Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBZWB:2024:6135

2 september 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/5716


uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2024 in de zaak tussen


[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats 1] , verzoekers,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, (het college).

Als derde partij heeft deelgenomen:

[naam 1] , uit [plaats 2]
(gemachtigde: mr. L. Rentmeester).

Inleiding

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 3 juli 2024 (bestreden besluit) over het opleggen van een last onder dwangsom vanwege verschillende overtredingen op het perceel aan [adres 1] in [plaats 2] . Zij hebben de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekers was hun gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.C. Valkenburg en [naam 2] . De gemachtigde van de derde partij heeft aangegeven dat de derde partij en hij niet bij de zitting aanwezig zouden zijn.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Wat zijn de feiten?

Verzoekers zijn eigenaar van het perceel aan [adres 1] in [plaats 2] (hierna: het perceel). [B.V.] exploiteert op het perceel een bedrijf. De derde partij woont aan [adres 2] in [plaats 2] .

Op 15 februari 2024 hebben toezichthouders van de gemeente Zundert een controle uitgevoerd op het perceel. De toezichthouders hebben (bouw)werkzaamheden op het perceel tijdens die controle mondeling stilgelegd, omdat daar geen omgevingsvergunning voor was verleend. Het college heeft dat besluit op 21 februari 2024 op schrift gesteld en heeft dat uitgebreid met een last onder dwangsom. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat die last onder dwangsom vanwege het verbeuren van dwangsommen inmiddels is uitgewerkt.

Op 8 maart 2024 heeft de derde partij het college verzocht om handhavend op te treden tegen het uitbreiden van het bestaande opslagterrein.

Bij brieven van 23 april 2024 heeft het college aan verzoekers en de derde partij medegedeeld voornemens te zijn om het handhavingsverzoek (gedeeltelijk) toe te wijzen en een last onder dwangsom op te leggen aan verzoekers.

Verzoekers en de derde partij hebben daar een zienswijze over kenbaar gemaakt.

In de periode na 15 februari 2024 hebben verschillende controles plaatsgevonden door toezichthouders op het perceel op 27 en 29 februari 2024, 4, 7, 11, 14, 18, 19, 26 en 28 maart 2024, 2, 15 en 30 april 2024, 7, 23, en 27 mei 2024 en op 10 en 26 juni 2024. In het dossier is het controlerapport met foto’s gevoegd van 26 juni 2024. De toezichthouders hebben tijdens die laatstgenoemde controle geconstateerd dat:

  • voor de voorgevelrooilijn een betonkerend element aanwezig was;

  • tussen legioblokken zand, (beton)klinkers, (bouw)hekwerken, houten pallets en stalen buizen lagen opgeslagen;

  • op het deel van het perceel met de functie ‘Agrarisch – AHS Plus’ verschillende materialen lagen opgeslagen, zoals betonnen (vangrail)elementen, staalelementen (vangrail), lantaarnpalen, een staalcontainer, een houten buitenunit (schuur), beton(riool)buizen, straatkolken en bouwpuin.

Het college heeft het handhavingsverzoek van de derde partij bij besluit van 2 juli 2024, verzonden op 3 juli 2024, gedeeltelijk toegewezen. Het college heeft bij bestreden besluit van dezelfde datum een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers, vanwege verschillende overtredingen die volgens het college zijn vastgesteld tijdens de controle van 26 juni 2024:

  1. Het in strijd met het omgevingsplan realiseren van een grondwal op het deel van het perceel met de functie ‘Agrarisch – AHS Plus’. Die grondwal is volgens het college in strijd met de functie. Dat is op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 750,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van zes weken;

  2. Het in strijd met het omgevingsplan opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest ten behoeve van enig bedrijf op het deel van het perceel met de functie ‘Agrarisch – AHS Plus’. Dat is volgens het college in strijd met die functie op grond van artikel 5.5.1, onder a, van de omgevingsplanregels. Dat is op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van zes weken;

