RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3522
(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).
1.1.Bij besluit van 13 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
1.2.Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het primaire besluit afgewezen (zaaknummer ROT 23/1084).
1.3.Met het bestreden besluit van 6 april 2023 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.
2. Met het proces-verbaal van 6 januari 2023 heeft de politie eenheid Rotterdam op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 bij het CBR een mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke/geestelijke gesteldheid. Op 6 januari 2023 is eiser namelijk staande gehouden en is bij hem een speekseltest afgenomen, die vervolgens een indicatie gaf voor de stof cannabis (tetrahydrocannabinol, THC). Naar aanleiding daarvan heeft dezelfde dag een bloedonderzoek plaatsgevonden. Volgens het bloedonderzoek bedroeg het gehalte THC in het bloed van eiser 11 microgram per liter bloed (de grenswaarde is 3 microgram per liter). Naar aanleiding van de mededeling van de politie heeft het CBR het primaire besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het CBR heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op basis van artikel 5, onder a, artikel 6 en artikel 23, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) het onderzoek naar eisers rijgeschiktheid opgelegd diende te worden en het rijbewijs van eiser diende te worden geschorst. Vanwege de dwingendrechtelijke aard van de bepalingen moet het CBR het onderzoek opleggen en is er geen ruimte voor een nadere belangenafweging.
4. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik heeft opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs heeft geschorst. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het CBR geen onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft mogen opleggen en het rijbewijs niet heeft mogen schorsen. Uit de rechtspraak blijkt dat in bepaalde gevallen wel kan worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen die het CBR ten grondslag legt aan zijn besluit. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2022n
ECLI:NL:RVS:2022:415. ECLI:NL:RVS:2023:772.
7.1.Op 1 april 2023 is de Regeling gewijzigd. Ten aanzien van gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de wijziging van de Regeling, blijft de Regeling zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de wijziging op 1 april 2023 van toepassing.n
Zie de regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 26 januari 2023 (Stcrt. 2023, 3433).
7.2.De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij een te hoge waarde THC in zijn bloed had. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de WVW. Daarbij zijn in het proces-verbaal aanvullende gegevens opgenomen over het gedrag en uiterlijke kenmerken van eiser, welke tot een vermoeden hebben geleid van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Bij eiser werd een cannabisgeur, bloeddoorlopen ogen en sloom gedrag geconstateerd. De bij eiser afgenomen speekseltest gaf een indicatie voor THC. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR op basis van het proces-verbaal en de aanvullende gegevens een onderzoek naar de rijgeschiktheid aan eiser mogen opleggen en zijn rijbewijs mogen schorsen.
7.3.De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om het standpunt van eiser te volgen dat vanwege de evenredigheid moet worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen die het CBR aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens vaste rechtspraak laten de toepasselijke bepalingen uit de WVW en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken.n
Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:928.
8. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd en zijn rijbewijs heeft geschorst totdat de uitslag van dat onderzoek bekend is.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moet ondergaan en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
|
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. […]
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan verweerder onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit verweerder in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
[…]
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (versie geldend van 1-7-2020 t/m 31-3-2023)
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (versie geldend van 1-7-2020 t/m 31-3-2023)
B. Geschiktheid
111. Drogerende stoffen
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
- ten aanzien van betrokkene is proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in dat proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke kunnen leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen: amfetamine, methamfetamine, cocaïne, MDMA, MDEA, MDA, cannabis, heroïne, morfine, GHB, gamma butyrolacton en 1,4-butaandiol.
Artikel 3
1. De grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen zijn, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van:
[…]
b. cannabis: 3,0 microgram tetrahydrocannabinol per liter bloed;