ECLI:NL:RVS:2011:BU5400
23 november 2011
Jurisprudentie – Uitspraken
Uitspraak
200908600/6/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Knegsel, gemeente Eersel,
2. Erven van [appellant sub 2], wonend te Knegsel, gemeente Eersel,
3. [appellant sub 3], wonend te Knegsel, gemeente Eersel,
4. [appellant sub 4], wonend te Eersel,
5. [appellant sub 5], wonend te Best,
6. [appellant sub 6], wonend te Eersel,
7. [appellante sub 7], gevestigd te Wintelre, gemeente Eersel,
8. [appellant sub 8], wonend te Knegsel, gemeente Eersel,
9. [appellant sub 9], wonend te Eersel,
10. [appellant sub 10], wonend te Bergeijk,
11. [appellant sub 11], wonend te Vessem, gemeente Eersel,
12. [appellant sub 12], wonend te Knegsel, gemeente Eersel,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nugax B.V., gevestigd te Oirschot,
14. [appellant sub 14], wonend te Bergeijk,
15. [appellant sub 15], wonend te Wintelre, gemeente Eersel,
16. [appellant sub 16], wonend te Veldhoven,
17. [appellant sub 17], wonend te Eersel,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bnl B.V., gevestigd te Eersel,
19. [appellant sub 19], wonend te Eersel,
20. de vennootschap naar Luxemburgs recht "International I.P. Telephony S.A.", gevestigd te Luxemburg, (hierna: International Telephony),
21. de staatssecretaris van Defensie,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Eersel,
2. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Erven van [appellant sub 2],
[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], Nugax, [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], Bnl B.V., [appellant sub 19], International Telephony en de staatssecretaris tijdig beroep ingesteld.
[appellant sub 11], Nugax, [appellant sub 15] en de staatssecretaris hebben hun beroep aangevuld.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college van gedeputeerde staten aan de raad een aantal aanwijzingen gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening met betrekking tot het plan.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 9] tijdig beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], de staatssecretaris en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1], Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 12], Bnl B.V. en International Telephony hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26, 27 en 28 september 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door A.N.M. Verhoeven, Erven van [appellant sub 2], vertegenwoordigd door A.N.M. Verhoeven, [appellant sub 3], eveneens bijgestaan door A.N.M. Verhoeven, [appellant sub 4], in persoon, [appellant sub 5], in persoon, [appellant sub 6], in persoon, [appellante sub 7], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en P.M. van Herk, [appellant sub 9], bijgestaan door M.G.J. Koenen, [appellant sub 10], bijgestaan door W. Heuvelmans, [appellant sub 11], in persoon, [appellant sub 12], bijgestaan door mr. J.E.M. Strang, Nugax, vertegenwoordigd door H. de Jongh en M.C.H. van Kroonenburg, [appellant sub 14], bijgestaan door mr. W. Krijger, Bnl B.V., vertegenwoordigd door H.W.C. Bronk, International Telephony, vertegenwoordigd door H.W.C. Bronk, de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden en S.J. Adriaansen, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie, en de raad, vertegenwoordigd door ing. P. Kieboom en J.J.M. Borrenbergs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de onderhavige beroepen afgesplitst van zaak nr. 200908600/1/R4. De behandeling van de overige tegen het besluit van 29 september 2009 ingestelde beroepen van [28 appellanten] zal onder laatstgenoemd nummer worden voortgezet.
2. Overwegingen
I. De beroepen tegen het bestemmingsplan
Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Eersel, met uitzondering van de kernen en bedrijventerreinen.
De beroepen van [appellant sub 1], de Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 11] en [appellant sub 12]
2.1. [appellant sub 1], de Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de ruimtelijke gevolgen van het bestemmen van hun panden als recreatiewoning of als burgerwoning, zoals volgens de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007, in zaak nr. 200606347/1, had moeten plaatsvinden.
2.2. De raad heeft blijkens de plantoelichting en de Nota van zienswijzen met de vaststelling van het plan getracht om in het buitengebied aanwezige opstallen die in strijd met de geldende bestemming worden gebruikt als recreatiewoning of als burgerwoning te voorzien van een doelmatige bestemming. Het gaat hier om gebouwen die in het verleden, al dan niet met een bouwvergunning, zijn gerealiseerd op locaties in het buitengebied waar de raad dit gebruik niet of niet langer wenselijk acht. Bij een deel van deze gebouwen valt het bestaande gebruik onder de beschermende werking van het overgangsrecht. Bij zijn keuze voor een bestemming heeft de raad belangrijke betekenis toegekend aan zijn met het rijksbeleid en provinciaal beleid overeenstemmende beleid dat is gericht op behoud van openheid van het buitengebied en het voorkomen van verdere verstening, waaronder onder meer wordt verstaan het oprichten van gebouwen en het juridisch-planologisch toevoegen van woonvoorzieningen.
2.3. De raad is bij het toekennen van bestemmingen uitgegaan van een stappenplan dat is opgenomen in de Nota van zienswijzen. Op grond van dit stappenplan, voor zover hier van belang, wordt een gebouw dat in strijd met de in het voorgaande plan geldende bestemming aanwezig is, maar met een bouwvergunning is opgericht, bestemd overeenkomstig het gebruik dat in de bouwvergunning is omschreven. Indien het gebouw wordt gebruikt in strijd met deze bestemming, wordt voor de gebruiker in het plan een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen als dit gebruik is aangevangen vóór 25 juni 1985 (de peildatum voor het gebruiksovergangsrecht van het voorgaande plan). In het geval van recreatiewoningen die bij de vaststelling van het plan permanent worden bewoond is die datum door een amendement van de raad op 31 oktober 2003 gesteld. In andere dan vorenbedoelde gevallen zal handhavend tegen het van de bestemming afwijkende gebruik worden opgetreden, aldus het stappenplan.
2.4. Indien de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar voor een of meer plandelen een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, dient hij te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. Het op het tijdstip van vaststellen van dat plan bestaande maar daarvan afwijkende, rechtmatige gebruik, mag op grond van het ingevolge artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in het bestemmingsplan op te nemen algemene overgangsrecht worden voortgezet. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt daarnaast de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Dit artikel biedt naar het oordeel van de Afdeling ook de mogelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht voor een of meer natuurlijke personen op te nemen in gevallen waarin het bestaande gebruik al in het voordien geldende plan onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel, het dienovereenkomstig bestemmen van dat gebruik naar het oordeel van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, maar de raad ook geen aanleiding ziet actief over te gaan tot beëindiging van het gebruik door aankoop of onteigening. De Afdeling wijst in dit verband op de toelichting op artikel 3.2.3 van het Bro in de nota van toelichting (Stb. 2008, 145, p. 60).
2.5. De Afdeling acht het uitgangspunt van het stappenplan om te voorkomen dat door het juridisch-planologisch toelaten van woonvoorzieningen dan wel door het oprichten van nieuwe gebouwen verdere verstening van het buitengebied plaatsvindt, niet onredelijk. In het gemeentelijk beleid en het stappenplan heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling, gelet ook op het hiervoor overwogene, aanvaardbare uitgangspunten neergelegd voor de beoordeling van de bestemming van meerbedoelde in het buitengebied gelegen opstallen. Deze uitgangspunten geven, anders dan [appellant sub 1], de Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen, voldoende blijk van onderzoek naar algemene ruimtelijke gevolgen van het bestemmen van de betrokken gebouwen. Voor zover het gaat om de beoordeling in de concrete situatie van [appellant sub 1], de Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3] dan wel [appellant sub 5] verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover hierna wordt overwogen.
2.6. [appellant sub 1], de Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en [appellant sub 10] beroepen zich op het gelijkheidsbeginsel omdat aan recreatiewoningen in de nabijheid van hun percelen wel een woonbestemming is toegekend.
2.6.1. Ten aanzien van de door [appellant sub 1], Erven [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en [appellant sub 10] gemaakte vergelijking overweegt de Afdeling dat de recreatiewoningen waarop zij een beroep doen verschillen van hun situatie omdat aan die panden reeds in het vorige plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, dat dateert uit 1980 en het plan "Buitengebied 1988" van de voormalige gemeente Eersel, een woonbestemming was toegekend. Het betoog van [appellant sub 1], Erven [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en [appellant sub 10] faalt in zoverre.
[appellant sub 1]
2.7. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bos" voor het perceel Dijkakkerweg 1 te Knegsel.
Hij stelt dat aan dit perceel primair een woonbestemming en subsidiair een recreatiebestemming had moeten worden toegekend. Hij voert daartoe aan dat de daarop gelegen woning sinds lange tijd permanent wordt bewoond.
[appellant sub 1] bestrijdt dat de woning na de peildata voor het overgangsrecht nieuw is gebouwd.
2.7.1. De raad stelt het pand niet als burgerwoning of recreatiewoning te hebben bestemd omdat de woning zonder vergunning volledig nieuw is gebouwd, hetgeen op grond van het bij het voorgaande plan behorende overgangsrecht niet was toegestaan.
2.7.2. Dijkakkerweg 1 is oorspronkelijk opgericht op basis van een bouwvergunning van 11 juni 1959 voor een "vacantiehuisje". In 1973 is het gebouw uitgebreid op basis van een vergunning van 24 april 1973 "voor het uitbreiden van een zomerhuisje". In 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel geconstateerd dat het pand werd verbouwd en uitgebreid. Bij brief van 21 februari 2002 heeft het college gesommeerd de bouw, die grotendeels was afgerond, te staken. In het kader van de procedure over de - achteraf - aangevraagd bouwvergunning voor die verbouwing heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch in haar uitspraak van 16 september 2010 onder meer overwogen dat het bouwplan deels zag op een vernieuwing van de houten vakantiewoning in steen en deels op een vergroting van de vakantiewoning en dat zowel deze vernieuwing als deze vergroting is op grond van het voormelde overgangsrecht niet waren toegestaan.
