ECLI:NL:RBZWB:2025:7868text/xmlpublic2025-11-25T11:40:112025-11-14Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Zeeland-West-Brabant2025-11-14BRE 24/4446UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLMiddelburgBestuursrecht; OmgevingsrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2025:7868text/htmlpublic2025-11-25T11:40:002025-11-25Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBZWB:2025:7868 Rechtbank Zeeland-West-Brabant , 14-11-2025 / BRE 24/4446 Verleende omgevingsvergunning lichtmasten tennisbaan nabij duingebied (Natura 2000/NNZ), nieuwe natuurtoets na eerdere vernietiging omgevingsvergunning, zorgvuldig onderzoek, beroep ongegrond, verzoek vergoeding immateriële schade afgewezen
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: BRE 24/4446
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser (gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder. Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] . Samenvatting 1. Deze uitspraak gaat over een verleende omgevingsvergunning aan de Tennisclub voor het plaatsen van lichtmasten op het perceel [adres 1] te [plaats] . Eiser is het niet eens met de verleende vergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend. 2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning aan de Tennisclub heeft mogen verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Procesverloop 3. Op 9 januari 2019 heeft de Tennisclub een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van vier lichtmasten op het tenniscomplex op het perceel [adres 1] in [plaats] . Eiser is eigenaar van het nabij gelegen perceel [adres 2] in [plaats] . In de nabijheid van het perceel liggen ook het Natura 2000-gebied ‘Kop van Schouwen’ en gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Een deel van het gebied dat is aangewezen als NNZ is eigendom van eiser. Het college heeft met het besluit van 14 maart 2019 aan de Tennisclub een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. Het besluit is mede gebaseerd op een ingediend lichtplan en een verrichte natuurtoets. 4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college heeft het bezwaar van eiser met het besluit van 13 augustus 2019 ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering. Beroep tegen dat besluit is door deze rechtbank met de uitspraak van 2 november 2021 gegrond verklaard. Het besluit van 13 augustus 2019 is vernietigd, omdat het een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek bevat. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met wat de rechtbank in de uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft het college meegegeven dat het een nieuw natuuronderzoek moet (laten) verrichten. 5. Het college heeft naar aanleiding daarvan een nieuw natuuronderzoek laten verrichten. Van dat onderzoek is op 21 december 2023 een definitief rapport uitgebracht, getiteld ‘Natuurtoets project baanverlichting [derde-partij] ’ (hierna: de natuurtoets). Vervolgens heeft het college met het bestreden besluit van 17 april 2024 het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. Het college heeft overwogen dat het nieuwe natuuronderzoek heeft aangetoond dat de lichtmasten kunnen worden geplaatst en gebruikt zonder schadelijke gevolgen voor de natuur en dat er dus geen onevenredige nadelige effecten zijn op het nabij gelegen natuurgebied en de in de omgeving voorkomende diersoorten. 6. Eiser heeft op 24 mei 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij richt zich in zijn beroep met name op de verrichte natuurtoets. Verder stelt hij dat met de gehele procedure de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden en dat hij recht heeft op een schadevergoeding. 7. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. 8. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon 1] en [persoon 2] namens het college, en namens de Tennisclub: [de voorzitter] (voorzitter), [de secretaris] (secretaris) en [persoon 3] (technisch onderhoud). De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 22 augustus 2025 gemeld dat hij en eiser niet op de zitting zullen verschijnen. 9. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Beoordeling door de rechtbank Wettelijk kader 10. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de het oude recht – de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) – van toepassing blijft. Het bestemmingsplan 11. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [plaats] ’ rust op het perceel [adres 1] de enkelbestemming ‘Sport’ en de aanduiding ‘wetgevingszone – natuurgebied’. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden mede bestemd als afwegingszone van de aangrenzende natuurgebieden, zoals opgenomen in artikel 2.16 van de Verordening ruimte provincie Zeeland. De regels voor de enkelbestemming ‘Sport’ zijn neergelegd in artikel 19 van het bestemmingsplan. Tussen partijen is niet in geschil dat het plaatsen van de lichtmasten in strijd is met artikel 19.2.3 van de planregels, omdat de te plaatsen lichtmasten hoger zijn dan 2 meter. In artikel 19.4.1 van de planregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor lichtmasten. Het college kan op grond van dit artikel afwijken van artikel 19.2.3 indien de hoogte van de lichtmasten maximaal 15 meter bedraagt en indien kan worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gelegen op een afstand van minder dan 30 meter. Op grond van artikel 19.4.2 van de planregels kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 slechts verleend worden indien: dit passend in het straat- en bebouwingsbeeld is; geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid; dit niet leidt tot substantiële aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; voldaan wordt aan de voorwaarde zoals opgenomen in artikel 33.1.2, in de gevallen dat de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – natuurgebied’. Artikel 33.1.2 van de planregels bepaalt dat, indien het bevoegd gezag op grond van de andere ter plaatse geldende bestemming(en) toepassing geeft aan een afwijkingsbevoegdheid van de bouwregels of van de gebruiksregels, naast de in het betreffende artikel genoemde voorwaarden ook de voorwaarde geldt dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het aangrenzende natuurgebied plaatsvindt. De natuurtoets 12. Eiser heeft in beroep gewezen op de datum waarop het rapport is uitgebracht en stelt dat niet is gebleken dat dat onderzoek nog actueel is en of het bestreden besluit hierop nog kon worden gebaseerd. Eiser stelt verder dat, gelet op de kenmerken van het tennispark en de omgeving, niet kan worden geconcludeerd dat in het kader van gebiedsbescherming de wezenlijke kenmerken van het gebied niet onevenredig worden aangetast. Volgens hem kan niet worden gesteld dat de lichtmasten kunnen worden geplaatst en gebruikt zonder schadelijke gevolgen voor de natuur. Eiser is van mening dat de omgevingsvergunning niet correct en voldoende is onderbouwd en onvoldoende waarborgen biedt voor de omliggende natuur. 13. De natuurtoets is verricht door [adviesbureau] . In het rapport van de natuurtoets is toegelicht (paragraaf 2.2) dat het plangebied in de zomermaanden intensief wordt gebruikt; in de wintermaanden veel minder. Na zonsondergang vindt er in de huidige situatie geen activiteit plaats. De voorgenomen ingreep behelst de installatie van vier stalen lichtmasten met een hoogte van 15 meter. De armaturen zijn zo afgesteld dat een minimale lichtstroom buiten de banen terechtkomt. De baanverlichting zal gemiddeld drie keer per week worden gebruikt en niet later dan tot 23.00 uur. In hoofdstuk 5 is beschreven welke soorten in de omgeving van het plangebied voorkomen en in hoeverre de directe omgeving van het plangebied een functie heeft voor beschermde soorten. De nadruk lag hierbij op de vleermuis, het konijn en de ransuil. Konijn en ransuil zijn niet vastgesteld in het plangebied en de directe omgeving. Vleermuizen zijn wel vastgesteld en daarnaar is nader onderzoek ingesteld. Een notitie naar aanleiding van dat onderzoek is als bijlage 4 aan het rapport van de natuurtoets gehecht. In het vleermuisonderzoek is vastgesteld dat er in de ruimere omgeving vliegroutes en foerageergebieden aanwezig zijn en dat er geen extra uitstraling van de verlichting op deze vliegroutes en foerageergebieden is. Het plangebied heeft dus geen essentiële functie voor vleermuizen. Geconcludeerd is dat er geen effecten te verwachten zijn op vleermuizen en dat er ook geen negatief effect is voor andere beschermde soorten. Geconcludeerd is verder dat er geen negatief effect te verwachten is op een Natura-2000-gebied, en ook niet op de natuurkwaliteiten van terreinen die zijn aangemerkt in het kader van het NNZ. 14. Het standpunt van eiser dat het rapport van de natuurtoets niet meer actueel was ten tijde van het bestreden besluit en dat niet is gebleken dat het bestreden besluit nog daarop kon worden gebaseerd, kan de rechtbank niet volgen. Weliswaar heeft het onderzoek veel tijd gekost, maar het rapport is uitgebracht op 4 mei 2023 en aangepast op 21 december 2023. Het bestreden besluit is minder dan vier maanden later genomen. Dat tijdsverloop is niet zo groot dat aannemelijk is dat de natuurtoets niet meer actueel was toen het bestreden besluit is genomen. Eiser heeft geen argumenten gegeven voor zijn veronderstelling dat de natuurtoets op 17 april 2024 niet meer actueel was. Overigens heeft het college in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat een gedegen natuuronderzoek tijd kost, onder meer omdat rekening moet worden gehouden met de seizoenen. Nog daargelaten dat eiser niet heeft gemotiveerd of en zo ja waarom volgens hem een lang tijdsverloop vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, geldt dat het college het tijdsverloop voldoende heeft toegelicht.
