Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBZWB:2022:4723

12 augustus 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/3242 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2021 (primair besluit) heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen een bouwwerk dat zonder omgevingsvergunning is opgericht op het perceel aan de [straat] 6 te [plaats] . Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2022.

Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en mr. S. Bijsterveld en mr. A. van Beijsterveldt namens het college.

Overwegingen

Feiten

1.1.Eiser heeft op 26 oktober 2020 een handhavingsverzoek ingediend, omdat op het perceel aan de [straat] 6 te [plaats] een bouwwerk zou zijn gerealiseerd zonder omgevingsvergunning.

1.2.In het besluit van 11 februari 2021 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van een illegale situatie.

1.3.Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 11 mei 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.

1.4.Bij besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

1.5.Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het geschil

2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen een bouwwerk dat zonder omgevingsvergunning is opgericht aan het perceel aan de [straat] 6 te [plaats] .

Wettelijk kader

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Is er sprake van een (vergunningsvrij) bijbehorend bouwwerk?

4.1.Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een (vergunningsvrij) bijbehorend bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van Bijlage II van het Bor. Naar de mening van eiser is het betreffende bouwwerk niet functioneel verbonden met het hoofdgebouw van het perceel waarop het bouwwerk zich bevindt. Het bouwwerk bevindt zich op het perceel aan de [straat] 6 te [plaats] , terwijl dit wordt gebruikt door de eigenaren van het perceel aan de [straat] 4 te [plaats] .

Gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is volgens eiser voor de beantwoording van de vraag of kadastrale percelen als een perceel in de zin van het Besluit omgevingsrecht moeten worden aangemerkt, de feitelijke situatie van belang.n

Eiser verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039.

Er is sprake van een notarieel vastgelegd recht van overpad. In de notariële akte is vastgelegd dat sprake moet zijn van een ongehinderde doorgang. Het college had dit mee moeten nemen bij de vaststelling van de feitelijke situatie.

4.2.Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwwerk vergunningsvrij is. Het woord perceel, zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor is niet nader omschreven. Gelet op jurisprudentie van de ABRvS meent het college dat niet de eigendomssituatie of de kadastrale indeling leidend is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een perceel, maar de feitelijke actuele situatie. Daarbij moeten de inrichting en de wijze van gebruik van gronden worden meegenomen.n

Het college verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039 en ABRvS van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3617.

Het college is van mening dat het bouwwerk zich als het ware in de achtertuin van [straat] 4 bevindt, omdat de eigenaar van [straat] 4 het bouwwerk heeft opgericht, gebruikt als opslag en de eigenaar van [straat] 6 geen toegang heeft tot het bouwwerk. Dit maakt dat het bouwwerk feitelijk is opgericht op het perceel van [straat] 4. Het bouwwerk is functioneel verbonden met het hoofdgebouw op het perceel van [straat] 4. Daardoor is er sprake van een vergunningsvrij bouwwerk.

Daarnaast is het college van mening dat het recht van erfdienstbaarheid is afgeleid van het eigendomsrecht. Nu conform de uitspraken van de ABRvS niet relevant is bij wie gronden in eigendom zijn om te kunnen bepalen of sprake is van ‘functionele verbondenheid met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw’, geldt volgens het college ook dat een gevestigd recht van erfdienstbaarheid niet van belang is.

4.3.Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak.

4.4.De rechtbank is van oordeel dat, gelet op jurisprudentie en artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor, een gebouw alleen kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als het zich op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebouw. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van hetzelfde perceel is volgens vaste rechtspraak van de ABRvS de feitelijke situatie maatgevend en niet de kadastrale perceelsgrenzen.n

Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0146.

Bij het bepalen van de feitelijke situatie is van belang op welke wijze de gronden zijn ingericht en hoe zij worden gebruikt.n

Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039.

Daarbij is de omstandigheid dat het perceel meerdere kadastrale percelen betreft waarvan het eigendom niet in handen is van dezelfde persoon, niet bepalend.n

Zie bijvoorbeeld ABRvS 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3617.

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Tussen partijen staat vast dat het bouwwerk is gebouwd op het perceel van de [straat] 6, maar wordt gebruikt door de eigenaar van het perceel van de [straat] 4. Dat het bouwwerk niet is gebouwd op hetzelfde perceel als het perceel van de gebruiker, is niet van doorslaggevende betekenis. De feitelijke situatie is dat echter wel en die is als volgt. De gebruiker van de overkapping is de eigenaar van het perceel aan de [straat] 4. Hij heeft de overkapping opgericht en slaat daarin zijn spullen op. Daarnaast heeft hij als enige de sleutel van de overkapping. De eigenaar van het perceel aan de [straat] 6 heeft geen toegang tot de spullen die in de overkapping zijn opgeslagen. Uit het voorgaande volgt dat het bouwwerk functioneel is verbonden met het hoofdgebouw, de woning, op het perceel aan de [straat] 4. Dat er tussen de eigenaren van de percelen van de [straat] 4 en [straat] 6 een recht van overpad is overeengekomen en in de notariële akte geen recht van opstal overeen is gekomen, maakt dat niet anders. De eigenaren konden onderling overeenkomen dat er een bouwwerk gebouwd mocht worden op het perceel van de ander en dat daarin spullen mochten worden opgeslagen. De rechtbank is verder niet gebleken van een privaatrechtelijke belemmering.

Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?

5.1.Eiser stelt zich op het standpunt dat de overkapping in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het perceel aan de [straat] 6 heeft de bestemming ‘wonen-woningen’ en de overkapping is volgens eiser in strijd met deze bestemming. Eiser is daarom van mening dat er een vergunning had moeten worden aangevraagd voor de overkapping. Daarnaast is er volgens eiser ook sprake van een beschermd stads- en dorpsgezicht, waardoor er een welstandsadvies noodzakelijk was.

5.2.De rechtbank is van oordeel dat het bouwwerk niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Uit dit bestemmingsplan volgt dat binnen de bestemming ‘wonen-woningen’ binnen het bouwvlak overkappingen zijn toegestaan. Gesteld noch gebleken is dat de overkapping zich buiten het bouwvlak bevindt. Evenmin is gebleken dat het bouwwerk onder het beschermd stads- en dorpsgezicht valt en dat er een welstandsadvies nodig is.

Gelijkheidsbeginsel

6. Pas ter zitting heeft eiser betoogd dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat er tegen de erfafscheiding van eiser wel handhavend is opgetreden en tegen de overkapping niet. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde eraan in de weg staat om deze grond in zo’n laat stadium in de procedure nog toe te staan. Eiser heeft de gelegenheid gehad om dit standpunt eerder naar voren te brengen, maar heeft dat nagelaten. Het college heeft zich niet kunnen voorbereiden op dit standpunt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van strijd met de goede procesorde en zal deze beroepsgrond dan ook niet bespreken.

Conclusie

7.1.De rechtbank is van oordeel dat, nu geen sprake is van een overtreding, het college op goede gronden het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.

7.2.Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 11 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Op grond van artikel 2, onder aanhef, onder lid 3 en onder b, van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

b. voor zover op een afstand van meer dan 4m van het oorspronkelijke hoofgebouw:

1º indien hoger dan 3m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55º, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelgrens [m] x 0,47) + 3;

2º functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel delen