In het voorgaande plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoeld perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van het perceel Dijkakkerweg 1 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
Op basis van artikel 45 van de planvoorschriften van dat plan is zowel de recreatiewoning als het gebruik ervan onder het overgangsrecht gebracht, nu bebouwing en gebruik in strijd met de bestemming daarvan niet waren uitgezonderd. Ingevolge voormeld artikel mocht de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing na een calamiteit worden herbouwd. Bebouwing bestemd voor tijdelijke bewoning mocht gedeeltelijk worden verbouwd, vernieuwd of veranderd, maar niet worden vergroot.
Op het perceel Dijkakkerweg 1 is in het plan de bestemming "Bos" gelegd.
Ingevolge artikel 9.2.1 van de planregels zijn op dit perceel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming toegestaan. De Afdeling stelt vast dat de gronden niet zijn bestemd voor woondoeleinden dan wel recreatiedoeleinden.
2.7.3. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht en de uitspraak van de rechtbank van 16 september 2010 staat voor de Afdeling vast dat de (recreatie)woning zodanig is verbouwd en uitgebreid dat het op grond van het bij het voorgaande plan behorende overgangsrecht niet is toegestaan. Dit betekent dat de verbouwde en uitgebreide woning aan de Dijkakkerweg 1 moet worden gezien als een zonder bouwvergunning, dus in strijd met het bestemmingsplan, in het buitengebied nieuw gebouwde woning. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het perceel aan de Dijkakkerweg 1 niet de bestemming burgerwoning of recreatiewoning moet worden toegekend, nu niet wordt voldaan aan de criteria zoals die zijn geformuleerd in het stappenplan om te komen tot het als zodanig bestemmen van (recreatie)woningen die in strijd met het voorgaande bestemmingsplan aanwezig zijn. Dit is immers in overeenstemming met het terughoudende gemeentelijke ruimtelijke beleid voor (recreatie)woningen in het buitengebied, dat verstening in het buitengebied wil tegengaan.
2.8. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Erven van [appellant sub 2]
2.9. Het beroep van de Erven van [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie waardevol gebied" voor het perceel 3982, ter plaatse van Dijkakkerweg 5 te Knegsel. Zij stellen dat aan dit perceel primair een woonbestemming en subsidiair een recreatiebestemming had moeten worden toegekend en dat het provinciaal en rijksbeleid zich niet tegen een zodanige bestemming verzet. De Erven van [appellant sub 2] wijzen er voorts op dat zich een pand op het perceel bevindt dat sinds 1980 permanent bewoond is geweest en hiertegen niet is opgetreden.
De Erven van [appellant sub 2] bestrijden dat de woning na de peildata voor het overgangsrecht nieuw is gebouwd.
2.9.1. De raad stelt het pand terecht niet als burgerwonig of recreatiewoning te hebben bestemd omdat de woning zonder vergunning volledig nieuw gebouwd na de peildatum 12 november 1979.
2.9.2. Dijkakkerweg 5 is oorspronkelijk opgericht op basis van een bouwvergunning uit 1956 voor een bungalow. In 2002 is het pand zonder bouwvergunning verbouwd.Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 3 mei 2002 de toen nagenoeg voltooide bouwactiviteiten stilgelegd. Het pand wordt vanaf mei 2002 niet meer bewoond.
In het vorige plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoeld perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van het perceel Dijkakkerweg 5 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
Op basis van artikel 45 van de planvoorschriften van dat plan is zowel de recreatiewoning als het gebruik ervan onder het overgangsrecht gebracht, nu bebouwing en gebruik in strijd met de bestemming daarvan niet waren uitgezonderd. Ingevolge voormeld artikel mocht de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing na een calamiteit worden herbouwd. Bebouwing bestemd voor tijdelijke bewoning mocht gedeeltelijk worden verbouwd, vernieuwd of veranderd, maar niet worden vergroot.
Op het perceel Dijkakkerweg 5 is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie waardevol gebied" gelegd.
Ingevolge de artikelen 4.2.2 en 28.2 van de planregels zijn op dit perceel uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming. De Afdeling stelt vast dat de gronden niet zijn bestemd voor woondoeleinden dan wel recreatiedoeleinden.
2.9.3. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht staat voor de Afdeling vast dat de (recreatie)woning zodanig is verbouwd en uitgebreid dat dit op grond van het bij het voorgaande plan behorende overgangsrecht niet is toegestaan. Dit betekent dat de verbouwde en uitgebreide woning aan de Dijkakkerweg 5 moet worden gezien als een zonder bouwvergunning, dus in strijd met het bestemmingsplan, in het buitengebied nieuw gebouwde woning. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het perceel aan de Dijkakkerweg 5 niet de bestemming burgerwoning of recreatiewoning moet worden toegekend, nu niet wordt voldaan aan de criteria zoals die zijn geformuleerd in het stappenplan om te komen tot het als zodanig bestemmen van (recreatie)woningen die in strijd met het voorgaande bestemmingsplan aanwezig zijn. Dit is immers in overeenstemming met het terughoudende gemeentelijke ruimtelijke beleid voor woningen in het buitengebied, dat verstening in het buitengebied wil tegengaan. Dat Dijkakkerweg 5 in het verleden langere tijd permanent bewoond is geweest en daartegen niet is opgetreden, is ontoereikend voor een andersluidend oordeel.
2.9.4. In hetgeen de Erven van [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Erven van [appellant sub 2] is ongegrond.
[appellant sub 3]
2.10. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" en de functieaanduiding "sw-pgo" met de betekenis "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" voor het perceel 3983, ter plaatse van Dijkakkerweg 3. Hij betoogt dat aan het perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. Hij wijst erop dat zich op het perceel een woning bevindt die sinds 1982 permanent bewoond wordt en dat hij sinds die datum op het perceel staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.10.1. De raad stelt dat het pand, gelet op het stappenplan, moet worden bestemd conform het gebruiksdoel dat op de bouwvergunningen uit 1956 en 1979 was vermeld. De permanente bewoning van de bungalow is onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht omdat dit plaatsvond op de peildatum van 31 oktober 2003, aldus de raad.
2.10.2. Op 10 februari 1956 is een bouwvergunning verleend ten behoeve van een bungalow. Op 12 april 1979 is een bouwvergunning verleend voor "het veranderen van een viertal seizoensverblijven".
2.10.3. In het voorgaande plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoeld perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van het perceel Dijkakkerweg 3 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
2.10.4. Het pand Dijkakkerweg 3 is legaal opgericht nu daarvoor een bouwvergunning is verleend. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd.
2.10.5. Gelet op de verleende bouwvergunningen staat voor de Afdeling vast dat Dijkakkerweg 3 een recreatiewoning is en niet een burgerwoning. Tegen de achtergrond van de in 1979 verleende bouwvergunning kent de Afdeling aan de aanduiding 'bungalow' op de bouwvergunning uit 1956 niet die betekenis toe die [appellant sub 3] daaraan gehecht wenst te zien. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid het pand de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" kunnen toekennen. Het bestemmen als burgerwoning is immers in strijd met het gemeentelijk beleid en het stappenplan dat de Afdeling hiervoor onder 2.5 aanvaardbaar heeft geoordeeld.
2.10.6. Dat [appellant sub 3] de woning reeds 22 jaar permanent bewoont en dat handhavend optreden door het gemeentebestuur is uitgebleven acht de Afdeling ontoereikend voor het oordeel dat in afwijking van het beleid een op permanent woongebruik toegesneden bestemming toegekend had moeten worden.
Voor zover [appellant sub 3] voorts heeft gewezen op de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het perceel Dijkakkerweg 3 overweegt de Afdeling dat deze inschrijving niet relevant is bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een goede ruimtelijke ordening en dat hieraan noch een recht op noch een gerechtvaardigde verwachting voor een woonbestemming kan worden ontleend
2.11. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
[appellant sub 5]
2.12. [appellant sub 5] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte zienswijzen.
2.12.1. In de bij het bestreden besluit behorende Nota van zienswijzen is ingegaan op de zienswijzen van [appellant sub 5]. [appellant sub 5] heeft niet vermeld welke bezwaren of argumenten niet of niet toereikend in de overwegingen zijn betrokken. Gelet hierop treft dit betoog geen doel.
2.13. Het beroep van [appellant sub 5] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor het gedeelte van perceel 3983 ter plaatse van Dijkakkerweg 6. Hij betoogt dat aan het perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend.
2.13.1. De raad stelt dat gelet op het stappenplan Dijkakkerweg 6 moet worden bestemd conform het gebruiksdoel dat op de vergunning was vermeld.
2.13.2. In 1960 is voor Dijkakkerweg 6 een bouwvergunning verleend ten behoeve van een zomerhuisje. In 1993 is een bouwvergunning verleend voor de herbouw van dit gebouw. Niet in geschil is dat het pand de afgelopen jaren niet permanent werd bewoond.
2.13.3. In het vooorgaande plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoeld perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van het perceel Dijkakkerweg 6 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
2.13.4. Het in het buitengebied gelegen pand Dijkakkerweg 6 is legaal opgericht nu daarvoor een bouwvergunning is verleend. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd.
2.13.5. Gelet op de verleende bouwvergunning staat voor de Afdeling vast dat Dijkakkerweg 6 een recreatiewoning is. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid het pand de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" kunnen toekennen. Het bestemmen als burgerwoning is immers in strijd met het gemeentelijk beleid en het stappenplan dat de Afdeling hiervoor onder 2.5 aanvaardbaar heeft geoordeeld. De stelling van [appellant sub 5] dat een woonbestemming meer gewenst is, is ontoereikend voor een andersluidend oordeel.
