vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414613 / KG ZA 12-1020
Vonnis in kort geding van 23 januari 2013
in de zaak van
1. [eiser 1],
gevestigd te Bleiswijk,
(voorheen: [A]),
2. [eiser 2],
gevestigd te Bleiswijk,
(voorheen: [B];
[C];
[D] en
[E]),
3. [eiser 3],
gevestigd te Dirksland,
eiseressen in conventie,
verweersters in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. L.B. de Graaf,
tegen
[gedaagde ],
wonende te Barendrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.G.E. van Gremberghen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 13 december 2012;
- de eiswijziging c.q. eisvermeerdering;
- de producties van [eisers];
- de producties van [gedaagde];
- de pleitaantekeningen van mr. L.B. de Graaf;
- de pleitaantekeningen tevens inhoudende de voorwaardelijke reconventionele vordering
van mr. P.G.E. van Gremberghen.
1.2. Partijen hebben de standpunten toegelicht ter zitting van 14 januari 2013.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De bedrijfsactiviteit van [eisers] bestaat (ondermeer) uit het per vrachtauto verzorgen van transporten van versproducten, bloemen en planten naar verschillende plekken in Europa.
2.2. [eisers] maakt vanaf 2005 onderdeel uit van het Britse Gist-concern.
2.3. Bij [eisers] werken circa 550 mensen. De jaarlijkse omzet is circa € 100 miljoen.
2.4. Per 1 januari 2013 is de juridische structuur van [eisers] als volgt gewijzigd:
- [C] (de oorspronkelijk als eiseres sub 1 optredende B.V.) heet - vanaf 1 januari 2013 - [eiser 2], thans gevestigd
te Bleiswijk;
- [B], [D] en [E] (de als oorspronkelijk eiseressen sub 2 tot en met 5 optredende B.V.’s) zijn opgegaan in
[C];
- [A] - inmiddels genoemd [eiser 1] - houdt mede aandelen in [eiser 2]
2.5. [gedaagde] had tot medio 2007 twee eigen transportbedrijven: [X] en [Y] Op 30 juli 2007 zijn deze bedrijven failliet verklaard.
2.6. [gedaagde] is, na voornoemd faillissement, bij [Z] in dienst getreden.
2.7. [gedaagde] verrichtte binnen zijn dienstverband werkzaamheden voor verschillende besloten vennootschappen binnen het concern van [eisers] op managementniveau. Hij heeft tot 2009 bij [E] gewerkt, is toen uitgeleend aan [D] tot eind 2010 en vervolgens tot maart 2012 aan [eiser 3] Van april tot eind november 2012 heeft [gedaagde] gewerkt voor [B]
2.8. Het salaris van [gedaagde] werd laatstelijk voldaan door [A]
2.9. [gedaagde] is niet gebonden aan een non concurrentie- en/of relatiebeding jegens (één van) [eisers]
2.10. Op 24 november 2012 heeft [gedaagde] 208 documenten met bedrijfsinformatie aangaande [eisers] geupload naar zijn dropbox account.
2.11. Per brief d.d. 30 november 2012 heeft [gedaagde] zijn dienstverband met
[A] tegen 1 januari 2013 opgezegd. Hij is vervolgens op non-actief gesteld.
2.12. Per mail d.d. 2 december 2012 schrijft [F] namens [D] aan [G] van [eiser 2] - voor zover hier relevant - het volgende:
“……
Donderdag 29 november heeft [H] opgezegd bij [D], hij deelde mij mede dat hij gevraagd w[U]or [gedaagde] om bij hem te komen werken per 1 januari. Naar aanleiding van die vraag hebben ze een gesprek gehad en zijn er naar zeggen van [H] uit gekomen, dus gaat hij beginnen bij [gedaagde].
Afgelopen vrijdag heb ik een gesprek gehad met [I] van [J].
[J] is een klant bij [D] waar wij de handling en verlading voor doen, naar aanleiding van de verhuizing van VDW naar Bleiswijk was hem de vraag gesteld of hij mee wilde gaan naar Bleiswijk zodat wij daar de werkzaamheden kunnen voortzetten.
