Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4251 TOZO
en
In het besluit van 26 juli 2021 (primair besluit) heeft het college eiser meegedeeld dat het recht op uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) wordt herzien over de maand februari 2021 en dat de teveel ontvangen Tozo-uitkering (€ 500,-) van hem wordt teruggevorderd.
In het besluit van 23 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2022.
Hierbij was eiser aanwezig. Het college heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
1. Feiten.
Eiser is professioneel danser en dansdocent in de theaterwereld. Hij geeft daarnaast les aan academies en theaters. Eiser is financieel geraakt door de corona crisis.
Bij besluit van 4 maart 2021 heeft het college eiser een Tozo-uitkering toegekend over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021. Bij brief van 11 juni 2021 heeft het college bij eiser in het kader van een controle op de verstrekte uitkering het bankafschrift van zijn [naam bank] bankrekening over de maand maart 2021 opgevraagd. Bij brief van 5 juli 2021 heeft het college dit verzoek herhaald en verzocht om de bankafschriften over de maanden februari 2021 en maart 2021. Uit de door eiser ingeleverde bankafschriften is het college gebleken dat op 11 februari 2021 € 500,- op eisers rekening is gestort door [naam crediteur] met als omschrijving “coronalening”. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2. Het bestreden besluit.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat hij niet aan het college heeft gemeld dat hij een bedrag van € 500,- heeft ontvangen. Eiser heeft geen leenovereenkomst ingeleverd, zodat niet kan worden vastgesteld of hier sprake is van een lening. Omdat eiser een uitkering ontving, was hij volgens het college niet aangewezen op het aangaan van geldleningen om in zijn onderhoud te voorzien. Het college stelt dat eiser vrij over het bedrag kon beschikken en dat kon aanwenden voor zijn levensonderhoud. Het college stelt dat het bedrag van € 500,- terecht in mindering is gebracht op de Tozo-uitkering, dat de Tozo-uitkering terecht is herzien over februari 2021 en dat eiser € 500,- aan het college moet terugbetalen.
3. Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat hij geld heeft geleend van zijn moeder om de coronaperiode door te komen. Hij vindt het niet redelijk dat hij geen extra geld kan lenen om zijn kosten te betalen en dat extra geld later kan terugbetalen.
4. Wettelijk kader.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5. Beoordeling van de rechtbank.
Uit paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) volgt dat uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm, recht heeft op inkomensondersteuning. Als een ondernemer door de coronacrisis in zijn geheel geen inkomsten had, dan wordt de volledige uitkering betaald. Zijn er wel inkomsten, dan worden deze aangevuld. Het inkomensbegrip op grond van de Participatiewet wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beginsel geen recht heeft op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Echter, dit kan anders zijn indien eiser in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontving is aangewezen op het aangaan van leningen. Dat is in deze zaak aan de orde, nu het toekenningsbesluit dateert van 4 maart 2021. Dan dient eiser aannemelijk te maken dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’ waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan.
Om dit te beoordelen heeft het college tijdens de bezwaarprocedure bij eiser de geldleenovereenkomst opgevraagd die hoort bij het van [naam crediteur] ontvangen bedrag van € 500,-.
Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat hij wel een geldleenovereenkomst heeft ingeleverd, maar te laat, namelijk nadat het bestreden besluit genomen was. Eiser heeft de geldleenovereenkomst op 9 november 2021 per mail opgestuurd aan [e-mailadres] . De mail heeft hij ter zitting getoond op zijn gsm en
voorgelezen, en luidt als volgt:
“Beste…., mijn moeder leent mij geld om door de coronaperiode heen te komen. In september was dit € 1700,-. Dit geld is geen inkomen, het is een schuld aan mijn moeder die ik terugbetaal. Wij hebben afgesproken dat dit gebeurt wanneer mijn financiële situatie dit toelaat. De bedragen worden overgemaakt met de mededeling “coronalening”.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de hier aan de orde zijnde lening van € 500,- ook valt onder deze geldleenovereenkomst. Verder heeft eiser verklaard dat de geldlening van € 500,- bestemd was voor het uitoefenen van zijn beroep, namelijk de kosten voor promotie (via internet, filmpjes en audio’s), lessen om zijn vaardigheden op peil te houden en kosten voor repetities (zaalhuur).
Nu de geldlening niet bestemd was voor levensonderhoud, is geen sprake van een uitzondering op het middelenbegrip en heeft het college terecht de storting van € 500,- aangemerkt als middel en op de Tozo-uitkering in mindering gebracht.
Hieruit volgt dat eiser teveel Tozo heeft ontvangen.
Het college heeft de terugvordering gebaseerd op artikel 58, tweede lid, sub a van de Participatiewet, waarin de bevoegdheid tot terugvordering is opgenomen. In de beleidsregels terug- en invordering van de gemeente Tilburg is bepaald dat behoudens de uitzonderingssituaties die zijn vastgelegd in deze beleidsregels, geldt dat in beginsel alle ten onrechte verstrekte bijstand altijd wordt teruggevorderd en volledig dient te worden terugbetaald. Indien hiervoor zeer dringende redenen aanwezig zijn, ziet het college af van het nemen van een herzienings-, intrekkings- of terugvorderingsbesluit. De dringende redenen kunnen enkel betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor de belanghebbende, in de zin dat terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.
De rechtbank is van oordeel dat van een dringende reden niet is gebleken. Eiser heeft daaromtrent niets aangevoerd en heeft de schuld aan het college al volledig terugbetaald, zo is ter zitting gebleken.
Het college heeft daarom gebruik kunnen maken van de bevoegdheid de teveel betaalde uitkering over de maand februari 2021 terug te vorderen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.