2.13.6. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
[appellant sub 11]
2.14. Het beroep van [appellant sub 11] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" en de functieaanduiding "sw-pgo" met de betekenis "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" voor het gedeelte van het perceel ter plaatse van Vogelenzang 4. Hij betoogt dat hieraan ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. Hij wijst erop dat zich op het perceel een pand bevindt dat sinds 1957 permanent bewoond wordt. Voorts beroept [appellant sub 11] zich erop dat zijn perceel niet in het buitengebied ligt, maar onderdeel uitmaakt van de woonwijk "Lanserd", zodat het gemeentelijk beleid voor het buitengebied derhalve buiten toepassing dient te blijven.
2.14.1. De raad stelt dat het pand gelet op het stappenplan moet worden bestemd conform het gebruiksdoel dat op de bouwvergunningen van 1959 en 1991 was vermeld. De permanente bewoning van de recreatiewoning is onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht omdat dit plaatsvond op de peildatum van 31 oktober 2003, aldus de raad.
2.14.2. Op 14 juli 1959 is een bouwvergunning verleend ten behoeve van een "weekend-huisje". Op 29 januari 1991 is een bouwvergunning verleend voor "het veranderen van een vakantiewoning".
2.14.3. In het voorgaande plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoeld perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van het perceel Vogelenzang 4 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
2.14.4. Het betoog van [appellant sub 11] dat zijn perceel niet in het buitengebied van de gemeente Eersel ligt, slaagt niet. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel is gelegen op enige afstand van de bebouwde kom en omringd wordt door hoofdzakelijk agrarische percelen en bospercelen. In de nabijheid van Vogelenzang 4 liggen weliswaar burgerwoningen en/of recreatiewoningen, maar door de gespreide ligging daarvan ontnemen deze aan de omgeving niet het karakter van buitengebied.
2.14.5. Het pand Vogelenzang 4 is legaal opgericht nu daarvoor een bouwvergunning is verleend. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd.
2.14.6. Gelet op de verleende bouwvergunningen staat voor de Afdeling vast dat Vogelenzang 4 een recreatiewoning is en niet een burgerwoning. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid het pand de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" kunnen toekennen. Het bestemmen als burgerwoning is immers in strijd met het gemeentelijk beleid en het stappenplan dat de Afdeling hiervoor onder 2.5 aanvaardbaar heeft geoordeeld. De enkele omstandigheden dat [appellant sub 11] het pand reeds lange tijd permanent bewoont en dat handhavend optreden door het gemeentebestuur is uitgebleven, acht de Afdeling ontoereikend voor het oordeel dat reeds daarom in afwijking van het beleid een op permanent woongebruik toegesneden bestemming toegekend had moeten worden.
2.15. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
[appellant sub 12]
2.16. [appellant sub 12] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte zienswijzen.
2.16.1. In de bij het bestreden besluit behorende Nota van zienswijzen is ingegaan op de zienswijzen van [appellant sub 12]. [appellant sub 12] heeft niet vermeld welke bepaalde bezwaren of argumenten niet of niet toereikend in de overwegingen zijn betrokken. Gelet hierop treft dit betoog geen doel.
2.17. Het beroep van [appellant sub 12] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" en de functieaanduiding "sw-pgo" met de betekenis "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" voor het perceel 4378, ter plaatse van Dijkakkerweg 4 en het perceel 4379, ter plaatse van Dijkakkerweg 2. Hij betoogt dat aan Dijkakkerweg 4 en 2 ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. In het gegeven dat voor deze twee panden een bouwvergunning is verleend voor de oprichting van twee bungalows, ligt volgens hem het recht besloten de panden permanent te bewonen. [appellant sub 12] betoogt ten slotte dat zijn percelen niet zijn gelegen in het buitengebied.
2.17.1. De raad stelt dat de panden gelet op het stappenplan moeten worden bestemd conform het gebruiksdoel dat op de bouwvergunning uit 1956 en 1979 was vermeld. De permanente bewoning van de panden is onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht omdat dit reeds plaatsvond vóór de peildatum van 31 oktober 2003, aldus de raad.
2.17.2. Op 9 maart 1956 is voor de betrokken percelen een bouwvergunning verleend ten behoeve van twee bungalows. Op 12 april 1979 is een bouwvergunning verleend voor "het veranderen van een viertal seizoensverblijven".
2.17.3. In het voorgaande plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Vessem, was aan bedoelde percelen de bestemming "Bosgebied" toegekend. Deze bestemming liet bebouwing buiten het bebouwingsvlak niet toe. Ter plaatse van de percelen Dijkakkerweg 2 en Dijkakkerweg 4 was in het plan geen bouwvlak opgenomen.
2.17.4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr. 200606347/1 overwogen dat de percelen van [appellant sub 12] zijn gelegen in het buitengebied. Er is, ook gelet op het deskundigenbericht, geen reden om thans tot een ander oordeel te komen.
2.17.5. Dijkakkerweg 2 en 4 zijn legaal opgericht nu daarvoor een bouwvergunning is verleend. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd.
2.17.6. Gelet op de verleende bouwvergunningen staat voor de Afdeling vast dat Dijkakkerweg 2 en 4 recreatiewoningen zijn en niet burgerwoningen. Tegen de achtergrond van de in 1979 verleende bouwvergunning kent de Afdeling aan de aanduiding 'bungalow' op de bouwvergunning uit 1956 niet die betekenis toe die [appellant sub 12] daaraan gehecht wenst te zien. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid de panden de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" kunnen toekennen. Het bestemmen als burgerwoning is immers in strijd met het gemeentelijk beleid en het stappenplan dat de Afdeling hiervoor onder 2.5 aanvaardbaar heeft geoordeeld.
2.17.7. De enkele omstandigheden dat de panden sinds lange tijd permanent worden bewoond en dat handhavend optreden door het gemeentebestuur is uitgebleven acht de Afdeling ontoereikend voor het oordeel dat daarom in afwijking van het beleid een op permanent woongebruik toegesneden bestemming toegekend had moeten worden.
2.18. In hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 12] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.19. [appellant sub 4] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-51" wat betreft het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1. [appellant sub 4] vreest een beperking van zijn bedrijfsvoering omdat het plan niet verzekert dat het achterterrein van zijn perceel Grote Aardweg 8 goed bereikbaar blijft. Niet alleen verbiedt het plan volgens hem ten onrechte niet het oprichten van erfafscheidingen, maar het plan staat er bovendien niet aan in de weg dat op het voorterrein bebouwing wordt opgericht. Hierdoor zal het voor vrachtwagens die op zijn perceel moeten zijn niet langer mogelijk zijn om het voorterrein van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 te gebruiken als manoeuvreerruimte, zodat het laden en lossen op de openbare weg moet gebeuren, wat tot verkeershinder en gevaarlijke situaties leidt, aldus [appellant sub 4].
2.19.1. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" van de gemeente Eersel was aan het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 grotendeels de bestemming "Agrarisch toeleveringsbedrijf (Ah-tl)" toegekend. De afstand van de weg tot het op de plankaart aangegeven bouwvlak bedroeg ongeveer 30 meter. Het plan liet het oprichten van een erfafscheiding op de perceelsgrens toe.
Aan het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 is in het onderhavige plan de bestemming "Agrarisch verwant of technisch hulpbedrijf" toegekend. In tegenstelling tot het voorheen geldende plan loopt het bestemmingsvlak door tot aan de Grote Aardweg. De Grote Aardweg is een erftoegangsweg, zodat ingevolge artikel 7.2.5 van de planregels gebouwen vanaf vijftien meter van de as van de Grote Aardweg mogen worden opgericht. Het plan maakt voorts het oprichten van erfafscheidingen op de perceelsgrens mogelijk.
Het bedrijf van [appellant sub 4] is gevestigd op het perceel Grote Aardweg 8, ten noorden van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1. Het achterterrein van [appellant sub 4] is bereikbaar via een verharde doorgang van ongeveer vijf meter breed tussen de bestaande bedrijfsgebouwen. De helft van deze doorgang ligt op het perceel van [appellant sub 4], de andere helft van de doorgang maakt onderdeel uit van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1. Het perceel van [appellant sub 4] biedt volgens het deskundigenbericht onvoldoende ruimte voor vrachtwagens om te draaien. In de bestaande situatie wordt het voorterrein van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 gebruikt als manoeuvreerruimte.
2.19.2. [appellant sub 4] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ook met een bebouwingsvrije zone van vijftien meter tussen de as van de erftoegangsweg en de dichtstbijzijnde in het plan voorziene bedrijfsbebouwing in beginsel voldoende ruimte beschikbaar is voor het manoeuvreren met vrachtwagens. Het onderhavige plan verzet zich er niet tegen dat het voorterrein wordt gebruikt als manoeuvreerruimte. [appellant sub 4] kan op grond van het onderhavige plan gebruik blijven maken van de bestaande doorgang. Zowel het voorheen geldende plan als het onderhavige plan maken het oprichten van erfafscheidingen op de perceelsgrens mogelijk. Gelet hierop brengt het onderhavige plan in zoverre geen beperking van bestaande rechten met zich.
De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in de omstandigheid dat [appellant sub 4] door het oprichten van erfafscheidingen in zijn bedrijfsvoering zou kunnen worden beperkt geen aanleiding hoeven zien om het oprichten van erfafscheidingen in zoverre te verbieden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zowel het vastleggen van een recht van overpad ter plaatse van de doorgang, alsmede van de mogelijkheid om gebruik te kunnen blijven maken van het voorterrein van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 een privaatrechtelijke kwestie betreft tussen [appellant sub 4] en de (toekomstige) eigenaar van het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 en in zoverre geen onderdeel uitmaakt van de planologische afweging. Overigens blijft ook na het oprichten van een erfafscheiding gebruik van het perceel van [appellant sub 4] alsmede het achterterrein mogelijk.