[I] deelde mij in dat gesprek mee dat hij niet mee ging naar Bleiswijk, en tevens vertelde hij mij dat hij benaderd was door [gedaagde] die hem aangeboden heeft om de werkzaamheden van [J] over te nemen.
……”
2.13. Per brief d.d. 7 december 2012 schr[C]j [C] (kennelijk de handelsnaam van één of meer B.V.’s van [eisers]), aan de klanten van [C] - voor zover hier van belang - het volgende:
“……
With this letter we want to inform you about some changes at [C] / Gist.
Shortly Gist decided to put all [eisers] companies together in one building in Bleiswijk per 7th January 2013.
With pain in our hearts we want to inform you that for this the whole ‘[eisers] Team’ has resigned. Nobody from our team is prepared to move to Bleiswijk for different reasons.
We will stay with Gist until 31st of December. In the mean time we will train other planners to replace our team. Before this date we’ll sure have contact. For those we won’t speak anymore we want to thank for working together and wish you all the best for the future.
……”
2.14. Een vóór 1 januari 2013 door [gedaagde] opgesteld businessplan aangaande een nieuw te starten onderneming vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
“Het transport- en expeditiebedrijf VDB wordt gestart op 1 januari 2013, en zal gebruik maken van een gehuurde locatie in Maasdijk, welke bestaat uit ca. 300 m2 kantoor, en ca. 1200 m2 geconditio-neerde loodsruimte. Gestart wordt met 12 mensen op kantoor, en ca. 25 chauffeurs. Het wagenpark zal bestaan uit 20 vrachtauto’s.”;
“Het wagenpark omvat in aanvang 20 eigen trekkende eenheden, met 40 trailers, zodat 20 trailers beschikbaar zijn voor ingehuurde charters die jaarrond in opdracht van het bedrijf rijden, als zijnde eigen wagenpark. Om optimale inzet van het eigen wagenpark te realiseren zijn 25 chauffeurs in dienst (…)”;
“Met het wagenpark, startend met 20 eigen eenheden, aangevuld in maart 2013 met 5 extra (tijdelijke) eenheden, is flexibele inzet mogelijk. De voertuigen zijn deels uitgerust met laadklep en deels met dubbele temperatuurbeheersing, zodat gelijktijdig 2 temperaturen in 1 auto gecombineerd vervoerd kunnen worden. Het eigen wagenpark zal in 2013 totaal 3.5 mln kilometer rijden.”.
“Het overgrote deel van de mensen in de onderneming zijn afkomstig uit de [C] Group, hetgeen sinds een aantal jaren dochteronderneming is van het Engelse Gist.”;
“Het management van de onderneming zal bestaan uit [gedaagde] als directeur, [L] als financieel verantwoordelijk, en daarnaast 2 transpo[R][K]rs, [M] en [K]. Deze mensen hebben zich als manager in de transportsector bewezen.”;
“Het planningsteam is als volgt opgebouwd:
- Spanje/Portugal : [M] / [K] / [N], met ondersteuning van [O]
- Engeland : [P], met ondersteuning van [Q]
- Denemarken/Zweden : [R] / [N] / [S], met ondersteuning van [T]
- Resourceplanning : [U]”.
De paragrafen exploitatiebegroting, liquiditeitsprognose en financiering van dit business-plan zijn niet ingevuld.
