locatie Rotterdam
zaaknummer: 10997285 VV EXPL 24-143
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser 1] en [eiser 2] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mevrouw [naam gemachtigde] (Adviesbureau Kracht A,B,C – BV),
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.F. Dik.
De partijen worden ‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] ’ en ‘Havensteder’ genoemd.
De kantonrechter is mr. J.B. Smits en de griffer is mr. S.M.C. van Papenrecht.
Aanwezig zijn [eiser 2] en haar gemachtigde. [eiser 1] is niet verschenen. Namens Havensteder is aanwezig mevrouw [persoon A] (woonconsulent) en de gemachtigde van Havensteder.
De procespartijen:
1.1.De kantonrechter stelt vast dat één van de twee eisers, [eiser 1] , onder bewind staat en niet is gebleken dat de bewindvoerder op de hoogte is van deze procedure. Een persoon die onder bewind staat is niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden. Mevrouw [naam gemachtigde] deelt daarop mede dat de vordering moet worden beschouwd als zijn de uitsluitend door [eiser 2] ingesteld en dat [eiser 1] dus geen eiser (meer) is.
Inhoud dagvaarding:
1.2.In de dagvaarding van deze procedure staat dat in het vonnis van deze rechtbank van 28 november 2023 een evidente misslag staat. Wat deze misslag inhoudt wordt niet uitgelegd. Verder wordt in de dagvaarding een bedrag van € 18.000,- aan schade gevorderd, maar hoe deze schade zou zijn opgebouwd en wat de grondslag voor de vergoeding van de schade door Havensteder zou zijn, staat niet in de dagvaarding. Onder het kopje ‘verweer gedaagden’ is enkel het woord ‘huurschuld’ neergezet. Verder wordt er niets gezegd over een mogelijk verweer van gedaagde en ook een weerlegging van een eventueel verweer ontbreekt. Ook zijn essentiële feiten in de dagvaarding niet benoemd. Zo is niet benoemd dat naar aanleiding van het ontruimingsvonnis van 28 november 2023, in een al eerder gevoerd executiegeschil, op 22 december 2023 al door de kantonrechter bij deze rechtbank uitspraak is gedaan, waarbij het toen gevraagde verbod op ontruiming is afgewezen. Dit is een feit dat zeker van belang is voor de beoordeling van deze zaak en had daarom door [eiser 2] moeten worden gemeld (artikel 21 Rv).
1.3.Artikel 111, lid 2 Rv bevat de minimale eisen waaraan een dagvaarding moet voldoen. Zo moet [eiser 2] de eis en de gronden daarvoor in de dagvaarding opnemen (de stelplicht). [eiser 2] moet verder op grond van dit artikel voldoende feiten stellen om het door haar ingeroepen rechtsgevolg te kunnen dragen. Daarnaast bepaalt artikel 111 lid 3 Rv dat de [eiser 2] het verweer van de wederpartij en de gronden daarvoor in de dagvaarding opneemt. Deze minimumeisen moeten – onder meer – maken dat de gedaagde (in dit geval Havensteder) weet wat er van haar gevraagd wordt en waarom. Aan al deze eisen voldoet de dagvaarding van [eiser 2] niet.
1.4.Daarnaast moeten partijen de relevante feiten volledig en naar waarheid vermelden. Ook aan die eis voldoet de dagvaarding niet.
1.5.Op grond van bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat door [eiser 2] niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 21 en 111 Rv en dat de uitgebrachte dagvaarding nietig is.
Proceskosten
1.6.Omdat de dagvaarding nietig is krijgt [eiser 2] ongelijk en moet zij de proceskosten van Havensteder betalen. De kantonrechter begroot deze proceskosten op € 543,-.
De kantonrechter:
2.1.verklaart de dagvaarding nietig;
2.2.veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder tot vandaag worden vastgesteld op € 543,-.
De rechter deelt mede dat de dag waarop deze mondelinge uitspraak is gedaan, geldt als dag van uitspraak en bepalend is voor de aanvang van de rechtsmiddelentermijn.
Dit proces-verbaal is op 20 maart 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
44485