  3. Het in strijd met het omgevingsplan gebruiken van het perceel met de functie ‘Bedrijf’ voor de opslag van verschillende materialen die niet inherent zijn aan een agrarisch technisch hulpbedrijf. Dat is volgens het college in strijd met die functie op grond van artikel 9.5.4, onder f, van de omgevingsplanregels. Dat is op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van zes weken;

  4. Het in strijd met het omgevingsplan realiseren van grondkerende betonelementen op de delen van het perceel met de functies ‘Agrarisch – AHS Plus’ en ‘Bedrijf’. Die elementen zijn volgens het college in strijd met de functies op grond van artikel 5.2.1 en 9.2.4 van de omgevingsplanregels. Op het perceel met de functie ‘Agrarisch ‘AHS Plus’ zijn die elementen in strijd met de planregels gebouwd ten dienste van een niet-agrarisch bedrijf. Op het perceel met de functie ‘Bedrijf’ zijn de elementen in strijd met de planregels gebouwd voor de voorgevellijn. Dat is op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.n

    Mede op grond van artikel 22.1, onder c, en 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.26 uit artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit omgevingswet (de bruidsschat). De voorzieningenrechter kan uit het bestreden besluit niet met zekerheid afleiden of het college ook heeft bedoeld dat hiervoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is vereist op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow in samenhang met artikel 2.25 en 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

    Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van zes weken;

5. Het zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow realiseren van meerdere uitwegen op het perceel. Uit artikel 2:12, eerste lid, van de APV in samenhang met artikel 11.8 van de Ow is daar een dergelijke omgevingsvergunning voor vereist. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van zes weken;

6. Het zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow, uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m en over een oppervlakte van meer dan 500 m². In artikel 19.4.1 van de omgevingsplanregels is bepaald dat dergelijke werkzaamheden zonder een dergelijke omgevingsvergunning verboden zijn binnen het deel van het perceel met de dubbelfunctie ‘Waarde – Archeologie 4’. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per week (met een maximum van 10 weken) en een begunstigingstermijn van twee maanden.

Verzoekers hebben daar bij brief van 15 juli 2024 bezwaar tegen gemaakt. In dat bezwaarschrift hebben verzoekers het college verzocht om de verschillende begunstigingstermijnen te verlengen tot na de beslissing op bezwaar.

Bij besluit van 23 juli 2024 heeft het college de begunstigingstermijn ten aanzien van de eerste overtreding verlengd tot zes weken na de beslissing op een ter legalisering van de overtreding aangevraagde omgevingsvergunning. Ten aanzien van de overige overtredingen heeft het college het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijnen afgewezen.n

Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het bezwaar van rechtswege ook betrekking op dit besluit.

Verzoekers hebben de voorzieningenrechter op 25 juli 2024 verzocht om de begunstigingstermijnen van de derde en vijfde overtreding te verlengen totdat op het bezwaar is beslist.

Op 29 juli 2024 heeft het college de begunstigingstermijnen voor de overtredingen verlengd tot het moment dat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Het college heeft de derde partij diezelfde dag schriftelijk hierover geïnformeerd.

2. Wat is het wettelijk kader?

2.1De gemeenteraad van de gemeente Zundert stelt – op grond van de op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet – voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.n

Artikel 2.4 van de Ow.

Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.n

Artikel 4.2, eerste lid, van de Ow.

2.2De voorzieningenrechter stelt vast dat het Omgevingsplan van de gemeente Zundert op het moment van deze uitspraak onder andere bestaat uit ‘een tijdelijk deel’.n

Artikel 22.1 van de Ow.

Dat tijdelijk deel wordt (voor zover voor deze zaak relevant) gevormd door:

1. De kaarten en regels uit het bestemmingsplan dat vóór 1 januari 2024 op het perceel van toepassing was: het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]n

Artikel 22.1, onder a en b, van de Ow.