Deze beroepsgrond slaagt niet. 15. Eiser betwist ook de onderzoeksbevindingen van [adviesbureau] . Eiser heeft zijn mening echter niet beargumenteerd en heeft de onderzoeksbevindingen ook niet met een deskundig tegenrapport weerlegd. De rechtbank ziet in de beroepsgrond dan ook geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming of aan de inhoud van het rapport van de natuurtoets. Deze beroepsgrond slaagt niet. 16. Het college heeft op basis van het rapport kunnen aannemen dat de lichtmasten en het gebruik daarvan geen onevenredige nadelige effecten zullen hebben op het nabij gelegen natuurgebied en de in de omgeving voorkomende diersoorten. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Het beroep is ongegrond. Overschrijding redelijke termijn 17. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de door hem geleden (immateriële) schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Het college heeft daarop in zijn verweerschrift gereageerd. Het college vindt dat eiser geen recht heeft op een schadevergoeding, omdat de redelijke termijn uit artikel 6 van het EVRM volgens hem niet ziet op de lange behandelingsduur in de bezwaarfase. De rechtbank volgt dat standpunt van het college niet. In de door het college aangehaalde uitspraak, ging het namelijk over een situatie waarin het materiële geschil in de bezwaarfase was afgerond en dus in beroep geen rol meer speelde. Dat is in deze zaak anders, zodat het verzoek om een immateriële schadevergoeding nader zal worden beoordeeld. 18. Uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM volgt dat een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2023 is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Bij een zaak geldt tot en met de uitspraak in beroep in eerste aanleg in beginsel een redelijke termijn van in totaal twee jaar. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. 19. De rechtbank constateert dat er sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 23 april 2019 op het moment van deze uitspraak zes jaar en bijna zeven maanden is verstreken. Daarmee is de redelijke termijn met vier jaar en bijna zeven maanden overschreden. Toch ziet de rechtbank in deze zaak aanleiding om aan eiser geen schadevergoeding toe te kennen. Daarbij overweegt de rechtbank dat in de heersende rechtspraak behoudens bijzondere omstandigheden wordt verondersteld dat bij overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie een grondslag vormen voor het toekennen van immateriële schadevergoeding. In deze zaak heeft het tijdsverloop er juist voor gezorgd dat de lichtmasten waartegen eiser opkomt, niet zijn geplaatst. Daarin ziet de rechtbank een bijzondere omstandigheid, zodat de hiervoor genoemde veronderstelling niet opgaat. Waarom toch sprake zou zijn van immateriële schade bij eiser, heeft hij niet toegelicht. Doordat hij niet is verschenen op de zitting heeft de rechtbank hem daar ook niet naar kunnen vragen. Het verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding wordt dus afgewezen. Conclusie en gevolgen 20. Het beroep is ongegrond. De verleende omgevingsvergunning blijft dus in stand. Eiser krijgt ook geen immateriële schadevergoeding. Omdat het beroep niet slaagt, krijgt eiser ook geen vergoeding van het griffierecht en zijn proceskosten. Beslissing De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding af. Deze uitspraak is op 14 november 2025 gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl. griffier rechter Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. zaaknummer BRE 19/4835 WABOA ECLI:NL:RBZWB:2021:5549 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden Rechtbank Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2022:10893 ECLI:NL:RVS:2023:2206