Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2025:14023

Omgevingswet. Verzoeken om een voorlopige voorziening hangende bezwaar over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een nieuwe inrit. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit nog onvoldoende gemotiveerd. Dit leidt echter niet tot toewijzing van...

Rechtbank Rotterdam 3 December 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:14023 text/xml public 2025-12-03T11:11:48 2025-12-03 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-11-28 ROT 25/8204 en ROT 25/8321 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Rotterdam Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:14023 text/html public 2025-12-03T11:09:39 2025-12-03 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:14023 Rechtbank Rotterdam , 28-11-2025 / ROT 25/8204 en ROT 25/8321
Omgevingswet. Verzoeken om een voorlopige voorziening hangende bezwaar over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een nieuwe inrit. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit nog onvoldoende gemotiveerd. Dit leidt echter niet tot toewijzing van de verzoeken, omdat het de verwachting is dat dit motiveringsgebrek in bezwaar hersteld kan worden en daarmee het bestreden besluit in bezwaar in stand kan blijven.
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 25/8204 en ROT 25/8321
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2025 in de zaken tussen [verzoeker 1], uit Schiedam, verzoeker 1 (25/8204)
[verzoeker 2] , uit Schiedam, verzoekers 2 (25/8321)gezamenlijk te noemen: verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam
(gemachtigde: W. Dharmlal).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam stichting] uit Schiedam (vergunninghouder).
Samenvatting
1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning door het college aan vergunninghouder voor het realiseren van een nieuwe inrit. Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben daarom bezwaar gemaakt. Zij verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesverloop
2. Het college heeft met het besluit van 5 september 2025 (het bestreden besluit) de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor het realiseren van een nieuwe inrit op het adres [adres] en het wijzigen van de huidige in- en uitrit naar enkel een uitrit (omgevingsplanactiviteit ‘uitweg’). Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft verzoeker 1 deelgenomen. Namens het college is de gemachtigde verschenen samen met [naam 1], teamleider projecten. Namens vergunninghouder zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen. Verzoekers 2 hebben voorafgaand aan de zitting laten weten niet aanwezig te zullen zijn.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Totstandkoming van het besluit

3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het omgevingsplan gemeente Schiedam (omgevingsplan). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het betreffende perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Havenveste” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Schiedam.
3.1.
Het perceel waarop het project wordt uitgevoerd is aangewezen voor de bestemmingen ‘Maatschappelijk-Zorginstelling’ en ‘Waarde-Archeologie’.
3.2.
Vergunninghouder is een zorginstelling aan de [adres]. Op 2 juni 2025 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit: uitweg maken, hebben of veranderen of het gebruik daarvan veranderen. Hierbij wordt aangegeven dat het gaat om een in- en uitritconstructie die is afgestemd met de gemeente. De parkeerbalans valt volgens de aanvraag binnen het project herinrichting FFL-buurten. Uit de bijgevoegde tekeningen van de bestaande en de beoogde situatie volgt dat het plan is om de gecombineerde in- en uitrit te veranderen in enkel een uitrit en om daarnaast een losse inrit te realiseren.
3.3.
Met het besluit van 5 september 2025 heeft het college de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de omgevingsplanactiviteit: uitweg, op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Hierbij wordt onder meer aangegeven dat de vakgroep Kabels en Leidingen, team Mobiliteit en team Groen van de gemeente Schiedam allemaal positief hebben geadviseerd over de aanvraag. Er is volgens het college geen strijdigheid met het omgevingsplan.

Spoedeisend belang

4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun verzoek. Verzoekers willen voorkomen dat er onomkeerbare effecten optreden van de ingrepen nog vóórdat op hun bezwaren is beslist. Ter zitting heeft het college aangegeven dat de beslissing op bezwaar rond maart/april 2026 wordt verwacht. Hoewel het voor vergunninghouder mogelijk is om tot deze tijd te wachten met de werkzaamheden voor de inrit, is dit wel zeer onwenselijk. Het plan is om de inrit vóór de kerstvakantie gerealiseerd te hebben. Indien dit wordt vertraagd dient de aannemer op een later moment terug te komen, wat aanvullende kosten met zich brengt.

Toetsingskader

5. Het verbod om zonder vergunning een uitweg te maken staat voor de gemeente Schiedam (vooralsnog) in artikel 2.12 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schiedam 2013 (hierna: de APV). Onder de Omgevingswet mag een dergelijk verbod echter uitsluitend opgenomen worden in het omgevingsplan. Nu de verbodsbepaling uit de APV van Schiedam nog niet in het omgevingsplan is opgenomen, bepaalt artikel 22.8 van de Omgevingswet dat die bepaling geldt als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
5.1.
In artikel 2.12, tweede lid van de APV staan de inhoudelijke weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning. Het college kan de vergunning slechts weigeren: a) ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg, b) als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, c) als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of d) als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten. Dit toetsingskader is limitatief-imperatief van aard. Dat betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de activiteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden. De omgevingsvergunning moet worden verleend als geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Er is geen ruimte voor een nadere belangenafweging.

Bezwaargronden

Verkeersdruk en verkeersveiligheid

6. Verzoekers voeren in hun bezwaarschriften aan dat de Sint Liduinastraat een drukke straat is die intensief wordt gebruikt door auto’s, fietsers en voetgangers. De aanleg van een tweede inrit zal deze druk verder verhogen en leidt tot onoverzichtelijke en onveilige situaties. De nieuwe situatie zorgt voor complexiteit omdat automobilisten meerdere handelingen moeten uitvoeren. Verder zullen de slagbomen voor opstoppingen zorgen. Voor de nieuwe inrit moeten parkeerplaatsen verwijderd worden. Ter compensatie hiervan worden aan de zuidzijde van de straat haaksparkeerplaatsen gemaakt. Hierdoor wordt de stoep smaller waardoor voetgangers daar vaker naar de noordzijde moeten uitwijken, waar zij een nieuwe inrit moeten kruisen. Stichting Frankeland is voornemens om het woonzorgcomplex op korte termijn uit te breiden op de Nieuwe Haven. Een alternatief zou kunnen zijn om de logistieke bewegingen via de Nieuwe Haven af te wikkelen. Deze wijkontsluitingsweg is goed gepositioneerd om een deel van de logistieke en parkeerstromen op te vangen. In het huidige plan worden hier nu nieuwbouwwoningen geplaatst. Dit zou volgens verzoekers heroverwogen moeten worden.
6.1.
Ter zitting is door vergunninghouder en het college toegelicht dat het versmallen van de stoep in verband met het haaksparkeren niet valt onder de in het geding zijnde omgevingsvergunning. Het haaksparkeren is in de vergunning enkel aangehaald als motivering waarom de uitweg niet zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Dit is onderdeel van de bredere herinrichting van de FFL-buurt en zal ook gebeuren zonder de nieuwe inrit. De omgevingsvergunning in kwestie ziet slechts op het realiseren van een nieuwe inrit. De voorzieningenrechter laat de bezwaargronden die niet zien op het aanleggen van de nieuwe inrit daarom buiten beschouwing.
6.2.
In de omgevingsvergunning wordt ten aanzien van het aspect ‘verkeer’ enkel vermeld dat de huidige situatie ertoe leidt dat door derden op het terrein van vergunninghouder wordt geparkeerd, waardoor slagbomen wenselijk zijn, en dat het verkeer van en naar de parkeerplaats zal worden ontvlochten door de aparte in- en uitrit. Nu hierin niets is opgenomen over de verkeersveiligheid bevat dit besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een gebrek in de motivering. Volgens vergunninghouder is de huidige situatie onveiliger en rommeliger dan de nieuwe situatie. Het verkeer wordt door de aparte inrit ontvlochten waardoor het op het terrein nog maar één richting op hoeft te rijden. Het pad waar de bewoners overheen lopen richting de stoep aan de noordzijde van de Sint Liduinastraat wordt verwijderd, waardoor zij op de stoep achter de slagbomen zullen lopen. Zij hoeven dus geen gebruik te maken van de stoep aan de zuidzijde. Volgens het college heeft een verkeersdeskundige naar het plan gekeken en was zijn conclusie ook dat het plan verkeersveilig is. Deze verkeersdeskundige kan hierop in de beslissing op bezwaar een nadere toelichting geven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het motiveringsgebrek – gelet op de toelichting van vergunninghouder en met de toezegging door het college dat de verkeersdeskundige dit nader zal toelichten – worden hersteld in de nog te nemen beslissing op bezwaar. Het college zal daarbij alsnog een deugdelijke onderbouwing moeten geven waarom de vergunning niet geweigerd hoeft te worden in het belang van voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg in de zin van artikel 2:12, tweede lid, onder a van de APV Schiedam. Op dit moment is de voorzieningenrechter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om tot de conclusie te komen dat verweerder de vergunning had moeten weigeren ter voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg.

Woongenot en groenverlies

7. Verzoekers betogen daarnaast dat de geplande aanpassingen aanzienlijk negatieve gevolgen hebben voor de leefbaarheid en het woongenot van hunzelf en andere omwonenden. Zo zorgen de verschillende manoeuvres met langzaam verkeer voor een onrustige en drukke situatie. Ook zullen verzoekers lichtoverlast ervaren van koplampen en remlichten bij de inrit, het haaksparkeren aan hun zijde van de straat en de verlichting van de slagboom. Ook is er sprake van groenverlies, een rommelig straatbeeld, geluidsoverlast en een verslechterde luchtkwaliteit.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het woongenot van verzoekers geen grond is waarop de omgevingsvergunning voor een uitweg door het college kan worden geweigerd. Zoals reeds vermeld onder 5.1 bevat artikel 2:12 van de APV een limitatief-imperatief stelsel en is hierbij geen ruimte voor een nadere belangenafweging. Ten aanzien van het groenverlies is door het college verwezen naar de kapvergunning van 15 april 2023, waarin onder meer de kap van de boom waar de inrit komt is vergund. Uit deze kapvergunning blijkt dat er in totaal 96 bomen worden gekapt, waarvan 37 vergunningplichtig zijn. In totaal worden er in het gebied echter 127 bomen herplant, waardoor er per saldo meer bomen bij komen. Gelet hierop heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van onaanvaardbare aantasting van het openbaar groen.

Participatie

8. Verzoekers 2 stellen zich voorts op het standpunt dat vergunninghouder – anders dan in de aanvraag wordt vermeld – niet aan participatie heeft gedaan. Geen van de omwonenden is betrokken of geïnformeerd bij de planvoorbereiding. Dit is in strijd met artikel 7.4 van de Omgevingsregeling. Eisers hebben een zienswijze ingediend waarin zij actief meedenken over alternatieven. De reactie van vergunninghouder hierop was afstandelijk en zonder uitnodiging tot overleg.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake kan zijn van een participatieplicht zoals bedoeld in artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet, nu het niet gaat om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het besluit te schorsen vanwege het al dan niet ontbreken van participatie.
8.2.
Voor zover verzoekers stellen dat het college onvoldoende heeft gekeken naar alternatieven, wijst de voorzieningenrechter op vaste rechtspraak van de Afdeling waaruit blijkt dat het bestuursorgaan dient te beslissen op de aanvraag, zoals die is ingediend. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verzoekers voeren een alternatief voor de parkeerplaats aan, wat volgens vergunninghouder geen reëel alternatief is omdat het om een terrein gaat waar in de toekomst nieuwbouw op zal plaatsvinden. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gelijkwaardig alternatief.

Het verbod op vooringenomenheid

9. Verzoekers 2 voeren tot slot aan dat er intensieve afstemming heeft plaatsgevonden tussen vergunninghouder en de gemeente Schiedam. Hierbij verwijzen zij naar een aantal bijlagen. Zo wordt op een website van de gemeente vermeld dat de nieuwe entree in samenwerking met Frankeland is ontworpen. Ook zou er in het verleden al een kapvergunning zijn verleend voor een boom in het kader van een wijkproject. De feitelijke aanleiding voor deze kap – de aanleg van een nieuwe inrit – was op dat moment echter nog niet vergund. Al deze punten laten zien dat de plannen voor de inrit al in een gezamenlijk overleg waren uitgewerkt, nog voordat omwonenden zijn geïnformeerd of gehoord. Hierdoor is sprake van een ongelijke procespositie en dit roept de schijn op van belangenverstrengeling. Dit is in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.1.
Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht is vermeld, is de strekking van dit artikel geenszins dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar dat het erom gaat dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden, aldus de memorie van toelichting.
9.2.
In hetgeen door verzoekers hierover naar voren is gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aan hem toevertrouwde belangen oneigenlijk behartigt of zich door persoonlijke voorkeuren laat beïnvloeden. Het enkele feit dat vooraf afstemming heeft plaatsgevonden met vergunninghouder is hiervoor onvoldoende.

Belangenafweging

10. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de omgevingsvergunning na heroverweging niet in stand kan blijven. De motivering over de vraag of het plan gevaar oplevert voor het wegverkeer, kan het college aanvullen in de te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
11. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en dus in werking blijft. Vergunninghouder mag overgaan tot de werkzaamheden waarop de vergunning ziet. Dit is echter wel voor eigen rekening en risico, omdat het besluit nog niet onherroepelijk is. Het college moet nog besluiten nemen op de bezwaarschriften. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2025.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht <?linebreak?>Artikel 2:4<?linebreak?>1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.<?linebreak?>2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013<?linebreak?>Artikel 2:12 <?linebreak?>1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. <?linebreak?>2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd: <?linebreak?>a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg; <?linebreak?>b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;<?linebreak?>c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of <?linebreak?>d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten. <?linebreak?>3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.
Omgevingswet (Ow)
Artikel 2.7

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving niet in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.

Artikel 5.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:a. een omgevingsplanactiviteit,b. een rijksmonumentenactiviteit,c. een ontgrondingsactiviteit,d. een stortingsactiviteit op zee,e. een Natura 2000-activiteit,f. een jachtgeweeractiviteit,g. een valkeniersactiviteit,tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.[…]

Artikel 5.181. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.2. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.3. Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels.

Artikel 5.211. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:1. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,2. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.3. De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek als bedoeld in laatstbedoeld lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.4. Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.

Artikel 16.55[…]6. Op grond van het tweede lid worden in ieder geval regels gesteld over het bij de aanvraag verstrekken van gegevens over participatie van en overleg met derden.7. De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.

Artikel 22.1In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:a .de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,c. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Artikel 22.8Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet<?linebreak?>Omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:<?linebreak?>a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,<?linebreak?>b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of<?linebreak?>c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
Omgevingsregeling (Or)<?linebreak?>Artikel 7.4<?linebreak?>1. Bij de aanvraag wordt aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken.<?linebreak?>2. Als burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)<?linebreak?>Artikel 8.0a<?linebreak?>1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.<?linebreak?>2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Tijdelijk deel omgevingsplan Schiedam (gebied: Havenveste)<?linebreak?>Artikel 3.1<?linebreak?>De voor 'Maatschappelijk - Zorginstelling' aangewezen gronden zijn bestemd voor:<?linebreak?>a. een verpleeg- of zorginstelling;<?linebreak?>met daarbij behorende:<?linebreak?>b. groenvoorzieningen;<?linebreak?>c. ondergeschikte dienstverlening;<?linebreak?>d. ondersteunende horeca;<?linebreak?>e. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;<?linebreak?>f. parkeervoorzieningen;<?linebreak?>g. tuinen en erven;<?linebreak?>h. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 4.1De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Artikel 4.4.1Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:a. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden;b. het aanleggen, verdiepen, verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.

Artikel 4.4.2Het in lid 4.4.1 bedoelde verbod geldt voor werken en werkzaamheden:a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologie', waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 1,5 meter beneden het maaiveld.

Dit volgt uit artikel 2.7, eerste lid, van de Omgevingswet.

ABRvS 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1239.

ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1009.

ABRvS 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1, r.o. 7.2.

Artikel delen