Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2025:13723

Omgevingswet. Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit. Beroep gegrond vanwege het ontbreken van instemming zoals bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder c van het Omgevingsbesluit. Rechtsgevolgen blijven in stand.

Rechtbank Rotterdam 26 November 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:13723 text/xml public 2025-11-26T17:00:25 2025-11-26 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-11-25 ROT 24/9941 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Rotterdam Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:13723 text/html public 2025-11-26T14:44:27 2025-11-26 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:13723 Rechtbank Rotterdam , 25-11-2025 / ROT 24/9941
Omgevingswet. Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit. Beroep gegrond vanwege het ontbreken van instemming zoals bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder c van het Omgevingsbesluit. Rechtsgevolgen blijven in stand.
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/9941
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2025 in de zaak tussen [eiser] , uit [plaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard
(gemachtigden: mr. A. Poenai & mr. D. Tjin-Foek-Cheong).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).
Samenvatting
1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor de bouw van een schuur. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college ten onrechte geen instemming heeft gevraagd aan het Waterschap voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Vanwege de gewijzigde omgevingsvergunning is dit echter ook niet meer noodzakelijk. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de totstandkoming van het bestreden besluit en vanaf 7 worden de beroepsgronden besproken. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en vergunninghouder met zijn echtgenote.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het omgevingsplan gemeente Hoeksche Waard (omgevingsplan). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het betreffende perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2013” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Hoeksche Waard.

4. Het perceel waarop het bouwplan wordt uitgevoerd heeft deels de bestemming ‘Tuin’ en deels de bestemming ‘Wonen’.

5. Vergunninghouder is woonachtig op het adres [adres 1] in [plaats] . Op 22 maart 2024 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een schuur in zijn tuin. Met het primaire besluit van 14 juni 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).
5.1.
Eiser woont op het adres [adres 2] in [plaats] en heeft op 25 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Hierin geeft hij aan dat de locatie van de schuur publiekrechtelijk niet is toegestaan, omdat dit in de beschermingszone van de sloot gelegen is. Hierbij verwijst eiser naar de Keur van het Waterschap Hollandse Delta. Daarnaast is de aanvraag van de vorige bewoner om een omgevingsvergunning voor een schuur geweigerd in verband met het maximale bouwoppervlakte. Met deze omgevingsvergunning wordt het te bebouwen oppervlak nog verder uitgebreid.
5.2.
Op 7 oktober 2024 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de ambtelijke hoorcommissie van de gemeente Hoeksche Waard (de commissie). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie een advies uitgebracht. Hierin komt de commissie tot het oordeel dat het college in redelijkheid tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning is gekomen. Het bouwwerk is gelegen in het achtererfgebied, waardoor dit is vrijgesteld van een welstandsadvies. Ook is een schuur passend bij een woonbestemming en functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De schuur wordt kort op de woning geplaatst, heeft een beperkte hoogte, ligt in het achtererfgebied en de overschrijding van het te bebouwen oppervlak zorgt niet voor een onevenredige afbreuk van de ruimtelijkheid van het perceel. Het perceel is namelijk ongeveer 2.623 m² groot. Het is de commissie verder niet gebleken dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het college heeft het besluit volgens de commissie zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd waarom het bouwen van de schuur met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar moet worden geacht. Het college kan de gevraagde omgevingsvergunning niet weigeren op grond van regelgeving van het Waterschap omdat zij daar niet over gaat. Wel is op de laatste pagina van de omgevingsvergunning aangegeven dat vergunninghouder in ieder geval nog een vergunning moet aanvragen voor een wateractiviteit. De commissie adviseert om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
5.3.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 heeft het college het advies van de commissie overgenomen. Hierbij worden tevens enkele zaken uit de omgevingsvergunning gecorrigeerd. Zo is in de omgevingsvergunning bij de technische bouwactiviteit een verkeerd artikelnummer genoemd. Ook is ten onrechte niet meegewogen dat de te bouwen schuur ook deels op de bestemming ‘Wonen’ is gesitueerd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit, nu het college heeft besloten om af te wijken van de omgevingsplanregels. Over het te bebouwen oppervlak is ter verduidelijking in het bestreden besluit nog opgenomen dat het college is uitgegaan van 167 m² aan aanwezige bijgebouwen (schuur van 46 m², uitbreiding woning van 63 m² en carport van 58 m²). Samen met de nieuwe schuur van 50 m² komt dit op een totaal van ongeveer 217 m². Dit is meer dan is toegestaan (100 m²). Met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet heeft het college besloten af te wijken van onder meer deze regel.
5.4.
Eiser heeft op 4 november 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hier op 2 december 2024 op gereageerd met een verweerschrift. Op 18 december 2024 heeft eiser nog aanvullende beroepsgronden ingediend.
5.5.
Vergunninghouder heeft op 26 maart 2025 laten weten dat hij als belanghebbende wil deelnemen aan de procedure.
5.6.
Met het wijzigingsbesluit van 7 juli 2025 heeft het college de omgevingsvergunning gewijzigd. Dit omdat de schuur elders op het perceel wordt verplaatst, zodat de afstand tot de insteek van de sloot minimaal vijf meter bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de regels van het Waterschap Hollandse Delta. De uitvoering van de schuur blijft ongewijzigd. De rechtbank neemt dit wijzigingsbesluit met gebruikmaking van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mee in deze procedure.

Ontvankelijkheid

6. Ter zitting is eisers belang bij het bestreden besluit aan de orde gesteld. Eiser heeft hierover toegelicht dat hij land bezit dat grenst aan het perceel van belanghebbende en dat hij vanaf daar ook zicht heeft op de schuur. Gelet op de vaste jurisprudentie over belanghebbendheid merkt de rechtbank eiser dan ook aan als belanghebbende.

De beroepsgronden

Het verbod op vooringenomenheid

7. Eiser betoogt allereerst dat het college zich bij een bezwaar tegen het besluit, opgesteld door ambtenaren, laat adviseren door haar ambtelijke hoorcommissie. Dit betreft een situatie van ‘de slager die zijn eigen vlees keurt’. De rechtbank vat dit op als een beroep op het verbod op vooringenomenheid (het fair-play beginsel).
7.1.
In het verweerschrift van 2 december 2024 heeft het college toegelicht dat in de Verordening behandeling bezwaarschriften gemeente Hoeksche Waard 2023 is bepaald dat ambtelijk horen geschiedt door een ambtenaar die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of door een ambtelijke hoorcommissie van meer dan een ambtenaar van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest. Een externe commissie wordt enkel ingeschakeld bij politiek gevoelige zaken of rechtspositionele zaken. De ambtelijke commissie in kwestie bestond uit twee medewerkers die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met deze werkwijze voldoende gewaarborgd dat zij hun taak zonder vooringenomenheid hebben kunnen uitvoeren. Deze werkwijze is bovendien in lijn met artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt niet.

Advies en instemming van het Waterschap

8. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat een watervergunning van het Waterschap voor deze activiteit noodzakelijk is. De te bouwen schuur ligt namelijk volledig binnen de beschermingszone van een waterstaatwerk (de sloot). Deze watervergunning is niet door vergunninghouder aangevraagd. Ook was er advies en instemming van het Waterschap nodig, alvorens het college kon overgaan tot verlening van de omgevingsvergunning.
8.1.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij het Waterschap om advies hebben gevraagd, maar dat dit gelezen dient te worden als een verzoek om instemming. Ook het bericht van het Waterschap van 23 april 2024, dat weliswaar alleen spreekt over ‘advies’, dient te worden gelezen als een instemming.
8.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het bouwplan voor de schuur met de gewijzigde omgevingsvergunning van 7 juli 2025 gewijzigd is. De locatie van de schuur wordt hiermee iets verschoven, waardoor deze op meer dan vijf meter van de insteek van de sloot komt te staan. Aan de uitvoering van de schuur zelf wordt niets gewijzigd. Gelet op deze wijziging is een watervergunning uiteindelijk niet meer noodzakelijk.
8.3.
Dat laatste neemt niet weg dat het college het Waterschap ten onrechte niet om instemming heeft verzocht voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op grond van artikel 4.24, eerste lid, onder c van het Omgevingsbesluit (Ob) is het dagelijks bestuur van het Waterschap adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor in de waterschapsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning verboden is. Op grond van het tweede lid van dit artikel behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, of c óók instemming van het dagelijks bestuur van het Waterschap. De rechtbank is van oordeel dat in het bericht van 23 mei 2024 van het Waterschap geen instemming kan worden gelezen, nu het college het Waterschap niet om instemming heeft gevraagd, maar slechts om advies en dat is wat het waterschap heeft gegeven. Bovendien wordt in dit advies aangegeven dat er ruimtelijk gezien geen bezwaar is, ervan uitgaande dat de werken zich buiten de onderhoudsstrook (5 meter van de insteek) van de watergang bevinden. Van instemming kan gelet op dit laatste ook geen sprake zijn. In het initiële bouwplan stond de schuur immers binnen de genoemde 5 meter. Het beroep is om deze reden gegrond.

Maximaal te bebouwen oppervlak & functionaliteit schuur

9. Voorts voert eiser aan dat de maximaal te bebouwen oppervlakte aan bijgebouwen al vóór het toevoegen van de vergunde schuur wordt overschreden. Het is toegestaan om maximaal 100 m² aan bijgebouwen te hebben en dat wordt volgens eiser al overschreden omdat er sprake is van een bebouwd oppervlak van 167 m². Met de schuur van 50 m² erbij komt dit uit op 217 m². Deze schuur is daarnaast volgens eiser niet functioneel voor de tuin. Er is volgens eiser namelijk al voldoende opslagplaats aanwezig voor materieel om de tuin te onderhouden.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het maximale oppervlak aan bijgebouwen inderdaad reeds vóór de vergunde schuur wordt overschreden. Door het college is echter een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Hiermee kan worden afgeweken van de regels uit het omgevingsplan, mits het college afdoende motiveert dat hiermee nog steeds sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit in het bestreden besluit – met het daaraan ten grondslag liggende advies van de commissie – gedaan. De commissie heeft in het advies overwogen dat een schuur passend is bij een woonbestemming en functioneel is voor een tuin. Daarnaast motiveert de commissie dat de schuur kort op de woning wordt geplaatst, deze een beperkte hoogte heeft, in het achtererfgebied ligt en dat de overschrijding van het te bebouwen oppervlak niet zorgt voor een onevenredige afbreuk van de ruimtelijkheid van het perceel. Het perceel is ongeveer 2.623 m² groot, waardoor de schuur niet overheerst op het perceel. Met deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat de afwijking van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties waarborgt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Het achtererf

10. Tot slot betoogt eiser dat de schuur niet uitsluitend in het achtererf op de bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, maar naast het hoofdgebouw op de bestemming ‘Tuin’.
10.1.
Op grond van artikel 1.1 en bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt het achtererfgebied gedefiniëerd als: ‘het gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen’. Het college licht in het verweerschrift toe dat de schuur ongeveer 10 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt, en dus in het achtererfgebied. De rechtbank stelt vast dat dit ook uit de bouwtekeningen in het dossier volgt. In het bestreden besluit is daarnaast reeds gecorrigeerd dat de te bouwen schuur inderdaad ook deels op de bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd. Dit heeft echter geen gevolgen voor het besluit, nu het college met de verleende omgevingsvergunning heeft besloten onder meer af te wijken van de regels ten aanzien van het maximaal te bebouwen oppervlak. De beroepsgrond slaagt niet.

Verletkosten

11. Eiser heeft in zijn proceskostenformulier onder meer verzocht om verletkosten van in totaal € 150,-. Hiervan is € 60,- voor het bijwonen van de zitting en € 90,- voor de reistijd.
11.1.
Onder verletkosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt verstaan gemiste inkomsten of opbrengsten door afwezigheid in verband met het voeren van een procedure, bijvoorbeeld door het bijwonen van een zitting. Het enkel besteden van tijd aan een procedure is niet aan te merken als verletkosten als bedoeld in de regeling.
11.2.
Het lag op de weg van eiser om de het door hem genoemde bedrag met stukken te onderbouwen. Nu eiser dat niet heeft gedaan, wijst de rechtbank de vergoeding van de verletkosten af.
Conclusie en gevolgen
12. Gelet op wat hiervoor onder 8.3 is overwogen is het beroep gegrond wegens strijd met artikel 4.24 van het Ob en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit omdat door het wijzigingsbesluit van 7 juli 2024 geen watervergunning meer nodig is voor het plaatsen van de schuur, waardoor het vereiste voor het verkrijgen van instemming van het Waterschap is komen vervallen.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten (reiskosten). Deze vergoeding bedraagt € 8,10 op basis van het openbaar vervoer. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 21 oktober 2024;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;

- veroordeelt het college tot betaling van € 8,10 aan reiskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Omgevingswet (Ow)
Artikel 5.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. een omgevingsplanactiviteit,

[…]

Artikel 5.18

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.

2. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.

3. Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels.

Artikel 5.21

1. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:

a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,

b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:

1. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,

2. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.

3. De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek als bedoeld in laatstbedoeld lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.

4. Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.

Artikel 5.33

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor de beslissing op de aanvraag op grond van artikel 16.16 instemming van een ander bestuursorgaan behoeft, wordt de omgevingsvergunning verleend of geweigerd met inachtneming van het besluit over de instemming.

Artikel 16.15Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen of andere instanties aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag of een ander bestuursorgaan advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op grond van deze wet.

Artikel 16.16

1. Als een aanvraag om een besluit op grond van deze wet betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval, behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming van het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.15 in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Bij de aanwijzing kan worden bepaald dat alleen een voorgenomen beslissing tot het toewijzen van de aanvraag instemming behoeft.

[…]

Artikel 22.1

In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:

a .de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,

b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,

c. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
Buitenplanse omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:

a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

b. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
<?linebreak?>Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Artikel 8.0a

1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.

2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsbesluit
Artikel 4.24

1. Het dagelijks bestuur van het waterschap is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

[…]

c. een activiteit waarvoor in de waterschapsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden;

[…]

2. De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b of c, behoeft ook instemming van het dagelijks bestuur van het waterschap.

Bijlage I Besluit bouwwerken leefomgeving (Bijlage I Bbl)

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

achtererfgebied: gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

[…]
Omgevingsplan Hoeksche Waard
Artikel 22.26

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Artikel 22.29

1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

a. de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;

b. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en

c. de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:

1. de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of

2. bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:

a. het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of

b. het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
Tijdelijk deel omgevingsplan Hoeksche Waard (gebied: Landelijk gebied 2013)
Artikel 15.1.1

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

bij woningen behorende tuinen,

onbebouwde erven,

toegangspaden en andere verhardingen;

parkeervoorzieningen;

water.

Artikel 15.2

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 15.2.1

gebouwen zijn niet toegestaan;

in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 1' gebouwen binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2;

2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' m is aangegeven;

[…]

Artikel 19.1.1

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

wonen:

beroepsmatige activiteiten;

aan de functie onder a gebonden parkeervoorzieningen.

Artikel 19.2

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 19.2.1

[…]

m. per woonperceel zijn tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 bijgebouwen toegestaan, mits

1. 1.40% van het perceel onbebouwd blijft bij aaneengesloten hoofdgebouwen en 60% onbebouwd blijft bij vrijstaande hoofdgebouwen;

2. 2.de goothoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 3 m;

3. 3.de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 6 m;

n. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.1 onder m is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' een bijgebouw toegestaan waarvan de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;

o. in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.1 onder m mag indien het woonperceel groter is dan 400 m2 tot 15% van de grotere oppervlakte extra aan bijgebouwen worden gebouwd tot een maximum van 100 m2.
Waterschapsverordening Hollandse Delta
Artikel 2.124

Deze paragraaf is van toepassing op alle activiteiten in het beperkingengebied waterstaatswerk, als de andere paragrafen in dit hoofdstuk daarop niet van toepassing zijn.

Artikel 2.125

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

a. werkzaamheden te verrichten; of

[…]

zie onder meer de uitspraak ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.

Artikel 2:4 van de Awb.

ABRvS 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1374.

Artikel delen