vonnis
Team handel en haven
Vonnis in kort geding van 26 juli 2024
in de zaken met zaaknummer / rolnummer:
C/10/679822 / KG ZA 24-497
C/10/681216 / KG ZA 24-590
van
[eiseres] ,
wonende te Sliedrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Biesheuvel te Gorinchem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. Benard te Capelle aan den IJssel,
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
1.1.Het verloop van de procedure 679822 / KG ZA 24-497 (hierna: het executiegeschil) blijkt uit:
de (concept) dagvaarding, met producties 1 tot en met 26;
de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
de pleitnota van mr. Biesheuvel.
1.2.Het verloop van de procedure 681216 / KG ZA 24-590 (hierna: de verzetprocedure) blijkt uit:
de dagvaarding van 25 juni 2024, met producties 1 tot en met 27;
de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
de pleitnota van mr. Biesheuvel.
1.3.Op 19 juli 2024 zijn beide zaken tijdens een mondelinge behandeling besproken.
1.4.Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens de relatie hebben zij samen de woning aan [adres] (hierna: de woning) gekocht. Voor de aankoop is op naam van beiden een hypotheek afgesloten. Na beëindiging van de relatie in mei 2020 is [eiseres] alleen in de woning gaan wonen. In een bodemprocedure (waarin [eiseres] niet is verschenen) is bij verstekvonnis van 7 juni 2023 – kort gezegd – de woning aan [eiseres] toebedeeld onder de voorwaarde dat [gedaagde] binnen drie maanden door de bank zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Voor het geval de bank dit niet zou wensen, is bepaald dat in dat geval de woning moet worden verkocht en dat [eiseres] hieraan haar medewerking moet verlenen. [eiseres] is in kort geding bij verstekvonnis van 5 maart 2024 – kort gezegd – veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Daarnaast is [eiseres] veroordeeld om de woning binnen acht weken na het vonnis te ontruimen en zich binnen twee weken uit te schrijven van het adres van de woning, één en ander op straffe van een dwangsom.
In het executiegeschil vordert [eiseres] om [gedaagde] te gebieden de executie
van het verstekvonnis van 5 maart 2024 te staken. In de verzetprocedure komt [eiseres] in verzet tegen het verstekvonnis van 5 maart 2024. [gedaagde] voert in beide procedures verweer.
2.3.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2024 een regeling overeengekomen die inhoudt dat [gedaagde] tot 1 oktober 2024 geen executiemaatregelen instelt op basis van het vonnis van 7 juni 2023 en het kortgedingvonnis van 5 maart 2024. De vorderingen in zowel het executiegeschil als de verzetprocedure zijn daarmee van tafel. Voor het overige behouden partijen alle rechten voor, ten aanzien van [gedaagde] voor wat betreft eventueel verbeurde dwangsommen op grond van het kortgedingvonnis en ten aanzien van [eiseres] voor wat betreft een vermeende tegenvordering waarvoor zij een bodemprocedure aanhangig wil maken.
2.4.Gelet op de regeling tussen partijen moeten de vorderingen van [eiseres] in beide procedures worden beschouwd als te zijn ingetrokken.
2.5. [gedaagde] heeft zich in de verzetprocedure op het standpunt gesteld dat [eiseres] met de betekening van de verzetdagvaarding op 25 juni 2024 niet tijdig verzet heeft ingesteld. [gedaagde] wil dat de voorzieningenrechter uitspraak doet over de vraag of [eiseres] tijdig verzet heeft ingesteld, zodat hij weet of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd ingevolge het verstekvonnis van 5 maart 2024.
2.6. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat tijdig verzet is ingesteld, omdat de advocaat van [eiseres] de advocaat van [gedaagde] per e-mailbericht van 24 juni 2024, en daarmee binnen de verzettermijn, in kennis heeft gesteld van de datumbepaling en de inhoud van verzetdagvaarding. Volgens [eiseres] is met deze mededeling de verzetprocedure aanhangig gemaakt. Zij verwijst naar ECLI:NL:HR:2016:1087 en ECLI:NL:RBAMS:2023:5784.
2.7.De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] geen (althans onvoldoende) belang heeft bij een beoordeling van de vraag of het verzet door [eiseres] tijdig is ingesteld. Een uitspraak van de voorzieningenrechter over de tijdigheid van het verzet gaat [gedaagde] hoe dan ook niet de gewenste duidelijkheid geven over het al dan niet verbeurd zijn van dwangsommen. Verzet schorst immers de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis niet. Als [gedaagde] van oordeel is dat [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd, staat het hem vrij om in dat verband executiemaatregelen te treffen, daargelaten uiteraard de hierboven in 2.3 weergegeven afspraken van partijen. In een mogelijk daarop volgend executiegeschil komt dan de vraag aan de orde of die executie doorgang mag vinden. Een oordeel van de voorzieningenrechter in beide zaken is ook niet nodig, juist omdat partijen tot onderlinge afspraken zijn gekomen. Voor de nakoming van die afspraken is niet van belang of het verzet wel of niet tijdig is ingesteld.
2.8.Partijen hebben over de proceskosten geen duidelijke afspraak gemaakt. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken om dat geval over te gaan tot compensatie van de proceskosten. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter
3.1.verstaat dat partijen de hiervoor onder 2.3 bedoelde regeling hebben getroffen;
3.2.verstaat dat de vorderingen van [eiseres] in beide procedures zijn ingetrokken;
3.3.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.
[3070/1980]