Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBZWB:2022:7164

29 November 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 10064676 \ CV EXPL 22-3150

Vonnis van 23 november 2022

in de zaak van

de naamloze vennootschap MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,

eisende partij,

hierna te noemen: Menzis,

gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonadres] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

procederend in persoon.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties;

  • de conclusie van antwoord;

  • de aanvullende conclusie van antwoord;

  • de akte uitlaten, zijdens Menzis;

  • de antwoordakte met één productie, zijdens [gedaagde] .

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1.Tussen Menzis (als rechtsopvolgster onder algemene titel van Azivo Zorgverzekeraar) en [gedaagde] bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Uit hoofde van die overeenkomst is [gedaagde] gehouden om aan Menzis een verplicht eigen risico c.q. eigen bijdrage te betalen voor de zorg die is verleend.

2.2.In de periode van 23 februari 2016 tot en met 19 juli 2016 zijn er meerdere declaraties bij Menzis ingediend van ‘Stg Langeland Ziekenhuis’ en ‘Gezondheidscentrum’, welke declaraties door Menzis zijn betaald aan de zorgaanbieder.

2.3.Per brieven van 7 augustus 2016, 21 augustus 2016 en 27 augustus 2016 heeft Menzis aan [gedaagde] bericht: “(…)We hebben voor u zorgkosten aan een zorgaanbieder betaald. En sturen u deze brief omdat de kosten geheel of gedeeltelijk onder uw eigen risico en/of eigen bijdrage vallen. Deze kosten zijn voor uw eigen rekening. (…).” De brieven zijn verzonden aan het adres: “[gedaagde] , [adres 2]” Voor deze declaraties is op 24 september 2016 een betalingsherinnering verzonden aan hetzelfde adres.

2.4. [gedaagde] is per 30 september 2016 uitgeschreven uit Nederland wegens emigratie.

2.5.Op 24 oktober 2016 is aan [gedaagde] een ingebrekestelling verzonden op het adres: “ , [adres in buitenland 1]” Vervolgens is aan [gedaagde] op 6 april 2017 en 18 april 2017 een betalingsherinnering gestuurd op het adres: “ , [adres in buitenland 2]

2.6.Per januari 2020 is [gedaagde] geremigreerd.

2.7.Op 14 juli 2021, 25 mei 2022 en 23 juni 2022 zijn aan [gedaagde] aanmaningen verzonden op het adres: “ , [woonadres] .

2.8.Op 17 augustus 2022 heeft de gemachtigde van Menzis een bedrag van € 341,89 van [gedaagde] ontvangen.

Het geschil

3.1.Menzis vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 446,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2022 over een bedrag van € 341,89 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.Menzis stelt dat [gedaagde] gehouden is om de (door Menzis voorgeschoten) kosten van het eigen risico c.q. de eigen bijdrage te voldoen. Menzis stelt dat [gedaagde] diverse declaraties in 2016 niet heeft voldaan, zodat hiervan thans betaling is gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] is aan betaling van deze onbetaald gelaten declaraties meermaals herinnerd. Alle brieven zijn verzonden naar de adressen waar [gedaagde] telkens woonachtig was volgens de Basisregistratie Personen, zowel in Nederland als in het buitenland. Deze brieven zijn nooit retour gekomen. [gedaagde] heeft daarom meerdere mogelijkheden gehad om bijkomende kosten te voorkomen. Betaling van de hoofdsom is door de gemachtigde van Menzis op 17 augustus 2022 ontvangen, maar de bijkomende kosten niet. Om een betalingsregeling is nooit verzocht door [gedaagde] .

3.3. [gedaagde] voert verweer en betwist dat zij gehouden is tot betaling van bijkomende kosten, nu deze volgens [gedaagde] onnodig zijn gemaakt. Pas bij dagvaarding is [gedaagde] bekend geworden met de openstaande hoofdsom van Menzis en die hoofdsom van € 341,89 is nadien op 16 augustus 2022 voldaan. [gedaagde] heeft nooit eerder een brief van Menzis (of diens gemachtigde) ontvangen, terwijl zij haar adresgegevens vanwege een emigratie in 2016 en remigratie in 2020 telkens aan de noodzakelijke instanties heeft doorgegeven. [gedaagde] is door Menzis nooit in de gelegenheid gesteld om eerder te reageren op deze openstaande schuld. [gedaagde] voert tot slot aan dat de gemachtigde van Menzis geen betalingsregeling heeft willen treffen, hetgeen kostenverhogend heeft gewerkt.

De beoordeling

4.1.Tussen partijen staat vast dat (de gemachtigde van) Menzis op 17 augustus 2022 van [gedaagde] een bedrag van € 341,89 heeft ontvangen. Uit de stellingen van partijen over en weer begrijpt de kantonrechter dat deze betaling bedoeld was ter voldoening van de hoofdsom en dat die betaling ook als zodanig daarmee is verrekend. Geoordeeld wordt dat daarmee een toepassing van artikel 6:43 BW heeft plaatsgevonden, zodat de hoofdsom van € 341,89 is voldaan. Nu Menzis heeft nagelaten om haar vordering met dit bedrag te verminderen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.

4.2.In geschil is thans of [gedaagde] gehouden is tot betaling van alle bijkomende kosten, die – zoals de kantonrechter begrijpt – zien op de gevorderde wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Weliswaar heeft [gedaagde] hierover aangevoerd dat zij pas bij dagvaarding op de hoogte is gebracht van de (inmiddels betaalde) declaraties van Menzis, maar dat standpunt volgt de kantonrechter niet. Uit de door Menzis overgelegde brieven en betalingsherinneringen volgt immers dat [gedaagde] meermaals in 2016, 2017, 2021 en 2022 is aangeschreven op diverse adressen, zowel in Nederland als in Portugal, waarvan – naar het oordeel van de kantonrechter – niet is betwist dat dit de woonadressen van [gedaagde] waren in die periode. De enkele (blote) stelling dat [gedaagde] nooit enige brief heeft ontvangen, is daarmee onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De kantonrechter passeert dan ook dit verweer van [gedaagde] , zodat vast is komen te staan dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de opstaande hoofdsom. Daarmee is [gedaagde] in verzuim geraakt met betaling van de hoofdsom en is van rauwelijks dagvaarden niet gebleken.

4.3.Vanwege het betalingsverzuim acht de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente, die tot 21 juli 2022 is berekend op een bedrag van € 42,73 toewijsbaar. De vanaf 21 juli 2022 gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen tot 17 augustus 2022, nu op die datum de hoofdsom is betaald.

4.4.Menzis maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 62,05. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal daarom ook worden toegewezen.

Nu [gedaagde] eerst na het uitbrengen van de dagvaarding de vordering van Menzis deels heeft voldaan en aldus het instellen van de onderhavige procedure nodig heeft gemaakt, dient zij te worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Het gemachtigdensalaris voor de akte uitlating zal – vanwege de betaling van [gedaagde] na de uitgebrachte dagvaarding – op basis van het toe te wijzen bedrag worden berekend.

Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Menzis als volgt vastgesteld:

- kosten van de dagvaarding

129,74

- griffierecht

128,00

- salaris gemachtigde

93,50

(1 punt x € 75,00, ½ punt x € 37,00)

Totaal

351,24

5. De beslissing

De kantonrechter

5.1.veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen een bedrag van € 104,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 341,89 vanaf 21 juli 2022 tot 17 augustus 2022;

5.2.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Menzis tot dit vonnis vastgesteld op € 351,24, daarin begrepen een bedrag van € 93,50 als salaris voor de gemachtigde van Menzis;

5.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op

23 november 2022.

Artikel delen