Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8971 WW
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.
In het besluit van 17 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maand juni 2020 wordt herzien en de teveel betaalde uitkering van hem wordt teruggevorderd.
In het besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. N. Regragui namens het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.
1. Feiten.
Bij besluit van 24 maart 2020 heeft het UWV eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van 18 maart 2020 (tot en met 17 juni 2020). Eiser leverde maandelijks bij het UWV een inkomstenformulier in waarop hij zijn inkomsten opgaf. Op het formulier van de maand juni 2020 heeft eiser opgegeven dat hij € 1.592,00 heeft verdiend.
2. Het geschil.
In geschil is of het UWV terecht het recht op WW-uitkering over de maand juni 2020 in verband met inkomsten heeft herzien en de teveel betaalde uitkering terecht heeft teruggevorderd.
3. Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat het UWV een fout heeft gemaakt doordat bij de inkomstenkorting is uitgegaan van de polisadministratie in plaats van eisers eigen opgave. Hij heeft nog bij het UWV nagevraagd of de uitkering wel juist was berekend. Hij kreeg telkens van het UWV de bevestiging dat alles klopte. Eiser vindt dat hij moet worden vrijgesteld van de terugvordering. Het geld is op en hij kan op dit moment niet terugbetalen.
4. Wettelijk kader.
In artikel 22a, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV een besluit tot toekenning van uitkering herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 van deze wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering (onderdeel a) of indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (onderdeel b).
In artikel 22a, tweede lid, van de WW is bepaald dat het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 van deze wet onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In artikel 36, zesde lid, van de WW is bepaald dat het UWV kan besluit om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Beoordeling van de rechtbank.
Niet in geschil is dat eiser zijn inkomsten juist heeft opgegeven.
Ter zitting is door het UWV toegelicht dat het UWV normaal gesproken bij de berekening van de hoogte van de WW-uitkering uitgaat van het ingevulde inkomstenformulier. In eisers geval heeft het UWV de gegevens in de polisadministratie gevolgd omdat de werkgever deze ten tijde van de betaling van de uitkering al had ingevuld. Achteraf heeft de werkgever hierin nog een wijziging aangebracht. Aan eiser is daardoor teveel WW-uitkering betaald.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de betaling van de WW-uitkering een voorschot betreft. Dit is eiser meegedeeld in het besluit van 24 maart 2020 over de toekenning van de WW-uitkering. Daarom had eiser kunnen weten dat er een correctie zou kunnen volgen.
De rechtbank acht dit juist.
Eiser heeft het UWV naar aanleiding van de uitbetaling van zijn WW-uitkering nog gevraagd of het uitbetaalde bedrag wel klopte, gelet op zijn inkomsten. Daarop werd (tot twee keer toe) bevestigend geantwoord. Hem valt dan ook niets te verwijten.
Maar ook bij een fout van het UWV is het UWV verplicht over te gaan tot herziening en terugvordering.
Van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel kan geen sprake zijn gezien de mededelingen omtrent aard en (definitieve) vaststelling van de uitkering in het toekenningsbesluit. Eiser kon redelijkerwijs vermoeden dat aan hem teveel WW-uitkering was verstrekt. Het UWV was dan ook gehouden over te gaan tot herziening en terugvordering.
Niet gesteld of gebleken is van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Financiële redenen zijn in het algemeen geen dringende redenen omdat de vordering in termijnen mag worden terugbetaald, rekening houdend met de financiële situatie. Inmiddels is met eiser een betalingsregeling overeengekomen van € 60,- per maand.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht het recht op WW-uitkering over de maand juni 2020 heeft herzien en de daardoor teveel betaalde uitkering terecht van eiser heeft teruggevorderd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.