2.15. [gedaagde] heeft een eigen besloten vennootschap opgericht.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eisers] vordert, na vermeerdering van eis, dat het de voorzieningenrechter moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i) [gedaagde] te verbieden voor een periode van vier maanden, of voor een andere periode die de voorzieningenrechter redelijk voorkomt, te rekenen vanaf de datum
van betekening van dit vonnis, actief te zijn, in de breedste zin van het woord, in het nationaal en internationaal beroepsgoederenvervoer;
ii) [gedaagde] te verbieden voor een periode van één jaar, of voor een andere periode die de voorzieningenrechter redelijk voorkomt, te rekenen vanaf de datum van betekening van dit vonnis:
a) contact te hebben met en/of diensten te verrichten voor de bedrijven genoemd in de bij de dagvaarding (als productie 14) gevoegde lijst, alsmede voor bedrijven die aan die bedrijven zijn gelieerd en
b) contact te hebben met werknemers van [eisers];
iii) te bepalen dat [gedaagde] uiterlijk één dag na betekening van dit vonnis, alle niet algemeen bekende bedrijfsinformatie aangaande [eisers], waartoe [gedaagde] toegang heeft (waaronder de documenten die hij op 24 november 2012 heeft ge-upload in zijn Dropbox-account), moet hebben vernietigd en moet hebben verzekerd dat hij in de toekomst geen toegang heeft of (wederom) kan verkrijgen tot deze informatie;
iv) te bepalen dat [gedaagde] zonder nadere ingebrekestelling een dwangsom ad
€ 50.000,= (zegge: vijftigduizend euro) zal verbeuren aan [eisers] per dag of dagdeel dat hij één of meer van de i), ii) en iii) genoemde geboden niet volledig nakomt en
v) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eisers], ieder hoofdelijk des dat de een betaleend de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een vergoeding van € 9.050,= bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen andere vergoeding per maand, voor de duur waarin [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden is/wordt aan een verbod:
a) geheel of gedeeltelijk actief te zijn in het nationaal en/of internationaal beroepsgoederen-vervoer en/of
b) contact te hebben met en/of diensten te verrichten voor de bedrijven als genoemd in de lijst zoal overgelegd als productie 14 bij dagvaarding en/of aan bedrijven die aan laatst-bedoelde bedrijven zijn gelieerd,
onder veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
4.1. [eisers] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. De voorzieningenrechter gaat er op basis van de stukken en de mededelingen ter zitting vanuit dat [gedaagde] laatstelijk formeel in dienst was bij [E] (voorheen geheten: [Z]), terwijl [A] de salarisbetalingen aan [gedaagde] verrichtte. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat [gedaagde] in de loop der jaren werkzaamheden heeft verricht voor verschillende besloten vennootschappen binnen [eisers] (zie 2.7). Het voorgaande brengt met zich mee dat alle als eiseressen optredende vennootschappen die deel uitmaken van de groep voorshands voldoende belang hebben en dus dat [eisers] ontvankelijk is in haar vorderingen. [gedaagde] heeft de ontvankelijkheid van [eisers] in haar vorderingen overigens niet betwist.
5.2. Tussen partijen staat, terecht, vast dat, nu [gedaagde] jegens [eisers] niet gebonden was aan een concurrentie- of relatiebeding, het hem in beginsel vrij stond en staat om na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [eisers] zich in vrije concurrentie te begeven op de markt waar hij voor [eisers] werkzaam was en te dingen naar de gunsten van diens cliënten en personeel, ook in het kader van een eigen, nieuw te starten onderneming.
Dit kan evenwel anders zijn indien er sprake is van bijkomende omstandigheden die leiden tot de conclusie dat zodanige concurrentie onrechtmatig is. Bovendien is het anders voor de periode waarin het dienstverband nog gold. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3. [eisers] stelt dat in het voorliggende geval sprake is van de volgende bijkomende omstandigheden, die - in onderlinge samenhang bezien - leiden tot de conclusie dat uitvoering van het voornemen van [gedaagde] om voor zichzelf te gaan beginnen binnen de transportbranche, dan wel in dienst te treden van één van haar concurrenten, onrechtmatig is:
a) Van [gedaagde] mag - gelet op de voorgeschiedenis van partijen - loyaliteit jegens [eisers] worden verwacht, nu [eisers] jegens [gedaagde] coulance heeft getoond door hem de mogelijkheid te bieden om zich na zijn faillissement, tegen een goed salaris, volledig te rehabiliteren binnen de transportbranche. De plannen en de samenspanning met (één van de) oude directeuren ([V] dan wel [W]) zijn in strijd daarmee.
b) [gedaagde] dient een bijzondere zorgvuldigheid jegens [eisers] in acht te nemen nu hij een belangrijke sleutelpositie binnen [eisers] bekleedde, waardoor hij beschikt over belangrijke vertrouwelijke informatie over verschillende aspecten van de bedrijfsvoering van [eisers].