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij het vaststellen van de planregeling voor het perceel het perceel Grote Aardweg 8a tot en met 8b1 de belangen van [appellant sub 4] onvoldoende in kaart zijn gebracht dan wel dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden.
2.20. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
2.21. [appellant sub 6] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte zienswijzen.
2.21.1. In de bij bestreden besluit behorende Nota van zienswijzen is ingegaan op de zienswijzen van [appellant sub 6]. [appellant sub 6] heeft niet vermeld welke bezwaren of argumenten niet of ontoereikend in de overwegingen zijn betrokken. Gelet hierop faalt dit betoog.
2.22. [appellant sub 6] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" wat betreft het perceel 190, ter plaatse van Hazenstraat 45. Hij betoogt dat het bestemmingsvlak "wonen" ter plaatse van Hazenstraat 45 te klein is. Hij wenst primair dat aan het gehele perceel de bestemming "Wonen" wordt toegekend en subsidiair dat het bestemmingsvlak "Wonen" wordt uitgebreid in zuid-oostelijke richting zodat het op het perceel aanwezige kippenhok daarbinnen valt en het manoeuvreren met een trailer voor zijn hobbypaarden mogelijk wordt, alsook het vergroten van de tuin. Hij stelt voorts dat het plan in zoverre in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat aan andere percelen wel een groter bestemmingsvlak "Wonen" is toegekend.
2.22.1. De raad heeft op basis van zijn beleid woonbestemmingen uit het voorheen geldende bestemmingsplan ongewijzigd over te nemen aan het perceel Hazenstraat 45 een bouwvlak is toegekend met eenzelfde omvang als in het vorige bestemmingsplan.Het toekennen van een groter bestemmingsvlak op basis van feitelijk gebruik kan volgens hem stedenbouwkundig en landschappelijk gezien leiden tot ongewenste situaties. Uitbreiding van het bestemmingsvlak "Wonen" zou verharding en het oprichten van een erfafscheiding en bebouwing mogelijk maken, wat niet wenselijk is nu het gebied nog vrij open is, aldus de raad.
2.22.2. [appellant sub 6] woont sinds 1985 aan de Hazenstraat 45. Op zijn perceel zijn een woning, een bijgebouw van ongeveer 230 m² met aan de achterzijde een container, en een voormalig kippenhok aanwezig. In het bijgebouw houdt [appellant sub 6] hobbymatig paarden. Aan het perceel 190 is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels", voor een klein deel met de nadere aanduiding "landschapswaarde", toegekend.
Ingevolgde artikel 5.1 van de planregels zijn deze gronden bestemd voor agrarisch gebruik en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden. Op de verbeelding is geen bouwvlak aangegeven. Dit betekent dat ingevolge artikel 5.2 van de planregels de gronden niet mede bestemd zijn voor tuinen en hier ook geen gebouwen mogen worden opgericht.
Aan perceel 190 is ter plaatse van Hazenstraat 45 de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 20 van de planregels is ter plaatse bebouwing toegelaten ten behoeve van wonen met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en bijgebouwen met een maximale totale oppervlakte van 80 m². Het bijgebouw staat binnen het bestemmingsvlak.
2.22.3. Het bouwvlak van [appellant sub 6] heeft blijkens het in zoverre door [appellant sub 6] niet bestreden deskundigenbericht, dezelfde omvang als in het voorgaande plan. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bouwvlak voldoende ruimte biedt om te verharden, voor de aanleg van een tuin en om te manoeuvreren met voertuigen. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Wat betreft de door [appellant sub 6] geschetste problemen ten aanzien van het manoeuvreren met een trailer die, naar [appellant sub 6] ter zitting heeft medegedeeld, ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet in zijn bezit was, overweegt de Afdeling dat dit geen bijzondere omstandigheid is waarmee de raad rekening diende houden. Ook in zoverre bestond geen aanleiding een groter bestemmingsvlak op te nemen.
2.22.4. Voor zover [appellant sub 6] verwijst naar andere percelen in de omgeving waaraan volgens hem wel een verruiming van het bestemmingsvlak "Wonen" is toegekend, overweegt de Afdeling dat het plan hoofdzakelijk conserverend van aard is en dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze bouwvlakken zijn verruimd ten opzichte van het vorige plan.
2.23. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 7]
2.24. [appellante sub 7] richt zich in beroep tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" wat betreft het zuidoostelijke deel van het perceel Oirschotsedijk 8 te Wintelre, gemeente Eersel, (hierna: het plandeel Oirschotsedijk). Daartoe voert zij aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om de bedrijfswoning, die bij het ter plaatse gevestigde keukenbedrijf behoort, te verplaatsen naar een andere locatie op het plandeel Oirschotsedijk. Volgens [appellante sub 7] heeft het college van burgemeester en wethouders, gelet op zijn brief van 27 juni 2008 bij haar een gerechtvaardigde verwachting doen ontstaan waaraan zij het vertrouwen kon ontlenen dat het plan het afsplitsen en verplaatsen van de bedrijfswoning mogelijk maakt.
2.25. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van de gemeente Veldhoven is aan het plandeel Oirschotsedijk 6 en 8 de bestemming "Agrarisch gebied" en de aanduiding "2dw (twee dienstwoningen)" toegekend.
Op laatstgenoemd plandeel staat een voormalige boerderij die midden jaren '80 van de vorige eeuw is gesplitst in twee woningen, Oirschotsedijk 6 en Oirschotsedijk 8. Verder staat op het perceel Oirschotsedijk 8 een bedrijfsgebouw.
2.25.1. In het onderhavige plan is aan het perceel Oirschotsedijk 6 de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het perceel Oirschotsedijk 8 is de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf-15" en "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 6.2.2, onder a, van de planregels is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" één bedrijfswoning toegestaan.
Ingevolge artikel 6.2.6. van de planregels, voor zover thans van belang, dient herbouw van de bestaande woningen grotendeels plaats te vinden op de plaats van de bestaande fundamenten, waarbij de voorgevel van de te herbouwen woning geplaatst wordt in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning en de bouwwijze van de te herbouwen woning niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning.
2.26. Niet in geschil is dat bij de vaststelling van het onderhavige plan de bedrijfswoning op het perceel Oirschotsedijk 6 overeenkomstig het feitelijke gebruik als burgerwoning is bestemd. Deze woning is aldus planologisch afgesplitst van de overige bedrijfsbebouwing op het plandeel Oirschotsedijk 8.
Voorts is ter zitting vast komen te staan dat artikel 6 van de planregels eraan in de weg staat dat op een andere locatie op het plandeel Oirschotsedijk een bedrijfswoning wordt gebouwd en dat de bestaande bedrijfswoning in gebruik wordt genomen ten behoeve van het bedrijf.
2.27. Gelet op hetgeen [appellante sub 7] ter zitting heeft medegedeeld, begrijpt de Afdeling het betoog aldus dat volgens haar het plan, nu dit verplaatsing van de bedrijfswoning op het plandeel Oirschotsedijk niet mogelijk maakt, is vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.27.1. In de brief van 27 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellante sub 7] medegedeeld dat het op het perceel aanwezige bedrijf niet past binnen de in het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" aan het plandeel toegekende bestemming, maar dat het bedrijf zoals aanwezig in het nieuwe plan dienovereenkomstig kan worden bestemd. Verder staat daarin dat de tweede bedrijfswoning afgesplitst kan worden van het keukenbedrijf met de eerste bedrijfswoning.
Uit voormelde brief volgt dat het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt stelt dat aan het keukenbedrijf met de daarbij behorende bedrijfswoning, derhalve aan de bebouwing op het perceel Oirschotsedijk 8, een bedrijfsbestemming kan worden toegekend en dat indien [appellante sub 7] dit wenselijk acht aan de tweede bedrijfswoning, derhalve aan de woning op het perceel Oirschotsedijk 6, een (burger)woonbestemming kan worden toegekend. Anders dan [appellante sub 7] betoogt, bevat deze brief niet de toezegging dat de bedrijfswoning op het perceel Oirschotsedijk 8 verplaatst kan worden. Hierbij komt dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad van de gemeente Eersel. Gelet hierop heeft de raad het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
2.27.2. Het plandeel Oirschotsedijk ligt in een vrij open bebouwingslint met een concentratie van enige bebouwing op de hoek met de Landsardseweg en het Bijsterveld. Tussen de bebouwing van het keukenbedrijf en het naastgelegen agrarische bedrijf is een open ruimte aanwezig. De raad heeft in redelijkheid deze open ruimte, die zichtlijnen biedt op de openheid van het landschap, stedenbouwkundig waardevol kunnen achten. Nu het bouwen van een andere bedrijfswoning op een nieuwe locatie op het plandeel Oirschotsedijk tot toevoeging van bebouwing en derhalve tot een verdichting van het lint leidt, heeft de raad deze ontwikkeling uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk mogen achten. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter belang heeft kunnen toekennen aan het behoud van de open ruimte en de zichtlijnen dan aan het belang van [appellante sub 7] om een nieuwe bedrijfswoning op te richten.
2.28. In hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 7] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 8]
2.29. [appellant sub 8] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" wat betreft het perceel Vossenweg M819 te Knegsel, gemeente Eersel. Hij stelt dat aan dit perceel een woonbestemming had moeten worden toegekend ten behoeve van de bouw van een eco-woning.
2.29.1. De raad stelt dat het gemeentelijke beleid er op is gericht om in het buitengebied geen nieuwe woningen te bestemmen.
