Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11081624 \ CV EXPL 24-1645
Vonnis van 25 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
BNP PARIBAS PERSONAL FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen BNP,
gemachtigde: Jongejan & Wisseborn,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
niet verschenen.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
BNP heeft bij dagvaarding gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 4.424,78, (bestaande uit een bedrag van
€ 4.460,03 aan hoofdsom en een bedrag van € 414,75 aan rente, verminderd met € 450,00 aan betaling), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.460,03 vanaf 24 april 2024 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.Ter onderbouwing van die vordering heeft BNP gesteld dat zij aan [gedaagde] een geldlening heeft verstrekt ten bedrage van € 7.219,20, inclusief kredietvergoeding. Volgens BNP is [gedaagde] jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de geldleningsovereenkomst doordat [gedaagde] termijnbedragen niet tijdig heeft betaald.
2.3.BNP heeft het ESIC-formulier overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft voldaan aan artikel 7:60 BW. Ook heeft zij de stukken overgelegd die zijn in het kader van de kredietwaardigheidstoets van [gedaagde] heeft opgevraagd. Hieruit blijkt dat BNP heeft voldaan aan haar kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 Wft.
2.4.Ten aanzien van de informatieplicht van artikel 7:61 BW overweegt de kantonrechter als volgt. Niet is gebleken dat alle verplichte informatie is opgenomen in de kredietovereenkomst zelf, zoals wettelijk verplicht. Dit ziet op de informatie genoemd in artikel 7:61 lid 2 onder e, j, m, n, q, r en s BW. De kantonrechter is van oordeel dat BNP deze plicht heeft geschonden. Hij zal de sanctionering hierop echter in dit geval achterwege laten. Zoals hierna zal worden overwogen blijkt namelijk dat de overeenkomst nog doorloopt en [gedaagde] dus nog steeds de maandelijkse termijnen moet voldoen en dus niet verplicht is om het krediet ineens terug te betalen.
2.5.De kantonrechter is van oordeel dat het krediet niet rechtsgeldig vervroegd is opgeëist. De grondslag hiervoor is namelijk artikel 6c van de algemene voorwaarden en dit beding is een niet toegestaan beding als bedoeld in artikel 7:77 lid 1 onder c sub 1 BW. In het betreffende beding is namelijk niet opgenomen dat de achterstand moet zien op één vervallen termijn die vervolgens twee maanden achterstallig is. Ook is in dit beding niet opgenomen dat bij een dergelijke achterstand het krediet vervroegd kan worden opgeëist. BNP heeft in de dagvaarding gesteld dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij artikel 7:77 BW en daarom eenvoudige bewoording heeft gebruikt in het beding. Dit maakt het oordeel echter niet anders. De hiervoor genoemde afwijking is simpelweg niet toegestaan in de wet en ziet overigens niet op een louter grammaticale afwijking van de wet. Omdat BNP zich hierover al heeft uitgelaten in de dagvaarding, hoeft zij niet de gelegenheid te krijgen op dit oordeel te reageren.
2.6.De conclusie is dan ook dat het krediet niet rechtsgeldig vervroegd is opgeëist. Dit betekent dat de grondslag van de vordering is komen te vervallen, de kredietovereenkomst nog onder dezelfde voorwaarden doorloopt en de vordering zal worden afgewezen.
2.7.BNP zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
De kantonrechter:
3.1.wijst de vordering af,
3.2.veroordeelt BNP tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024. (SK)