Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2024:4440

20 augustus 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 23/2291


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. B. Benard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. van Raalte.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van

haar handhavingsverzoek van 9 maart 2023. Verweerder heeft dit verzoek met het primaire besluit van 7 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze afwijzing gebleven.

Verweerder heeft met een verweerschrift op het beroep van eiseres gereageerd.

De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hierbij was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding

1. Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het volgende.

Eiseres woont aan de [adres 1], in de directe omgeving van de [locatie]-moskee, die is gelegen aan de [adres 2]. Sinds maart 2021 is vanuit die moskee meerdere keren per dag een versterkte gebedsoproep, de zogenoemde azan, te horen. Doorgaans klinken er op vrijdag vier gebedsoproepen en op de overige dagen van

de week drie. De gebedsoproepen duren per keer ongeveer twee minuten en vinden alleen plaats bij daglicht. Eiseres ondervindt - net als volgens haar meerdere omwonenden - overlast van deze gebedsoproepen. Bij brief van 9 maart 2023 heeft zij verweerder gevraagd om daartegen handhavend op te treden en te bewerkstelligen dat de versterkte gebedsoproepen worden beëindigd. Naar aanleiding hiervan heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Inleiding’.

Standpunten verweerder

2. Verweerder is van mening dat met de gebedsoproepen geen wettelijke bepaling wordt overtreden en dat er daarom geen (publiekrechtelijke) grondslag is om handhavend

op te treden. Daarbij heeft verweerder onder meer gewezen op het rapport van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (DGMR) van 6 september 2021, waarin de bevindingen zijn neergelegd van een akoestisch onderzoek dat DGMR in augustus 2021 heeft uitgevoerd naar de gebedsoproepen. Op basis van dit rapport heeft verweerder geconcludeerd dat het volume van de gebedsoproepen iets hoger ligt dan het gemiddelde niveau van het achtergrondgeluid in de omgeving, maar dat de totale geluidslast per dag van de oproepen vanwege de korte duur daarvan niet boven de drempel komt van wat aanvaardbaar is voor geluid in woonwijken. Ook heeft verweerder bij de afwijzing van het handhavingsverzoek betrokken dat de gemeenteraad van Zwolle op 7 november 2022 afwijzend heeft beslist op een verzoek van eiseres om op grond van artikel 10 van de Wet openbare manifestaties (Wom) maatregelen te treffen tegen de overlast die zij ondervindt van de oproepen. De gemeenteraad heeft dit verzoek afgewezen omdat, kort gezegd, niet is gebleken dat bij de gebedsoproepen qua duur of geluidsniveau sprake is van een exces.

Standpunten eiseres

3. Eiseres voert in beroep aan dat de vele versterkte gebedsoproepen van de moskee een ongerechtvaardigde inbreuk op haar privé- en gezinsleven maken en dat daarom sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiseres heeft verweerder op grond van dat artikel een positieve verplichting om burgers te beschermen tegen onder meer geluidsoverlast. Zij is van mening dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar rechten wel mogen worden ingeperkt, terwijl de rechten van de moskee vanwege de vrijheid van godsdienstuitoefening niet worden ingeperkt. Daarbij heeft eiseres zowel in haar beroepschrift als ter zitting benadrukt dat het haar niet gaat om het geluidsvolume van de gebedsoproepen, maar om het aantal en de aard daarvan. Ter zitting heeft zij hierover aangegeven dat de gebedsoproepen onder haar huid gaan zitten en dat zij daarvan stress ondervindt. De gebedsoproepen hebben impact op de wijze waarop

zij over geloof in het algemeen denkt en zij wil niet elke dag met dergelijke oproepen - van welk geloof dan ook - worden geconfronteerd. Daarnaast ergert het eiseres dat de moskee, ondanks meerdere gesprekken die zijn gevoerd, wat betreft het aantal oproepen geen enkele tegemoetkoming aan haar wil doen. Volgens eisers valt niet in te zien waarom het aantal gebedsoproepen niet kan worden ingeperkt om de overlast tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Verder heeft verweerder onvoldoende onderzocht of de overlast die zij van de gebedsoproepen heeft onder artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) valt.