2.29.2. Aan het perceel Vossenweg M819 is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie aandachtsgebied" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorie" toegekend. De gronden zijn daarmee ingevolge artikel 4.1.1 van de planregels onder meer bestemd voor agrarisch gebruik en behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden. Op de verbeelding is geen bouwvlak aangegeven. Dit betekent dat ingevolge artikel 4.2 van de planregels hier geen gebouwen mogen worden opgericht. Dit betekent dat een woning niet past binnen de toegekende bestemming.
2.29.3. Niet in geschil is dat het perceel van [appellant sub 8] is gelegen in het buitengebied en dat bebouwing op het perceel in het vorige bestemmingsplan niet was toegestaan. Gelet op het uitgangspunt van de raad om verdere verstening van het buitengebied en daarmee de bouw van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te voorkomen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan tegengaan van verstening in het buitengebied, dan aan het belang dat [appellant sub 8] heeft bij een mogelijkheid tot het realiseren van een eco-woning.
2.29.4. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 8] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 10]
2.30. [appellant sub 10] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte zienswijzen.
2.30.1. In de bij het bestreden besluit behorende Nota van zienswijzen is ingegaan op de zienswijzen van [appellant sub 10]. [appellant sub 10] heeft niet vermeld welke bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Gelet hierop faalt dit betoog.
2.30.2. [appellant sub 10] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" wat betreft het perceel Stokkelen M610. Hij stelt dat aan dit perceel een woonbestemming had moeten worden toegekend ten behoeve van de bouw van een woning omdat sprake is van een bijzondere situatie waarin de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied passend is. In dat verband stelt hij dat het provinciale beleid zich niet tegen een woonbestemming verzet, nu in de Verordening Ruimte Noord-Brabant staat dat onder meer zijn perceel is aangewezen als "zoekgebied verstedelijking kernen in landelijk gebied" Tevens voert hij aan dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" niet passend moet worden geacht omdat de gronden niet in gebruik zijn ten behoeve van agrarische doeleinden en ook geen cultuurhistorische en landschappelijke waarde hebben. Voorts betoogt [appellant sub 10] dat op basis van mededelingen van medewerkers van de gemeente bij hem de verwachting is gewekt dat het plan de bouw van een woning op zijn perceel mogelijk zou maken. Ten slotte voert [appellant sub 10] aan dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving door de bouw van een bungalow zal verbeteren.
2.30.3. De raad stelt dat de agrarische bestemming is toegekend omdat het perceel onderdeel uitmaakt van een groter gebied met agrarische functie. Voorts stelt hij dat geen sprake is van een bijzondere situatie op grond waarvan de bouw van een woning in het buitengebied moet worden toegestaan. Uitbreiding van bebouwing aan de randen leidt volgens hem juist tot meer verstening. Bovendien wordt door de bouw van een woning de toch al kleine afstand tussen het buurtschap Stokkelen en de bebouwde kom van Eersel nog kleiner, hetgeen tot verklontering van de bebouwing leidt, aldus de raad.
2.30.4. [appellant sub 10] is eigenaar van het in het buitengebied gelegen perceel Stokkelen M610. Het betreft een perceel bouwland dat met de zuidzijde grenst aan de bebouwingsconcentratie Stokkelen en met de noordzijde is gelegen op circa 60 m ten zuiden van de grens van de bebouwde kom van Eersel, die ter plaatse tevens de grens van het plangebied vormt. Aan het perceel M610 is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels" toegekend.
Ingevolge artikel 5.1.1 van de planregels zijn de gronden ter plaatse van deze bestemming en aanduiding bestemd voor agrarisch gebruik en behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Op de verbeelding is geen bouwvlak aangegeven. Ingevolge artikel 5.2 van de planregels mogen hier geen gebouwen worden opgericht.
2.30.5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 10] dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" niet passend moet worden geacht overweegt de Afdeling als volgt. Het plan is overwegend conserverend van aard en de raad hanteert het uitgangspunt dat verdere verstening van het buitengebied en daarmee de bouw van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied moet worden voorkomen. Blijkens de plantoelichting bezitten de gronden landschappelijke en ecologische waarden, en maken de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" bovendien deel uit van de provinciale groene hoofdstructuur en worden deze door middel van een specifieke aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels" bestemd. Nu het beleid voor het buitengebied erop is gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat er in het buitengebied ontwikkeling van niet aan het buitengebied verbonden functies plaatsvindt, acht de Afdeling het niet onredelijk dat in het geldende plan aan het perceel in zoverre de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" is toegekend. Nu aan deze bestemming niet de verplichting is verbonden dat hierbinnen agrarische activiteiten moeten worden uitgeoefend, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze bestemming niet reëel is.
2.30.6. De Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 is na de vaststelling van het plan vastgesteld en in werking getreden zodat de raad daarmee bij zijn besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Overigens is er geen aanleiding voor de opvatting dat de aan het perceel toegekende bestemming in strijd is met provinciaal beleid. Ook het provinciaal beleid, ten tijde hier van belang neergelegd in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant en in de Paraplunota ruimtelijke ordening, was erop gericht de openheid van het buitengebied te behouden en verstening tegen te gaan.
Voorts heeft [appellant sub 10], naar het oordeel van de Afdeling, niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad aan hem de toezegging is gedaan, dat een woonbestemming aan zijn perceel Stokkelen M610 wordt toegekend. Het overleg met de medewerkers van de gemeente waarin de mogelijkheden betreffende bebouwing op het voornoemde perceel zijn besproken en waarnaar [appellant sub 10] verwijst, kan niet worden beschouwd als een toezegging door of namens de raad. De raad heeft het plan dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van voorkoming van verdere verstening van de omgeving ter plaatse dan aan het belang van [appellant sub 10] bij het mogelijk maken van de door hem gewenste woning.
2.31. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 10] is ongegrond.
Het beroep van Nugax
2.32. Het beroep van Nugax richt zich tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Bos" en "Agrarisch met waarden - Landschap" wat betreft twee onbebouwde, ongenummerde percelen aan de Ganzestaartsedijk en de Dalemsedijk te Duizel. Nugax is eigenaar van deze percelen. Zij kan zich niet verenigen met de bestemmingen die aan de percelen zijn toegekend, omdat deze bestemmingen volgens haar in de weg staan aan de beoogde uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten op deze percelen.
2.33. Nugax voert allereerst aan dat de plangrens zodanig had moeten worden bepaald, dat haar percelen niet binnen het plangebied liggen. Door de percelen buiten het plangebied te laten, kan volgens Nugax in de toekomst een beter afgewogen keuze over de uitbreiding van haar bedrijf en het nabijgelegen bedrijventerrein worden gemaakt.
2.33.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen Nugax heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het bijzonder ziet de Afdeling, gelet op de ligging van de percelen en de inrichting en het gebruik daarvan ten tijde van de vaststelling van het plan, geen grond voor het oordeel dat de raad deze percelen niet heeft kunnen aanmerken als deel van het bij de actualisering van de juridisch-planologische regeling te betrekken buitengebied. De beoogde bedrijfsuitbreiding van Nugax maakt dat niet anders, reeds omdat Nugax niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarvoor ten tijde van de vaststelling van het plan reeds concrete plannen kenbaar had gemaakt. Het betoog faalt.
2.34. Nugax voert verder aan dat het toekennen van de bestemmingen "Bos" en "AW-L" aan haar onbebouwde percelen zich niet verdraagt met in het verleden gewekte verwachtingen. Nugax voert in dat verband aan dat zij in 2006 op verzoek van de gemeente haar bedrijf heeft verplaatst naar de huidige locatie aan de Ganzestaartsedijk. Daarbij zijn volgens haar verwachtingen gewekt over uitbreidingsmogelijkheden op die locatie en in de directe omgeving daarvan. Nugax verwijst in dat verband naar de StructuurvisiePlus en het Integraal ontwikkelingsplan Duizel. Voorts heeft Nugax ter zitting gesteld dat de gemeente in het verleden heeft gepoogd de percelen zelf te verwerven en deze toen als gronden met een bedrijfsbestemming heeft laten taxeren.
2.34.1. De raad bestrijdt dat bij de verplaatsing van het bedrijf naar de huidige locatie of op enig ander moment toezeggingen zijn gedaan over het ontstaan van bouwmogelijkheden op de door Nugax bedoelde percelen.
2.34.2. In de StructuurvisiePlus en het daarin opgenomen Duurzaam Ruimtelijk structuurbeeld van de gemeente Eersel is het gebied rond de Ganzestaartsedijk opgenomen als zoeklocatie voor uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven. Het enkele feit dat de percelen behoren tot een dergelijk zoekgebied brengt naar het oordeel van de Afdeling echter niet mee dat Nugax ervan mocht uitgaan dat uitbreiding van haar bedrijf op deze percelen in de toekomst zou zijn toegestaan. Ook anderszins heeft Nugax naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor Nugax op de twee percelen. Hetgeen Nugax ter zitting heeft gesteld over taxaties van de betrokken percelen, maakt dat niet anders. Niet alleen is niet komen vast te staan dat die taxaties daadwerkelijk zijn uitgevoerd, maar ook is niet aannemelijk geworden dat die taxaties als rechtens relevante toezeggingen zouden kunnen worden toegerekend aan de raad, waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.35. Nugax voert daarnaast aan dat de raad bij de voorbereiding van het plan onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het bestaande gebruik en de bestaande waarden van de gronden, in het bijzonder de actuele waarden van het bos- en natuurgebied. De waarden van het bos- en natuurgebied zijn volgens haar niet zodanig, dat aan de twee onbebouwde percelen de bestemmingen "Bos" en "AW-L" dienen te worden toegekend.
2.35.1. Volgens de raad waren ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete plannen bekend voor een mogelijke andere ruimtelijke invulling van de twee onbebouwde percelen van Nugax. Daarbij wijst de raad erop dat het in opdracht van Nugax opgestelde "Masterplan Bedrijventerrein Ganzestaartsedijk" pas na de vaststelling van het plan tot stand is gekomen en bij de raad is ingediend. De raad heeft daarom aan de percelen bestemmingen toegekend die overeenkomen met hetgeen in het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" van de gemeente Eersel was bepaald. Deze bestemmingen zijn volgens de raad tevens in overeenstemming met het bestaande gebruik van de percelen.
2.35.2. Niet in geschil is dat de bestemmingen "Bos" en "AW-L" in de weg staan aan de door Nugax gewenste toekomstige bedrijfsuitbreiding op deze percelen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op hetgeen Nugax overigens heeft aangevoerd, ziet de Afdeling echter geen grond voor het oordeel dat de raad deze bestemmingen niet in redelijkheid aan de percelen van Nugax heeft kunnen toekennen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat Nugax niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan reeds concrete uitbreidingsplannen kenbaar had gemaakt aan de raad. Tevens is van belang dat, anders dan Nugax heeft betoogd, naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegekende bestemmingen "Bos" en "AW-L" aansluiten bij de bestaande situatie op de percelen. Uit de stukken blijkt immers dat het perceel met de bestemming "AW-L" ten tijde van de vaststelling van het plan in gebruik was als akkerbouwgrond en dat zich op het perceel met de bestemming "Bos" hoofdzakelijk bomen bevonden met daartussen grasland.
2.36. In hetgeen Nugax heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het deze plandelen betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het deze plandelen betreft, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Nugax is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 14]
2.37. [appellant sub 14] richt zich tegen de vaststelling van het plan voor zover dit de vestiging van een kleinschalig agrarisch bedrijf op zijn percelen aan Stokkelen niet mogelijk maakt. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte niet is voorzien in een bouwvlak. Dit is volgens hem in strijd met het uitgangspunt van het plan dat aan alle reële bedrijven met een minimale omvang van vijftien NGE een agrarisch bouwvlak wordt toegekend. Volgens [appellant sub 14] is verder sprake van verplaatsing van een intensieve veehouderij naar het perceel L429 dat in een landbouwontwikkelingsgebied ligt. Dat geen sprake is van een duurzame locatie, is volgens [appellant sub 14] evenmin een belemmering nu vanwege andere omgevingsfactoren het toch niet mogelijk is om op de onderhavige locatie een grote intensieve veehouderij te vestigen.
2.38. [appellant sub 14] is eigenaar van twee percelen aan Stokkelen, kadastraal bekend als sectie L nummer 429 en 563, te Eersel. Hij is voornemens om op het perceel L429 een kleinschalig gemengd agrarisch bedrijf te vestigen dat bestaat uit een combinatie van een akkerbouwbedrijf en een intensieve veehouderij.
Volgens het deskundigenbericht staan op het perceel L563 containers die volgens [appellant sub 14] in het verleden voor de opvang van dieren zijn gebruikt. Op het perceel L429 is geen bebouwing aanwezig. Verder staat in het deskundigenbericht dat op de percelen thans alleen akkerbouwactiviteiten plaatsvinden, dat de veehouderijactiviteiten volledig zijn gestopt en dat [appellant sub 14] bij derden in loondienst werkzaam is.
2.38.1. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van de gemeente Eersel was aan de onderhavige percelen een agrarische bestemming zonder bouwvlak toegekend.
In het onderhavige plan is aan het perceel L429 de bestemming "Agrarisch" toegekend en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied" en aan het perceel L563 de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone-verwevingsgebied". Aan de percelen is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge de artikelen 3.1 en 3.2 onderscheidenlijk 4.1 en 4.2 van de planregels zijn agrarische bedrijven en bedrijfsgebouwen enkel toegestaan op agrarische bouwvlakken.
2.38.2. In hoofdstuk 5.4 van de plantoelichting staat, voor zover thans van belang, dat oprichting van een nieuw bouwvlak op een geheel nieuwe locatie in de gemeente Eersel binnen een van de drie (primaire) landbouwontwikkelingsgebieden mogelijk is mits:
- dit gepaard gaat met het planologisch, juridisch en feitelijk opheffen van een bouwvlak bestemd voor de intensieve veehouderij buiten een verwevings- of landbouwontwikkelingsgebied;
- de (gezamenlijke) omvang van de op te heffen locatie(s) zoals bedoeld onder 1 ten minste de omvang van één volwaardig bedrijf per nieuw bouwvlak bedraagt;
- er een volwaardig bedrijf gevestigd wordt;
- door middel van onderzoek is aangetoond dat binnen een straal van 10 km van de beoogde nieuwvestigingslocatie geen reële mogelijkheid bestaat om het bedrijf te (her)vestigen op een bestaande of voormalige agrarische bedrijfslocatie, of op een niet-agrarische locatie;
- indien toepassing wordt gegeven aan een door het college van gedeputeerde staten geaccordeerd Ontwikkelingsplan dat voldoet aan de gestelde provinciale randvoorwaarden.
2.38.3. De percelen van [appellant sub 14] zijn weliswaar in gebruik voor agrarische doeleinden maar behoudens de containers is er geen bebouwing op de percelen aanwezig. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf. Gelet hierop slaagt het beroep van [appellant sub 14] op het beleid over het toekennen van agrarische bouwvlakken zoals weergegeven in hoofdstuk 5.2 van de plantoelichting niet. Dit beleid ziet immers op het toekennen van bouwvlakken aan bedrijven met bestaande bedrijfsbebouwing.
Voor zover het gaat om de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op het perceel L429 dat onderdeel uitmaakt van het (primair) landbouwontwikkelingsgebied, heeft [appellant sub 14] desgevraagd ter zitting bevestigd dat geen sprake is van het opheffen en verplaatsen van een bouwvlak bestemd voor intensieve veehouderij met een minimale omvang van één volwaardig bedrijf. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het beleid zich verzet tegen de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op deze locatie. Gelet hierop heeft de raad zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het plan niet behoefde te worden voorzien in een bouwvlak voor een nieuw agrarisch bedrijf. Het betoog van [appellant sub 14] kan voor het overige buiten bespreking blijven.
2.39. In hetgeen [appellant sub 14] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 14] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 15]
2.40. Het beroep van [appellant sub 15] richt zich tegen de vaststelling van de plandelen met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied (WS-WB)" en de bestemming "Natuur (N)" wat betreft het perceel Oirschotsedijk 52b te Wintelre.
2.41. Bij het plan is aan het perceel van [appellant sub 15] in hoofdzaak de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur (AW-LN)" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarde - kwetsbare soorten (saw-kws)" toegekend. Aan een deel van de gronden met deze bestemming is de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" toegekend. Ter plaatse van het Wintelreven is aan een deel van het perceel de bestemming "Natuur" toegekend.
2.42. [appellant sub 15] vreest dat zijn agrarische bedrijfsvoering door deze wijze van bestemmen ernstig wordt belemmerd.
[appellant sub 15] stelt verder dat aan het voormalige ven ten onrechte de bestemming "Natuur" is toegekend. Volgens hem is het Wintelreven een handmatig gemaakte kuil met een diepte van ten hoogste 50 centimeter, waarin gedurende het grootste deel van het jaar geen water staat.
Daarnaast betoogt [appellant sub 15] dat het gebied rond het voormalige ven niet kan worden aangemerkt als waterberging. In dat verband voert hij aan dat het gebied niet in de nabijheid van natuur of verstedelijkt gebied ligt, niet aan een waterloop of andere afwatering is gelegen en dat het Wintelreven meestal droog staat. Bovendien is het perceel volgens [appellant sub 15] in de provinciale Verordening Waterhuishouding niet aangeduid als waterbergingsgebied.
2.42.1. De raad stelt dat het als "Natuur" aangewezen gebied ligt binnen de zonering "groene hoofdstructuur natuurparel", zoals opgenomen in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant.
Het bestemmen van delen van het perceel van [appellant sub 15] als waterbergingsgebied komt volgens de raad overeen met het beleid uit de ontwerpverordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant en de Keur waterberging van het waterschap De Dommel. In de plantoelichting heeft de raad overwogen dat in de keur concrete waterbergingsgebieden (bestaande overstromingsgebieden en gerealiseerde waterbergingsgebieden) zijn vastgelegd. In het buitengebied van de gemeente Eersel zijn door het waterschap twee grote concrete waterbergingsgebieden aangeduid, waaronder een gebied ten noorden van Wintelre. Het perceel van [appellant sub 15] maakt hiervan deel uit. Door inrichting van het waterbergingsgebied wordt volgens de plantoelichting getracht de wateroverlast van nabijgelegen natuurgebieden te verminderen. Binnen het waterbergingsgebied dienen volgens de raad nieuwe kapitaalintensieve ontwikkelingen te worden vermeden; bij nieuwe ontwikkelingen dient onder meer te worden getoetst of hiermee de geschiktheid van het gebied voor waterberging niet verloren gaat. De raad heeft beoogd dit in het plan vast te leggen.
2.42.2. Op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, gaat de Afdeling ervan uit dat de toekenning van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en de bestemming "Natuur" aan een deel van de gronden van [appellant sub 15] aansluit bij het beleid van het waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant inzake waterberging respectievelijk natuur, zoals onder meer neergelegd in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant en de Keur waterberging. Voorts ziet de Afdeling, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanwijzingen dat de hier aan de orde zijnde gronden feitelijk niet geschikt zijn voor waterberging onderscheidenlijk natuur.
2.42.3. Met betrekking tot het betoog dat uit de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en de bestemming "Natuur" ernstige belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 15] voortvloeien, overweegt de Afdeling het volgende.
Volgens het deskundigenbericht worden deze gronden thans gebruikt als weidegrond voor koeien. Dat de gronden ter plaatse van het Wintelreven niet voor dit doel kunnen worden gebruikt, is niet een beperking die voortvloeit uit de bij het plan toegekende bestemming "Natuur" en de daarvoor geldende planregels, maar een beperking die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van het ven. De regeling in het plan sluit slechts aan bij die feitelijke situatie en is zelf niet de oorzaak van de door [appellant sub 15] ondervonden belemmering.
Met betrekking tot eventuele beperkingen die uit de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" voortvloeien, overweegt de Afdeling het volgende. De gronden met deze dubbelbestemming hebben de hoofdbestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarde - kwetsbare soorten". Uit artikel 5 van de planregels volgt onder meer dat op gronden met deze bestemming uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd. Op dit deel van het perceel bevindt zich blijkens de verbeelding geen bouwvlak. [appellant sub 15] heeft het plan op dit punt niet bestreden. De bouwregels voor de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" leveren dan ook geen extra beperkingen op ten opzichte van de regeling voor de ter plaatse geldende hoofdbestemming. Artikel 5 van de planregels kent daarnaast een aanlegvergunningstelsel. Ook op dit punt heeft [appellant sub 15] het plan niet bestreden. Niet aannemelijk is gemaakt dat het aanlegvergunningenstelsel dat in artikel 31 is opgenomen voor gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" leidt tot verdergaande beperkingen. Nu [appellant sub 15] zijn betoog over de belemmeringen voor zijn bedrijfsvoering niet nader heeft geconcretiseerd, is ook overigens niet aannemelijk geworden dat de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en de daarvoor geldende planregels tot ernstige belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering op deze gronden leiden.
2.42.4. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad aan dit deel van het perceel van [appellant sub 15] niet in redelijkheid de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en - ter plaatse van het Wintelreven - de bestemming "Natuur" heeft kunnen toekennen.
2.43. In hetgeen [appellant sub 15] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het deze plandelen betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 15] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 16]
2.44. [appellant sub 16] richt zich tegen de vaststelling van het plan voor zover dit in de weg staat aan de uitoefening van de door hem beoogde bedrijfsactiviteiten op de percelen kadastraal bekend als sectie D nummer 4664, 4309, 4663 en 4665 aan de Scherpenering te Wintelre, gemeente Eersel. Hij wil een terrein realiseren voor opslag van zand, grind, puin en containers en het incidenteel verrichten van daaraan gerelateerde werkzaamheden, zoals het zeven van grond en het breken van puin met behulp van mobiele installaties. Daarnaast voorziet het plan volgens hem ten onrechte niet in de mogelijkheid ten behoeve van deze activiteiten ter plaatse een gebouw van 180 m2 op te richten.
2.45. Aan het perceel met het kadastrale nummer 4664 is onder meer de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-19" toegekend. Aan de percelen met de kadastrale nummers 4309, 4663 en 4665 is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap (AW-L)" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorie (saw-ch)" toegekend.
Ingevolge artikel 6.1.2, onder a, gelezen in samenhang met artikel 6.2.4, van de planregels is op het perceel 4664 een bedrijf voor mestopslag, zand- en containeropslag toegestaan met een bebouwde oppervlakte van 0 m². Ingevolge artikel 6.1.2, onder a, gelezen in samenhang met artikel 6.2.5, van de planregels geldt voor buitenopslag een maximale bouwhoogte van 5,5 meter en voor keerwanden een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.
2.45.1. In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern of op een bedrijventerrein. Voor bestaande niet aan het buitengebied gebonden bedrijven wordt verplaatsing naar een meer geschikte locatie voorgestaan. Aan bestaande niet aan het buitengebied gebonden bedrijven is volgens de plantoelichting een maatbestemming toegekend die de huidige functie vastlegt.
2.45.2. Niet in geschil is dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 16] op het perceel 4664 als zodanig in het plan zijn bestemd. Het plan verzet zich echter tegen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op dit perceel alsmede tegen uitoefening van de door [appellant sub 16] beoogde bedrijfsactiviteiten op de percelen 4309, 4663 en 4665. De aanvaardbaarheid van het beleid om in het buitengebied bedrijven zonder functionele binding aan het buitengebied te weren en bestaande bedrijven als zodanig te bestemmen is als zodanig niet betwist. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op het perceel 4664 en uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 16] op de percelen 4309, 4663 en 4665 niet wenselijk is en aan laatstgenoemde percelen derhalve niet de bestemming "Bedrijf" toegekend.
2.45.3. Voorts heeft de raad zich in het licht van het beleid om verstening van het open buitengebied tegen te gaan, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bebouwing op de onderhavige percelen niet wenselijk is. Voor zover [appellant sub 16] in dit verband heeft gewezen op de mogelijkheid in het plan van nieuwe bebouwing bij andere bedrijven in het buitengebied, overweegt de Afdeling dat deze situaties verschillen met de thans aan de orde zijnde situatie, nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit bedrijven zijn als het bedrijf van [appellant sub 16], waar ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen bebouwing aanwezig was. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van gelijke gevallen in zoverre geen sprake is. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om de bouw van een gebouw van 180 m2 niet mogelijk te maken.
2.46. In hetgeen [appellant sub 16] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 16] is ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 17] en [appellant sub 19]
2.47. [appellant sub 17] en [appellant sub 19] richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" en de aanduiding "paardenhouderij" wat betreft het perceel Boksheide 23 te Eersel (hierna: plandeel Boksheide). Voor de onderbouwing van hun beroep verwijzen zij naar de door hen over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen. Verder voeren zij aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwvlak op het plandeel Boksheide niet een kwartslag kan worden gedraaid. Als op het plandeel Boksheide de nieuwe bebouwing achter de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd, zal dit tot minder overlast voor omwonenden leiden, aldus [appellant sub 17] en [appellant sub 19].
2.48. Op het plandeel Boksheide wordt door [belanghebbende A] een paardenhouderij geëxploiteerd. Het plan voorziet in de vestiging van een paardenhouderij op het bestaande agrarische bouwblok en maakt tevens een uitbreiding van het bouwvlak mogelijk om nieuwe bedrijfsbebouwing te realiseren. [appellant sub 17] woont ten noorden van het plandeel Boksheide aan Boksheide 27 op een afstand van ongeveer 75 meter. [appellant sub 19] woont ten oosten van het plandeel, aan de overzijde van de weg, aan Boksheide 32 op een afstand van ongeveer 40 meter. In het voorheen geldende plan was aan het plandeel Boksheide een bouwvlak toegekend met een oppervlakte van ongeveer 1 hectare. In het onderhavige plan is dit bouwvlak naar het noordoosten toe vergroot tot een oppervlakte van ongeveer 1,5 hectare. Hierdoor is de grens van het bouwvlak ongeveer 25 meter opgeschoven in de richting van [appellant sub 17] en [appellant sub 19].
2.49. Door het vergroten van het bouwvlak en het oprichten van nieuwe bebouwing verandert de leefomgeving van [appellant sub 17] en [appellant sub 19]. In hetgeen [appellant sub 17] en [appellant sub 19] hebben aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van de uitbreiding van het bouwvlak zodanig zijn dat bij hun woningen geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de kleinste afstand van het bouwvlak tot de woningen minimaal 40 meter bedraagt en dat privaatrechtelijk wordt vastgelegd dat de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om het achterliggende buitengebied zo veel mogelijk te vrijwaren van nieuwe bebouwing alsmede aan het belang van [belanghebbende A] om met het oog op de gewenste bedrijfsvoering de bebouwing naast elkaar te kunnen realiseren dan aan het belang van [appellant sub 17] en [appellant sub 19] bij een ongewijzigde woonomgeving. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij het uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk acht de ligging van het bouwvlak te wijzigen.
Voor zover [appellant sub 17] en [appellant sub 19] verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 17] en [appellant sub 19] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist is.
2.50. In hetgeen [appellant sub 17] en [appellant sub 19] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" en de aanduiding "paardenhouderij" wat betreft het perceel Boksheide 23 te Eersel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
De beroepen van BNL B.V. en International Telephony
2.51. BNL B.V. en International Telephony richten zich in beroep tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf-27" en "bedrijfswoning" wat betreft het perceel Voort 9/9A te Eersel. Daartoe voeren zij aan dat de bedrijfswoning Voort 9 ten onrechte niet overeenkomstig het feitelijke gebruik is bestemd als burgerwoning en dat de bedrijfsruimte Voort 9A die als bedrijfswoning in gebruik is ten onrechte niet als bedrijfswoning is bestemd.
2.52. International Telephony is eigenaar van het perceel Voort 9/9a. [belanghebbende B] huurt dit perceel van International Telephony en exploiteert ter plaatse de rondhouthandel BNL B.V.. In de periode 1977-1980 is op het perceel een bedrijfswoning gebouwd, thans bekend als Voort 9. Deze woning wordt bewoond door de moeder van [belanghebbende B]. Bij besluit van 28 april 1976 heeft het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een kippenhok tot bedrijfsruimte, thans bekend als Voort 9A. In afwachting van het gereedkomen van de bedrijfswoning Voort 9 is deze bedrijfsruimte geschikt gemaakt voor bewoning en vervolgens als zodanig in gebruik genomen. Ook nadat de bedrijfswoning Voort 9 is gereedgekomen, is de bedrijfsruimte volgens het deskundigenbericht voor bewoning gebruikt.
2.52.1. In het voorheen geldende plan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" is aan het perceel de bestemming "Bedrijven" met de aanduiding "houtverwerkingsbedrijf + handel" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid B1, onder b, van de planvoorschriften van laatstgenoemd plan was binnen het bebouwingsvlak één bedrijfswoning toegestaan.
Ingevolge artikel 47, lid II, onder 1, van de planvoorschriften mag het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat met de in het plan aangewezen bestemming in strijd is, worden voortgezet.
