1 januari 2012 als aanvangsdatum voor de vijfjaarstermijn. Verzoeker had uiterlijk op 31 januari 2016 een aanvraag voor herregistratie moeten indienen om in het BIG-register voor tandartsen geregistreerd te blijven. Dat heeft verzoeker niet gedaan en daarom is zijn registratie op 6 januari 2017 doorgehaald.

2.3.Verzoeker heeft bij brief, gedateerd 30 maart 2019, bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot doorhaling van zijn BIG-registratie als tandarts. Op 26 augustus 2019 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Tegen dat besluit is verzoeker in beroep gegaan bij de rechtbank Overijssel. De rechtbank heeft op
18 februari 2020 geoordeeld dat de minister van VWS het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verzoeker is vervolgens in hoger beroep gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Die heeft verzoeker op 24 november 2021 in het gelijk gesteld en de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister van VWS vernietigd.

2.4.Op 15 februari 2022 heeft de minister van VWS het bezwaar van verzoeker wederom ongegrond verklaard, ditmaal omdat het bezwaar niet tot een ander inhoudelijk besluit kan leiden. Tegen dat besluit is verzoeker bij brief van 8 maart 2022 in beroep gegaan bij de rechtbank Overijssel. De zitting zou in eerste instantie plaatsvinden op
29 maart 2023. De minister van VWS heeft in dit verband een verweerschrift ingediend bij de rechtbank, gedateerd 2 februari 2023, maar dat is niet meteen aan verzoeker gestuurd. Verzoeker heeft in zijn brief van 14 februari 2023 ingestemd met het voorstel van de griffie om de uitspraak zonder zitting te doen (omdat telefonisch horen niet mogelijk bleek te zijn). Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat het tijd nodig heeft om een reactie op het verweerschrift voor te bereiden.

2.5.Bij brief van 17 februari 2023 heeft de rechtbank verzoeker meegedeeld dat alle partijen de gelegenheid hebben gekregen om te laten weten of zij op een zitting wilden worden gehoord. In de brief staat dat geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een zitting wil worden gehoord, dat de rechtbank daarom het onderzoek sluit en binnen zes weken of, indien mogelijk, bij vervroeging uitspraak zal doen.

2.6.Bij brief, gedateerd 21 februari 2023, heeft verzoeker de rechter gewraakt. Daarbij heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verweerschrift van de minister van VWS.

2.7.Op 14 maart 2023 heeft de griffie van de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat hij alsnog de gelegenheid zal krijgen om te reageren op het verweerschrift van de minister van VWS. Van die gelegenheid heeft verzoeker gebruikgemaakt.

Het wrakingsverzoek

3.1.Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij meerdere keren door de rechtbank is benadeeld. Dat is niet het geval geweest voor de minister van VWS. Verzoeker voert aan dat deze cumulatie van benadelingen statistisch gezien niet op toeval kan berusten. Dat maakt dat de rechter, die verzoeker verantwoordelijk houdt voor deze benadelingen, bij hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

Het standpunt van de rechter

4.1.De rechter heeft bestreden dat hij in de zaak van verzoeker vooringenomen of partijdig zou zijn dan wel die schijn zou hebben gewekt. Het feit dat de griffie verzoeker per ongeluk een verkeerde brief heeft gestuurd, is onzorgvuldig, maar maakt dat volgens de rechter niet anders. Deze fout is bovendien inmiddels hersteld door verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verweerschrift.

De beoordeling

5.1.De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.

5.2.De wrakingskamer stelt vast dat er in de zaak van verzoeker een aantal administratieve fouten is gemaakt. Deze onjuistheden zijn dankzij de alertheid van verzoeker hersteld. Dat verzoeker zich ondanks het rechtzetten van die fouten benadeeld voelt, is vervelend en valt te betreuren. De rechter heeft in zijn verweerschrift echter toegelicht dat de griffie, ondanks dat hij had aangegeven dat verzoeker in de gelegenheid moest worden gesteld om te reageren op het verweerschrift, per ongeluk een verkeerde brief heeft gestuurd. De wrakingskamer heeft geen redenen om te twijfelen aan de feitelijke juistheid van die verklaring van de rechter. Zij kan uit deze gang van zaken dan ook niet afleiden dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter. De statistische benadering van verzoeker is, als deze al juist zou zijn, daarvoor onvoldoende. De wrakingskamer overweegt dat verzoeker erop mag rekenen dat zijn zaak onpartijdig zal worden behandeld. Hij hoeft niet te vrezen dat de rechter hem het indienen van het wrakingsverzoek euvel zal duiden. De wrakingskamer geeft de rechter in overweging om verzoeker bij het vervolg van de procedure de gelegenheid te geven telefonisch mee te doen aan een zitting. Dat is nu eenmaal de manier waaraan verzoeker de voorkeur geeft, omdat hij door fysieke problemen niet in staat is naar de rechtbank te komen.

5.3.De conclusie is dat uit de door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is. Het wrakingsverzoek zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.4.Over de klachten die verzoeker bij de klachtencommissie heeft ingediend, kan de wrakingskamer niet beslissen. De wrakingskamer hoopt met verzoeker dat zijn klachten zo spoedig mogelijk worden behandeld.

De beslissing

6.1.De wrakingskamer verklaart het verzoek ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door de mr. U. van Houten, mr. C. Verdoold en mr. H.T. Pos in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

de griffier is niet in de gelegenheid de voorzitter

deze beslissing mede te ondertekenen

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen