Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2022:3844

17 May 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

Zittingsplaats Dordrecht

zaaknummer / rolnummer: C/10/625970 / HA ZA 21-847

Vonnis van 11 mei 2022

in de zaak van

de naamloze vennootschap

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum,

tegen

[persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. R.P.M. Duijndam te Lisse.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 16 september 2021;

  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;

  • de conclusie van antwoord in reconventie;

  • de brief van mr. Duijndam van 10 maart 2022;

  • de overgelegde producties.

1.2.Het vonnis is nader bepaald op heden.

De vaststaande feiten

2.1Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.

2.2ABN AMRO en [persoon A] hebben op 23 augustus 2004 een kredietovereenkomst gesloten ter financiering van de bedrijfsuitoefening van [persoon A] met een kredietbedrag van € 80.000,- bestaande uit een 10-jarige lening van € 60.000,- en een rekening-courant krediet van € 20.000,-. Met betrekking tot het rekening-courant krediet werd een rente van 6% per jaar afgesproken.

2.3Op 23 november 2004 is een nieuwe kredietovereenkomst gesloten door aan de bestaande leningen een 5jarige lening van € 22.000,- toe te voegen.

2.4Op 13 januari 2005 is de kredietovereenkomst gewijzigd door het rekening-courant krediet te verhogen naar € 25.000,-.

2.5Op de overeenkomsten zijn de door ABN AMRO gehanteerde Algemene voorwaarden (hierna: “AV”) en Algemene bepalingen voor kredietverlening (hierna: “ABK”) van toepassing.

Artikel I-4.2 ABK luidt:

Vergoeding bij limietoverschrijding

Onverminderd het hiervoor onder 3.1 bepaalde, zal over het bedrag waarmee het debetsaldo van de Kredietnemer het bedrag van het krediet in rekening-courant overschrijdt, een door ABN AMRO te bepalen vergoeding verschuldigd zijn. Niettemin blijft de Kredietnemer verplicht het debetsaldo aan te zuiveren tot aan het overeengekomen bedrag van het krediet in rekening-courant.”

Artikel II-5 ABK luidt:

Opzegbaarheid/verlaging kredietbedrag

“Zowel de Kredietnemer als ABN AMRO kunnen een krediet in rekening-courant en een obligokrediet op ieder gewenst moment opzeggen, dan wel het kredietbedrag verlagen. In geval van opzegging zal al hetgeen de Kredietnemer uit hoofde van het krediet in rekening-courant verschuldigd is terstond opeisbaar zijn, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling zal zijn vereist”.

Artikel 2 AV houdt onder meer in:

“De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…)”.

Artikel 21 AV luidt:

“Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van opzegging te vermelden”.

Artikel 30 AV luidt:

“De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen. Na opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens die afwikkeling blijven deze Algemene Voorwaarden van kracht”.

2.11De 10-jarige en de 5-jarige lening zijn afbetaald volgens afspraak. De limiet van het rekening-courantkrediet is door [persoon A] overschreden. Ondanks meerdere verzoeken van ABN AMRO om de overstand aan te zuiveren is dat niet gebeurd. Op 3 februari 2021 heeft de incasso-gemachtigde van ABN AMRO, Intrum, de kredietovereenkomst schriftelijk opgezegd en de nog openstaande kredietschuld opgeëist. Bij brieven van 24 maart 2021, 12 april 2021 en 30 juli 2021 heeft Intrum [persoon A] gesommeerd tot betaling over te gaan. Op 7 september 2021 bedroeg het debetsaldo € 25.194,40. De opgeëiste kredietschuld is nog niet door [persoon A] betaald.

De vordering, de grondslag en het verweer

in conventie

3.1ABN AMRO vordert dat [persoon A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO van een bedrag van € 25.194,40, vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 7 september 2021 en proceskosten inclusief btw.

3.2ABN AMRO legt aan haar vordering nakoming van de betalingsverbintenis uit de kredietovereenkomst ten grondslag. [persoon A] heeft langdurig de kredietlimiet overschreden. [persoon A] is telkens door ABN AMRO aangeschreven met het verzoek de overstand in te lossen maar heeft dat niet gedaan. Op grond van de toepasselijke AV en ABK is het krediet door ABN AMRO opgezegd waardoor het gehele verschuldigde bedrag van € 25.194,40 ineens opeisbaar is geworden. [persoon A] is in verzuim geraakt op 20 februari 2021 en is daarom vanaf die datum de overeengekomen rente verschuldigd.

3.3 [persoon A] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

in reconventie

3.4 [persoon A] vordert in reconventie dat ABN AMRO bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen vier weken te bevestigen dat de rekeningcourantkredietfaciliteit is omgezet naar een zakelijk krediet op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag. Daarnaast vordert [persoon A] een verklaring voor recht dat ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] , een en ander met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.

3.5 [persoon A] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat ABN AMRO wanprestatie heeft gepleegd of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door eigenhandig het zakelijk verstrekte krediet om te zetten naar een particulier krediet, te weigeren dit terug te draaien, en door vervolgens de overeenkomst op te zeggen en het volledige krediet op te eisen. [persoon A] stelt door deze handelwijze schade te hebben geleden en houdt ABN AMRO hiervoor aansprakelijk.

3.6ABN AMRO betwist dat zij op enige wijze tekort is geschoten en stelt dat zij op de juiste wijze de kredietovereenkomst heeft beëindigd. Zij betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Daarnaast betwist zij de gestelde schade en wijst zij haar aansprakelijkheid van de hand.

De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1Partijen twisten over de vraag of ABN AMRO de kredietovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd.

4.2 [persoon A] stelt zich in dit verband op het standpunt dat ABN AMRO in het kader van haar zorgplicht niet had mogen weigeren de kredietovereenkomst weer terug om te zetten in een zakelijk krediet. In dat geval zou – anders dan bij een particulier krediet – de limiet niet hoeven te worden afgebouwd, zou een geringe overschrijding van de limiet niet tot problemen hebben geleid en zou er geen grond zijn geweest om het krediet te beëindigen, aldus [persoon A] .

4.3Dit betoog gaat niet op. Anders dan waarvan [persoon A] uitgaat, was ABN AMRO ook bij een zakelijk krediet bevoegd de kredietlimiet op grond van artikel II.5 van de ABK te verlagen en ook bij een zakelijk krediet is ingevolge artikel I-4.2 van de ABK vereist dat een overstand wordt aangezuiverd, bij gebreke waarvan het krediet kan worden opgezegd.

4.4Bovendien hebben partijen in het onderhavige geval concrete aanvullende afspraken gemaakt, zodat ook om die reden niet ter zake doet om welke soort overeenkomst het hier gaat. ABN AMRO heeft op 14 oktober 2019 [persoon A] schriftelijk medegedeeld dat het krediet zoals afgesproken zal moeten worden afgebouwd en beëindigd in vijf jaar tijd. [persoon A] heeft ter zitting aangegeven dat zij in het telefoongesprek van 12 september 2019 hiermee akkoord is gegaan, zij het in de veronderstelling dat het afbouwen slechts tijdelijk zou zijn totdat de omzetting geregeld zou zijn. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat deze veronderstelling bij ABN AMRO bekend was of behoorde te zijn.

4.5Overigens blijkt uit de door [persoon A] zelf overgelegde e-mailcorrespondentie dat het [persoon A] was die de voor (terug) omzetting van het krediet vereiste stukken pas op 20 juli 2020 heeft opgestuurd, hoewel ABN AMRO daar reeds op 12 september 2019 om had verzocht en op 23 september 2019 daarover had gerappelleerd. Uit de emailcorrespondentie volgt verder dat [persoon A] de inmiddels 120 dagen durende overstand niet volgens afspraak vóór 22 juli 2020, maar pas op 4 augustus 2020 had aangezuiverd en dat er een maand later, toen ABN AMRO de omzetting in orde wilde maken, weer een nieuwe limietoverschrijding was ontstaan. Die laatste overschrijding is vervolgens alleen maar opgelopen, dit ondanks meerdere verzoeken van ABN AMRO om de overstand aan te zuiveren. In het verlengde van het voorgaande kan niet worden gezegd dat ABN AMRO tekort is geschoten in haar zorgplicht.

4.6Nu voor beide soorten overeenkomsten dezelfde regels gelden, kan in het midden blijven om welke soort overeenkomst het hier gaat en of ABN AMRO de overeenkomst had moeten omzetten naar een zakelijk krediet. [persoon A] is degene die tekort is geschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst door langdurig de kredietlimiet te overschrijden. Op de dag van opzegging, 3 februari 2021, bedroeg de overstand € 7.290,35 en de debetstand € 26.552,35. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke (en langdurige) overstand niet gering te noemen, maar voldoende ernstig om de kredietovereenkomst op te zeggen.

4.7Al met al is van een ongeldige opzegging van het krediet door ABN AMRO geen sprake en kan evenmin worden gezegd dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vorderingen in conventie liggen daarmee voor toewijzing gereed. De vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen.

4.8 [persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.

4.9 [persoon A] heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat zij van een toewijzend vonnis in hoger beroep wenst te gaan. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om haar vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het is aan ABN AMRO of zij het vonnis ten uitvoer legt voordat het in kracht van gewijsde is gegaan.

De beslissing

De rechtbank

in conventie

veroordeelt [persoon A] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 25.194,40 (zegge: vijfentwintigduizend honderdvierennegentig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 7 september 2021, tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO bepaald op € 2.076,- aan vastrecht, € 123,60 inclusief btw aan overige verschotten en € 1.081,50 aan salaris voor de advocaat;

wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 422,25 aan salaris voor de gemachtigde;

in conventie en in reconventie

verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Ketelaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2022.

3569

Artikel delen