Beoordeling van het beroep

Inhoudelijk

4.1Artikel 8 van het EVRM luidt:

  1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

4.2De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat de gebedsoproepen een ongerechtvaardigde inbreuk vormen op haar privéleven. Dat zij die ergerlijk vindt en daarvan hinder ondervindt zij zo, maar dat betekent nog niet dat de gebedsoproepen ten opzichte van eiseres een schending van artikel 8 van het EVRM opleveren. Dat artikel geeft iemand geen recht om gevrijwaard te blijven van geluiden die die persoon onwenselijk vindt. Dat de gebedsoproepen qua aard en frequentie strijd met artikel 8 van het EVRM opleveren, ziet de rechtbank niet. Om tot dat oordeel te kunnen komen is meer nodig dan de overlast die eiseres nu van de oproepen stelt te ondervinden.

Verder volgt de rechtbank verweerders conclusie uit het bestreden besluit dat er

in dit geval geen wettelijke grondslag is om handhavend op te treden. Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder c, van die regeling, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, niet van toepassing zijn op de gebedsoproepen.

4.4Artikel 10 van de Wom bepaalt dat klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijk plechtigheden en lijkplechtigheden alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging zijn toegestaan, maar dat de gemeenteraad bevoegd is ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau. Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de gemeenteraad van Zwolle ervoor gekozen om geen invulling te geven aan deze bevoegdheid, zodat in dit geval uit artikel 10 van de Wom ook geen grondslag voor handhavend optreden voortvloeit.

4.5.1Artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, bepaalt dat, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, het verboden is in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen.

4.5.2Nu de wetgever er bij het vaststellen van artikel 2.18, eerste lid, onder c, van het Activiteitenbesluit voor heeft gekozen om te bepalen dat onder meer het geluid veroorzaakt door gebedsoproepen is uitgezonderd van de normen uit het Activiteitenbesluit, kan slechts in een uitzonderlijke situatie worden aangenomen dat gebedsoproepen overlast als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit veroorzaken. Daarbij komt verweerder beoordelingsruimte toe.n

Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3339, rechtsoverweging 1, en 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2012, rechtsoverweging 2.4.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. Uit het rapport van DGMR blijkt dat het geluid van de gebedsoproepen goed waarneembaar is, maar dat het niveau daarvan min of meer vergelijkbaar is met het niveau van het geluid dat van de nabijgelegen sportvelden komt. Verder is in dit rapport vastgesteld dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de gebedsoproepen, vanwege de korte duur daarvan, laag is. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat, qua geluidsniveau of anderszins, sprake is van een exces.

4.6Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen grondslag is voor handhavend optreden en de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht in stand heeft gelaten.

Procedureel

Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij het jammer vindt dat verweerder voor de bezwaarfase geen onafhankelijke commissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingeschakeld en dat er tijdens de hoorzitting op

23 oktober 2023 geen uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden. Ook blijkt volgens eiseres uit de omstandigheid dat het bestreden besluit één dag na de hoorzitting naar haar gemachtigde is gemaild, dat van een serieuze heroverweging geen sprake is geweest. Zij is van mening dat dit onzorgvuldig is en in strijd met het verbod van vooringenomenheid, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.

5.2De rechtbank stelt vast dat op 23 oktober 2023 een hoorzitting bij een ambtelijke hoorcommissie als bedoeld in artikel 7:5 van de Awb heeft plaatsgevonden. Van die hoorzitting is een verslag gemaakt. Zoals eiseres zelf ook al heeft aangegeven, is het niet verplicht om in de bezwaarfase een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb in te schakelen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat het horen in strijd met het bepaalde in de Awb heeft plaatsgevonden.

5.3Verder heeft verweerder op 10 oktober 2023 een reactie op het bezwaar van eiseres opgesteld, waarin een voorlopig standpunt over het bezwaar is ingenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd en deugdelijk gemotiveerd waarom wat eiseres tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht geen reden heeft gegeven om dat voorlopige standpunt te wijzigen of te herzien. Dat verweerder hierbij vooringenomen heeft gehandeld is de rechtbank niet gebleken. De enkele omstandigheid dat verweerder het bestreden besluit één dag na de hoorzitting heeft genomen, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vooringenomenheid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van

mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

de rechter is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen