Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/403245 / HA ZA 22-602
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.J.A. Dielissen te Wouw,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.F. Schovers te Prinsenbeek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 8 november 2022;
het B-formulier van de zijde van [gedaagde] met een uitstel verzoek voor het indienen van de conclusie van antwoord;
de brief van 16 januari 2023 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1.Onderhavige zaak stond op de rol van 11 januari 2023 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] . Op 10 januari 2023 heeft [gedaagde] middels een door zijn raadsman ingediende B-formulier verzocht om een nadere termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord. Daartoe is aangevoerd dat de raadsman van [gedaagde] voornemens was die dag de conclusie van antwoord met [gedaagde] te bespreken. Omdat [gedaagde] die dag was aangehouden door de politie en de raadsman een nadere toelichting van [gedaagde] nodig had om de conclusie van antwoord af te maken, was [gedaagde] , althans zijn raadsman, niet in staat tijdig adequaat verweer te voeren. [eiser] heeft niet ingestemd met dit uitstelverzoek.
2.2.De rechtbank heeft dit verzoek tot uitstel afgewezen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat in 2.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: het procesreglement) is bepaald dat in beginsel geen uitstel wordt verleend tenzij op eenstemmig verzoek of wanneer er sprake is van klemmende redenen. Een verzoek tot uitstel wegens klemmende redenen dient uiterlijk vier dagen voor de roldatum waarop de proceshandeling moet worden verricht ingediend te worden. Indien een partij door overmacht niet in staat is het verzoek in te dienen binnen voornoemde termijn van vier dagen geeft zij de rechtbank daarvan bij eerste gelegenheid bericht.
2.3.Het verzoek om uitstel van [gedaagde] is niet eenstemmig en ingediend buiten de gestelde termijn van vier dagen gedaan. Van klemmende redenen die uitstel rechtvaardigen is geen sprake. Weliswaar trad de verhindering aan de zijde van [gedaagde] pas een dag voor de betreffende roldatum op, zodat niet eerder om uitstel gevraagd kon worden, maar [gedaagde] (althans zijn raadsman) wordt geacht bekend te zijn met de in de wet en het procesreglement vastgelegde termijnen voor het indienen van processtukken. [gedaagde] heeft het gereedmaken van de conclusie van antwoord aan laten komen op de laatste dag van de termijn voor indiening daarvan. Dat er op dat moment niet meer (tijdig) om uitstel kan worden verzocht, is geen gevolg van overmacht. Als er op die laatste dag dan iets voorvalt waardoor de conclusie van antwoord niet kan worden afgemaakt/ingediend, komt dat voor zijn eigen rekening en risico; naar het oordeel van de rechtbank is er alsdan geen sprake van een klemmende reden die een uitstel rechtvaardigt.
2.4. [gedaagde] heeft bij brief 16 januari 2023 verzocht het instellen van hoger beroep tegen voornoemde beslissing toe te staan. Ingevolge art. 337 lid 2 Rv kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De wetgever heeft een uitdrukkelijke en bewuste keuze gemaakt om tussenvonnissen in de regel niet appellabel te laten zijn. [gedaagde] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat in het onderhavige geval van het zojuist geformuleerde uitgangspunt moet worden afgeweken. De omstandigheid dat [gedaagde] zich in eerste aanleg niet kan verweren is inherent aan het laten verstrijken van de termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord althans het niet toestaan van nader uitstel, dit is op zichzelf onvoldoende om van de hoofdregel af te wijken. Gelet op het voorgaande zal het verzoek om tussentijds appel toe te staan worden afgewezen.
2.5.Nu het verzoek tot het toestaan van tussentijds hoger beroep wordt afgewezen zal de rechtbank beslissen over de hoofdzaak.
2.6.De stellingen van [eiser] kunnen het gevorderde dragen en zijn door [gedaagde] niet weersproken. Het gevorderde moet daarom worden toegewezen.
2.7.Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat 1.183,00 (1,0 punt × tarief € 1.183,00)
Totaal € 2.609,03
De rechtbank
3.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 43.462,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van 8 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.609,03,
3.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.