;

2. De omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat) n

Artikel 22.1, onder c, in samenhang met artikel 22.2, eerste lid, van de Ow.

, die staan opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

Gelet op het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat in het omgevingsplan met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, aan een deel van het perceel de functie ‘Bedrijf’ is toegekend, met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulp- en nevenbedrijf’. Aan een ander deel van het perceel is de functie

‘Agrarisch - AHS Plus’ toegekend. Aan het hele perceel is de dubbelfunctie ‘Waarde – Archeologie – 4’ toegekend.

2.4In artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow staat dat een omgevingsvergunning is vereist voor een omgevingsplanactiviteit. Een omgevingsplanactiviteit wordt in de bijlage bij de Own

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van Ow.

gedefinieerd als:

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

  • een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

2.5In artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Zundert (hierna: APV) staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. De lokale regels van de APV zijn in de overgangsfase naar het nieuwe omgevingsplan geen onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan. Artikel 22.8 van de Ow bepaalt: Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, onder a, van de Ow. Zolang deze vergunningen nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, wordt de desbetreffende regeling van artikel 2.2 van de Wabo (oud) feitelijk gecontinueerd.

3. Welke gronden hebben verzoekers aangevoerd?

3.1Verzoekers hebben uitsluitend gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het opleggen van een last onder dwangsom vanwege de derde en de vijfde overtreding.n

Zoals genummerd in de feitenopsomming van deze uitspraak.

Ter zitting hebben partijen bevestigd dat uitsluitend over die overtredingen een geschil bestaat tussen partijen. Gelet daarop valt het overige deel van de last onder dwangsom (overtredingen één, twee, vier en zes) buiten de omvang van dit geding.

3.2Verzoekers hebben aangevoerd dat het opslaan van goederen op het perceel met de functie ‘Bedrijf’ niet in strijd is met het omgevingsplan. Het college heeft daar daarom ten onrechte een last onder dwangsom voor opgelegd. De opgeslagen materialen die door het college zijn waargenomen op dat deel van het perceel, zijn opgeslagen ten behoeve van het agrarisch loonwerkbedrijf van verzoekers. Het bedrijf van verzoekers voert agrarisch loonwerk uit voor de boomkwekerijsector rondom [plaats 1] . Het bedrijf legt boomkwekerij-percelen aan en die percelen worden voorzien van verhardingen, afwateringssystemen en een gelaagde bodemopbouw. De materialen die liggen opgeslagen op het perceel met de functie ‘Bedrijf’ zijn nodig voor het aanleggen van die boomkwekerijpercelen. Verzoekers hebben daaraan toegevoegd dat zij erop mochten vertrouwen dat die opslag niet in strijd is met omgevingsplan, omdat de opslag stond opgenomen in door het college geaccepteerde milieumeldingen van 2017 en 2023. Verzoekers beschikken ook niet over een alternatieve locatie voor de opslag van deze goederen. Opslag bij derden is zeer bewerkelijk en leidt tot onevenredige kosten.

Verzoekers hebben daarnaast aangevoerd dat voor de gerealiseerde uitwegen geen omgevingsvergunning is vereist voor een omgevingsplanactiviteit. Volgens verzoekers bevat het bedrijfsperceel slechts één inrit, als de meest linkse inrit wordt opgeheven. Dit is een bestaande inrit die links van de woning is gelegen en leidt naar de voormalige boomkwekerij. Die inrit is verbreed om toegang met zware landbouwvoertuigen en loonwerkmachines mogelijk te maken. Het bedrijfsperceel kan met die voertuigen en machines niet worden bereikt via de uitwegen die rechts naast de woning zijn gelegen.


4. Hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoek?

4.1Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.

4.2Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoek om verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de derde en vijfde overtreding. Aan hen is een last onder dwangsom opgelegd, met een begunstigingstermijn die loopt tot deze uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit wordt ook niet betwist door het college.

5. Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

5.1De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

5.2Het college is alleen bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, wanneer sprake is van een overtreding.n

Artikel 5:2, eerste lid, onder b, jo. artikel 5:21 van de Awb.

De bevoegdheid van het college om handhavend op te treden tegen het uitvoeren van een activiteit zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning volgt uit artikel 18.2, tweede lid, van de Ow in samenhang met artikel 5.8 van de Ow.

5.3 Opslag van materialen op het perceel met de functie bedrijf (derde overtreding)

5.3.1Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met het omgevingsplan gebruiken van een deel van het perceel met de functie ‘Bedrijf’ voor de opslag van materialen, die niet inherent zijn aan een agrarisch technisch hulpbedrijf.

5.3.2Uit artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow volgt dat het verboden is om een omgevingsplanactiviteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Een omgevingsplanactiviteit is onder andere ‘een activiteit in strijd met het omgevingsplan’.

5.3.3Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekers op of na 26 juni 2024 die overtreding op het deel van het perceel met de functie ‘Bedrijf’ hebben begaan. In artikel 9.5.4, onder f, van de omgevingsplanregels staat dat onder gebruik in strijd met de functie ‘Bedrijf’ in ieder geval wordt verstaan: het gebruik van de gronden voor buitenopslag, tenzij de buitenopslag inherent is aan de bedrijfsvoering/bedrijfsactiviteit bij bedrijven zoals genoemd in de tabel 'agrarisch technisch hulpbedrijven'. Het college betwist dat het bedrijf van verzoekers als zodanig kan worden aangemerkt, maar uit artikel 9.1, onder e, van de omgevingsplanregels blijkt dat het bedrijf van verzoekers als zodanig is aangemerkt door de gemeenteraad. Uit de enkele omstandigheid dat een nevenlocatie van verzoekers ook andere (civiele) werkzaamheden uitvoert, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat de op dit bedrijf opgeslagen materialen door verzoekers daarvoor werden gebruikt. Uit het controleverslag van 26 juni 2024 blijkt dat zand, (beton)klinkers, (bouw)hekwerken, houten pallets en stalen buizen lagen opgeslagen op het perceel met de functie ‘Bedrijf’. Uit het controleverslag van 15 augustus 2024 blijkt dat houtpallets, (beton)klinkers en andere betonelementen op dat deel van het perceel lagen opgeslagen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die materialen niet inherent zijn aan een agrarisch technisch hulpbedrijf. De voorzieningenrechter acht de toelichting van verzoekers aannemelijk dat die materialen liggen opgeslagen op het perceel ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch technisch hulpbedrijf van verzoekers. In het verzoekschrift en ter zitting hebben verzoekers gemotiveerd toegelicht dat het bedrijf van verzoekers diensten verleent waarbij gemechaniseerd loonwerk wordt verricht ten behoeve van (moderne) boomkwekerijen in de omgeving van [plaats 1] . Verzoekers hebben toegelicht dat de opgeslagen materialen vereist zijn voor het aanleggen van moderne boomkwekerijpercelen. Het zand dient als onderlaag, het puingranulaat dient voor de aanleg van kavelwegen, de buizen dienen voor de aanleg van drainagesystemen, het split dient voor de ontwatering en fundering en de betonwaren dienen voor de aanleg van kavelwegen en verhardingen. Gelet op die toelichting van verzoekers in samenhang met de omgevingsplanregels, waarin het bedrijf van verzoekers specifiek is aangewezen als agrarisch technisch hulpbedrijf, heeft het college niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat die materialen daar voor een ander doel liggen opgeslagen, zonder dat standpunt met objectieve en verifieerbare bewijsstukken te onderbouwen.

5.3.4Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarom ten aanzien van deze overtreding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow. Gelet daarop was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het in strijd met het omgevingsplan (en zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit) gebruiken van dit deel van het perceel voor opslag. De voorzieningenrechter komt daardoor niet meer toe aan de bespreking van het beroep van verzoekers op het vertrouwensbeginsel.