c) [gedaagde] heeft al tijdens zijn dienstverband de nodige voorbereidingen getroffen
voor zijn concurrerende activiteiten jegens [eisers] door het concipiëren van een
- vrijwel afgerond - businessplan, het ronselen van personeel van [eisers], het benaderen van klanten van [eisers] voor de nieuw op te starten onderneming (zie ook 2.12), het regelen van een eigen bedrijfslocatie en het vervaardigen van ontwerpen voor het nieuw te voeren bedrijfslogo. Uit het businessplan en de bij dagvaarding als productie 8 tot en met 11 overgelegde verklaringen van (ex-)werknemers van [eisers] blijkt voorts dat [gedaagde] al tijdens zijn dienstverband werknemers van [eisers] heeft benaderd om over te stappen naar zijn - per 1 januari 2013 - nieuw op te starten onderneming.
d) Uit het businessplan blijkt dat [gedaagde] al per 1 januari 2013 voornemens was een aanzienlijke transportonderneming op te zetten, waarmee zij een geduchte concurrent van [eisers] zou zijn.
e) [gedaagde] maakt aldus misbruik van de kwetsbare situatie waarin [eisers] zich momenteel bevindt, vanwege de op handen zijnde verhuizing van het gehele bedrijf naar Bleiswijk per begin 2013.
5.4. [gedaagde] betwist dat er sprake is van bijkomende omstandigheden die leiden tot de conclusie dat hij onrechtmatig de concurrentie is aangegaan met [eisers] en stelt hiertoe het volgende
Het feit dat [gedaagde] na zijn faillissement in 2007 bij [eisers] tegen een goed salaris in dienst is gekomen is geen omstandigheid die maakt dat het [gedaagde] niet vrijstaat om zich in vrije concurrentie met [eisers] op de transportmarkt te begeven. Daar komt bij dat [gedaagde] nimmer deel heeft uitgemaakt van het hoogste kader van [eisers], zodat hij niet beschikt over de specifieke kennis van dat echelon.
Voorts is één van de redenen voor zijn vertrek juist dat tot het laatste moment onduidelijk was of voor hem in de nieuwe structuur nog wel een plaats op managementniveau beschik-baar zou zijn.
[gedaagde] betwist dat hij tijdens zijn dienstverband actief klanten van [eisers] heeft benaderd om per 1 januari 2013 naar zijn nieuw te starten onderneming mee over te gaan. [gedaagde] merkt in dit verband nog op dat [J] B.V. opslagruimte van [D] huurt en derhalve niet is aan te merken als een klant van [eisers] ten aanzien van transport over de weg.
[gedaagde] betwist voorts dat hij actief personeel van [eisers] heeft benaderd.
De opzeggingen van het personeel waren hoofdzakelijk een gevolg van onvrede onder het personeel van [eisers] met de voorgenomen verhuizing van (onderdelen van) het bedrijf naar Bleiswijk en de veranderende bedrijfscultuur binnen [eisers] Daarnaast betreft het hier opzeggingen van een klein percentage werknemers van [eisers]
Het overgelegde businessplan betreft slechts een ruwe beschrijving voor een nieuw op te zetten onderneming; een onderneming die, nu [gedaagde] voornemens is om op korte termijn bij concurrent [1] aan de slag te gaan, er niet gaat komen, aldus [gedaagde].
5.5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.5.1. Uitgangspunt is, zoals [eisers] zich ook realiseert (zie 5.2) dat [gedaagde] als ex-werknemer, zoals een ieder, vrij is om aan het economisch leven deel te nemen en mitsdien jegens zijn vroegere werkgever niet onrechtmatig handelt, indien hij die ex-werkgever na afloop van het dienstverband beconcurreert, ongeacht of dit direct (met een eigen onderneming) of indirect (in dienst van een andere onderneming) gebeurt. In dat kader heeft de voormalig werkgever ook te dulden dat zijn ex-werknemer relaties van hem benadert. Van ongeoorloofde concurrentie is volgens vaste rechtspraak eerst sprake indien de ex-werknemer stelselmatig en in substantiële mate het duurzame bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever afbreekt, daarbij gebruikmakend van vertrouwelijke informatie en goodwill die hij bij diezelfde werkgever heeft verkregen.
5.5.2. Op grond van de overgelegde producties, met name het - als productie 7 bij dagvaarding - overgelegde businessplan, en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] voornemens was om per 1 januari 2013 een eigen, met
[eisers] concurrerende, onderneming binnen de transportbranche te beginnen.
Het betreft hier een uitgebreid en gedetailleerd businessplan voor een omvangrijke transportonderneming waarbinnen aan enkele (ex-)werknemers van [eisers] een prominente plaats is toebedeeld. De voorzieningenrechter acht, gelet op de gedetailleerdheid van het plan, de lezing van [gedaagde] dat het slechts een ruwe schets was niet overtuigend. Duidelijk is ook, dat dit plan is gemaakt voordat het dienstverband van [gedaagde] bij [eisers] teneinde was. Bovendien is uit de bij dagvaarding overgelegde verklaringen en exit-interviews van (ex-)werknemers van [eisers] aannemelijk geworden dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband actief meerdere werknemers van [eisers] heeft benaderd om per 1 januari 2013 bij zijn nieuw op te starten onderneming in dienst te treden. Voornoemde verklaringen in die zin zijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Dat wellicht niet alle door [eisers] genoemde personen door [gedaagde] zijn benaderd neemt niet weg, dat het nog altijd om meerdere mensen gaat die voor een deel sleutelposities bezetten (ondermeer [K] en de CFO [L]). Dit acht de voorzieningenrechter voorshands, in combinatie met de plannen voor een eigen onderneming en gelet op de bij [gedaagde] beschikbare kennis en het feit dat hij de hierna te noemen informatie tijdens het dienstverband beschikbaar had gekregen, in strijd met hetgeen [gedaagde] als goed werknemer betaamde en jegens [eisers] onrechtmatig. Dat er toentertijd onder werknemers van [eisers] onvrede leefde over de voorgenomen verhuizing naar Bleiswijk begin 2013 en/of de toentertijd heersende bedrijfscultuur is op zich aannemelijk, maar doet hier niet aan af.
5.5.3 Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat hij, vlak voor zijn vertrek bij [eisers] in het geheim aan [eisers] toebehorende vertrouwelijke informatie, waaronder tarieflijsten, werkinstructies, jaaroverzichten en klanteninformatie, heeft geupload (zie 2.10).
De voorzieningenrechter acht deze handelswijze van [gedaagde] bijzonder laakbaar.
De verklaring die [gedaagde] daarvoor gegeven heeft is, mede gelet op het aantal bestanden, niet overtuigend. Dat een aantal stukken verouderd is, doet daaraan niet af.
Dit is meegewogen bij het oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
5.5.4 [eisers] is er niet in geslaagd om het - notoir lastige - bewijs te leveren dat
[gedaagde] ook klanten van [eisers] heeft benaderd. Ook voor wat betreft [J] B.V. is, gelet op de gemotiveerde betwisting van [eisers], binnen dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden dat zij door [gedaagde] is benaderd in haar hoedanigheid van klant voor transportwerkzaamheden (in tegenstelling tot opslag).
5.5.5 Voorshands is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] ten tijde van zijn dienstverband met [eisers] (niet alleen personeel heeft bewogen om “met hem mee te gaan” maar ook overigens) actief en substantieel bezig is geweest om een met [eisers] concurrerende onderneming op te zetten (opstellen bedrijfsplan, ruimte regelen, logo bedenken, B.V. oprichten). Indien [gedaagde] nu een eigen onderneming start zal dat tegen de achtergrond van die voorbereiding onrechtmatige concurrentie van [gedaagde] jegens [eisers] opleveren. Hij heeft zich daarmee op onrechtmatige wijze een concurrentievoorsprong verworven die anders niet had bestaan.
De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat hij tot die start min of meer per onmiddellijk in staat is. Vast staat dat hij beschikt over een besloten vennootschap en aannemelijk is dat hij tevens - nu zijn verklaring op dat punt ongeloofwaardig is - kan beschikken over bedrijfsruimte. Het voorgenomen dienstverband bij [1] is in het geheel niet concreet toegelicht en onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter dat niet beschouwt als een belemmering voor een dergelijke start.
5.5.6. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding bij wijze van ordemaatregel het onder i) gevorderde toe te wijzen in die zin dat het [gedaagde] tot 1 juni 2013 zal worden verboden om een met [eisers] concurrerende onderneming te beginnen en te exploiteren. Dit verbod houdt in dat [gedaagde] niet als éénmanszaak een dergelijke onderneming mag starten, maar evenmin als DGA bij een besloten vennootschap die zo’n onderneming start betrokken mag zijn. In die periode mag [gedaagde] dus in het kader van een eigen onderneming ook geen contacten met de bedrijven van de - als productie 14 bij dagvaarding overgelegde - lijst onderhouden.
5.6. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om [gedaagde] te verbieden om zulke contacten te onderhouden in geval van een dienstverband bij een derde (zoals [1]). Er is geen relatieverbod en onrechtmatige benadering van klanten van [eisers] tijdens het dienstverband is niet aannemelijk geworden. De hiervoor onder 5.3 onder a) en e) genoemde aspecten acht de voorzieningenrechter irrelevant voor de thans voorliggende vraag. Gedrag dat niet loyaal is, is daarmee nog niet onrechtmatig; ook het gebruikmaken van een locatievoordeel is dat niet. De onder 5.3 b, c en d genoemde aspecten vormen zodanige bijzondere omstandigheden dat het starten van een eigen bedrijf voorlopig ontoelaatbaar is (met name in verband met de voorbereidingen tijdens dienstverband), maar zijn niet voldoende voor een verbod als hier gevraagd. [gedaagde] heeft een reëel belang bij het mogen onderhouden van dergelijke contacten, nu hij zijn hele leven in de transportbranche heeft gewerkt en op werk daarin is aangewezen. Voorts is voldoende aannemelijk dat van exclusieve relaties tussen [eisers] en genoemde klanten geen sprake is. Ten slotte is, gelet op de periodes als bedoeld in 2.7, zijn detailkennis vermoedelijk deels gedateerd. Nu [eisers] er zelf voor gekozen heeft om geen relatiebeding overeen te komen doet de uitzondering op de hoofdregel dat het benaderen van die relaties is toegestaan, zich niet voor.
5.7. Het onder iii) gevorderde zal, als zijnde grotendeels onweersproken, worden toegewezen in die zin dat [gedaagde] de zich - aan het eind van zijn dienstverband - wederrechtelijk toegeëigende bedrijfsinformatie moet vernietigen. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat algehele, definitieve verwijdering/vernietiging niet mogelijk is. Mede om executieproblemen te voorkomen zal het gebod worden geformuleerd als na te melden.
[gedaagde] dient uiteraard na het verwijderen en deleten deze acties niet ongedaan te maken.
Het overigens gevorderde zal worden afgewezen als zijnde te onbepaald.
De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt en gemaximeerd als na te melden.
5.8. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,17
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.474,17
6. De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie
6.1. Nu de voorwaarde onder welke de reconventionele vordering is ingesteld in vervulling is gegaan, komt de voorzieningenrechter aan de beoordeling daarvan toe.
6.2. De vordering in reconventie zal reeds worden afgewezen vanwege het ontbreken van een deugdelijke grondslag. Niet in te zien valt, waarom [eisers] aan [gedaagde], die niet meer voor [eisers] werkt, maandelijks betalingen zou moeten doen. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat het in conventie aan [gedaagde] gegeven verbod om - gedurende een periode van vier maanden - een met [eisers] concurrerende onderneming te starten aan zijn eigen handelswijze is te wijten. Dat of waarom hij in zodanige acute problemen zal komen dat ondanks zijn onrechtmatige handelen betalingen van [eisers] gevergd kunnen worden is niet gesteld, toegelicht of onderbouwd.
6.3. [eisers] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
7. De beslissing in conventie
De voorzieningenrechter
7.1. verbiedt [gedaagde] tot 1 juni 2013 om een eigen, met [eisers] concurrerende, transportonderneming te starten en te exploiteren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding en per dag dat de overtreding na betekening van dit vonnis voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 500.000,--;
7.2. bepaalt dat [gedaagde] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, de 208 bestanden als bedoeld in 2.10 van dit vonnis dient te vernietigen in die zin dat hij deze verwijdert uit de dropbox en wist (delete), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding en per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,--;
7.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.474,17;
7.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
8. De beslissing in reconventie
8.1. wijst de vordering af;
8.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van
[eisers] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in tegenwoordigheid van
mr. H.C. Fraaij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.
1862/106