5.4 Uitwegen

5.4.1Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit creëren van meerdere uitwegen op het perceel. Volgens het college mag er maar één uitweg per perceel aanwezig zijn.

5.4.2In artikel 2:12 van de APV staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. Uit artikel 22.8 van de Ow kan worden afgeleid dat dit verbod sinds 1 januari 2024 geldt als een verbod als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow om een omgevingsplanactiviteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

5.4.3Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het bestreden besluit ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekers die overtreding hebben begaan. Uit het bestreden besluit blijkt uitsluitend dat het college stelt dat per perceel maar één uitweg aanwezig mag zijn. Het college heeft in het bestreden besluit niet toegelicht waaruit blijkt dat op het perceel slechts één uitweg aanwezig mag zijn. Het college heeft daarnaast niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd welke aangetroffen uitweg of uitwegen legaal is of zijn gemaakt en welke uitweg of uitwegen in strijd met de hierboven genoemde bepalingen is of zijn gemaakt. Het college heeft ook niet toegelicht op grond waarvan het heeft geconcludeerd dat een uitweg in strijd met voornoemde bepalingen is gemaakt. Op de zitting hebben verzoekers namelijk gemotiveerd aangevoerd dat een reeds bestaande uitweg is verbreed. Onder die omstandigheden heeft het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat en welke overtreding verzoekers hebben begaan. Gelet daarop is het ook onduidelijk op welke wijze verzoekers de door het college gestelde overtreding kunnen beëindigen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarom onvoldoende gemotiveerd als gevolg van welke gedragingen van verzoekers sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow in samenhang met artikel 2:12 van de APV. Gelet daarop was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het creëren van de uitwegen.

6. Wat is de conclusie?

6.1Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar, voor zover het betrekking heeft op:

  • het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het gebruiken van het perceel met de functie ‘Bedrijf’ voor de opslag van materialen;

  • het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het creëren van meer dan één uitweg op het perceel.

6.2Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het college daarnaast in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

De beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar, voor zover het betrekking heeft op de onder 6.1 genoemde overtredingen;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekers moet vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. Term, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Omgevingswet (Ow)

Artikel 1.1, eerste lid, van de Ow

activiteit, inhoudende:

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

  • een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;

Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit.

Artikel 22.1 van de Ow

In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:

  • de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,

  • de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,

  • de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Artikel 22.2, eerste lid, van de Ow

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Artikel 22.8 van de Ow

Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Invoeringsbesluit Omgevingswet (Invoeringsbesluit Ow)

Artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Ow

Van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet, maakt (o.a.) ‘Hoofdstuk 22 Activiteiten’ deel uit.

Artikel 22.26 van hoofdstuk 22 bij artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Ow

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Zundert (APV)

Artikel 2:12, eerste lid, van de APV

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (vierde herziening)

Artikel 9.1, onder a en onder d, van de planregels

a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: niet-agrarische bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3.1 mits aangetoond is dat zij naar aard en omvang vergelijkbaar is met categorie 2 en het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

tevens een 'agrarisch technisch hulpbedrijf' ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in tabel 'agrarisch technisch hulpbedrijven':

aanduiding

functie/aard bebouwing

adres

huisnr.

oppervlakte

bedrijfsbebouwing in m²

specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulp- en nevenbedrijf

agrarisch hulp- en nevenbedrijf

[adres 1]

[adres 1]

537 m²

Artikel 9.5.4, onder f, van de planregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, het gebruik van de gronden voor: buitenopslag, tenzij de buitenopslag inherent is aan de bedrijfsvoering/bedrijfsactiviteit bij bedrijven zoals genoemd in de tabel 'agrarisch technisch hulpbedrijven' in artikel 9 lid ‘.

Artikel delen