Niet in geschil is dat voor het onderhavige perceel de peildatum van het in de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht dat ziet op het voortgezet gebruik van gronden 1 augustus 1990 is.
2.53. In het onderhavige plan is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf-27" en "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 6.2.2, onder a, van de planregels is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" één bedrijfswoning toegestaan.
2.54. BNL B.V. en International Telephony wijzen ter onderbouwing van hun betoog dat de bedrijfswoning Voort 9 als burgerwoning had moeten worden bestemd tevergeefs op de omstandigheid dat deze woning door het gemeentebestuur bij de bepaling van de waarde van de op het perceel aanwezige bebouwing in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) als burgerwoning is aangemerkt. Bij de verplichte WOZ-taxatie en de aanslag van onroerende zaken, grond en bebouwing wordt niet gelet op de planologisch-juridische situatie. Het opleggen van een WOZ-aanslag voor een object dat daarin als burgerwoning wordt aangeduid, legaliseert het met het bestemmingsplan strijdige gebruik niet.
Aangezien Voort 9 is bestemd als bedrijfswoning, is het gebruik als burgerwoning daarmee in strijd. BNL B.V. en International Telephony hebben in de stukken noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat Voort 9 op de peildatum van 1 augustus 1990 al in gebruik was als burgerwoning. Dit betekent dat dit gebruik niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het voorheen geldende plan viel. Op grond van artikel 37.2.4 van de planregels wordt dit gebruik ook uitgezonderd van de werking van het overgangsrecht van het onderhavige plan. Hieruit volgt dat het gebruik van de bedrijfswoning Voort 9 als burgerwoning illegaal blijft. De raad was dan ook niet gehouden om een regeling voor dit gebruik in het plan op te nemen.
2.54.1. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet gehouden was de bedrijfsruimte als bedrijfswoning te bestemmen vanwege de op 28 april 1976 verleende bouwvergunning. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 december 2009, in zaak nr. 200901104/1/H1, reeds overwogen dat het college van burgemeester en wethouders met het verlenen van de bouwvergunning van 28 april 1976 geen toestemming heeft verleend voor het medegebruik van het bedrijfsgebouw als woning.
Voor zover BNL B.V. en International Telephony onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005, in zaak nr. 200402156/1, een vergelijking hebben gemaakt met de planregeling voor het perceel Hees 60/60A, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het standpunt van de raad dat sprake is van een vergelijkbare situatie nu op het perceel Voort 9/9A, anders dan op het perceel Hees 60/60A, al sinds begin jaren tachtig van de vorige eeuw een bedrijfswoning aanwezig is, onjuist is.
[belanghebbende B] heeft voorts ter zitting verklaard dat zijn voormalige echtgenote in 2002 in de bedrijfsruimte is gaan wonen en dat dit gebruik in 2008 is beëindigd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009, in zaak nr. 200901104/1/H1, stelt de Afdeling dat dit gebruik niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel. Overigens heeft de Afdeling noch uit de verklaringen van [belanghebbende B] ter zitting, noch uit de door BNL B.V. en International Telephony overgelegde stukken met zekerheid kunnen vaststellen dat de bedrijfsruimte ten tijde van de vaststelling van het plan daadwerkelijk als bedrijfswoning in gebruik was. Gelet hierop en mede gelet op de aanwezigheid van de bedrijfswoning Voort 9 is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat de bedrijfsruimte Voort 9A als bedrijfswoning te bestemmen.
2.55. In hetgeen BNL B.V. en International Telephony hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van BNL B.V. en International Telephony zijn ongegrond.
Het beroep van de staatssecretaris
2.56. Het beroep van de staatssecretaris richt zich tegen het plan, voor zover daarin geen bindende regeling is opgenomen voor de invliegfunnel en de IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) van de Vliegbasis Eindhoven en voor het gedeelte van het verstoringsgebied van het ILS (Instrument Landing System) van de vliegbasis dat zich tussen 62,4 m en 92,4 m boven NAP bevindt.
2.57. De staatssecretaris betoogt dat het plan geen toereikende regeling bevat om de veiligheid van het luchtverkeer van en naar de Vliegbasis Eindhoven te verzekeren.
De staatssecretaris voert allereerst aan dat de invliegfunnel en de IHCS ten onrechte niet op de verbeelding en in de planregels zijn opgenomen. Volgens hem dient het plan een bindende regeling te bevatten voor het indirecte ruimtebeslag rond de vliegbasis en de daaruit voortvloeiende beperkingen en kan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008, nr. 200706894/1, niet met het toevoegen van een informatieve kaart aan de plantoelichting worden volstaan. Volgens de staatssecretaris moeten onder meer de obstakelvrije zones op de verbeelding worden aangeduid en moeten in de planregels op die zones toegesneden voorschriften worden opgenomen.
Daarnaast betoogt de staatssecretaris dat het verstoringsgebied van het ILS ten onrechte niet volledig op de verbeelding is opgenomen en in de planregels is gereguleerd. Volgens de staatssecretaris strekt deze zone zich uit tot een hoogte van 92,4 m boven NAP in plaats van 62,4 m boven NAP, zoals op blad 9 van de verbeelding is vermeld.
Volgens de staatssecretaris is hierdoor onvoldoende rekening gehouden met het beleid dat is neergelegd in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (hierna: het SMT-2).
2.57.1. Volgens de raad is het in dit geval niet noodzakelijk om in de planregels een specifieke regeling voor de in het beleid voor militaire luchtvaartterreinen vermelde maximale hoogtes voor de IHCS en de invliegfunnel op te nemen. Het plan laat volgens de raad namelijk geen bebouwing toe die deze maximale hoogtes overschrijdt. Het verstoringsgebied van het ILS is tot een hoogte van 62,4 m boven NAP door middel van een aantal aanduidingen op blad 9 van de verbeelding opgenomen. Volgens de raad bevat het plan daarmee op dit punt een toereikende regeling.
2.57.2. Het beleid met betrekking tot de obstakelvrije vlakken en verstoringsgebieden rond militaire luchtvaartterreinen is neergelegd in het SMT-2 en nader uitgewerkt in een brief van de staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006 (Stcrt. 2006, nr. 226, p. 11). Uit het SMT-2 volgt dat het indirecte ruimtebeslag rondom militaire luchtvaartterreinen, waaronder de verschillende geluidzones en obstakelvrije zones, en de daaruit voortvloeiende beperkingen in bestemmingsplannen dienen te worden opgenomen. In bijlage 1 bij de brief van 27 oktober 2006 zijn de beperkingen die gelden met betrekking tot de invliegfunnel, het IHCS en het verstoringsgebied van het ILS nader gespecificeerd. Ook zijn daarin de ligging en de afmetingen van de funnel, het IHCS en het verstoringsgebied van het ILS vermeld.
2.57.3. Niet in geschil is dat de invliegfunnel, de IHCS en het verstoringsgebied van het ILS zich gedeeltelijk boven het plangebied bevinden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 200907772/1/R3) vloeit uit de bovengenoemde uitspraak van 26 november 2008 niet voort dat obstakelvrije zones rond vliegbases uitsluitend kunnen worden geregeld door op de verbeelding de zones op te nemen en in de daarbij behorende planregels maximale bouwhoogtes op te nemen. De obstakelvrije zones en hoogtes kunnen eveneens worden gewaarborgd door in de planregels maximale bouwhoogtes op te nemen voor de diverse soorten bouwwerken die binnen het plangebied voorkomen.
Niet in geschil is dat de bouwhoogtes die het plan, inclusief ontheffingen, maximaal mogelijk maakt voor alle bouwwerken, met uitzondering van hoogspanningsmasten, niet hoger zijn dan de hoogtes vermeld in het SMT-2 en de brief van 27 oktober 2006. In aanvulling op de maximale bouwhoogtes voor de bestemmingen gelden bovendien binnen het verstoringsgebied van het ILS ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - vliegveld" op grond van artikel 35, lid 35.14.2, van de planregels beperkingen voor de maximale bouwhoogte die variëren van 20,3 m tot 62,4 m boven NAP. Op grond van lid 35.14.3 kunnen burgemeester en wethouders hiervan ontheffing verlenen teneinde het oprichten van hogere bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij de ILS-zone niet wordt geschaad.
Met betrekking tot de hoogspanningsmasten overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, van de planregels zijn op gronden met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan. Uit het bij het plan behorende overgangsrecht in samenhang met artikel 25, lid B, van de voorschriften behorende bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van de gemeente Eersel volgt dat de ter plaatse aanwezige hoogspanningsmasten een hoogte van maximaal 40 m mogen hebben. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat de hoogspanningsleiding zich gedeeltelijk bevindt onder het deel van de invliegfunnel dat is gelegen op meer dan 172,4 m boven NAP, hetgeen overeenkomt met meer dan 150 m boven het maaiveld. Nu de hoogspanningsmasten op grond van het plan maximaal 40 m hoog mogen zijn, kunnen deze zich derhalve niet binnen de invliegfunnel bevinden. Voorts bevindt een deel van de hoogspanningsleiding zich binnen het verstoringsgebied van het ILS, dat ter plaatse een hoogte van tussen de 82,4 m en 92,4 m boven NAP heeft. De op grond van het plan geldende maximale bouwhoogte voor de hoogspanningsmasten is lager dan de maximale bouwhoogte die ter plaatse op grond van het beleid voor militaire luchtvaartterreinen voor het verstoringsgebied van het ILS in acht moet worden genomen. Voor het overige bevindt de hoogspanningsleiding zich niet binnen of onder de veiligheidszones voor de vliegbasis.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wordt voldaan aan de uitgangspunten die ten aanzien van de obstakelvrije zones en hoogtes in het SMT-2 zijn neergelegd en dat de veiligheid van het vliegverkeer van en naar de Vliegbasis Eindhoven in het plan is gewaarborgd.
2.58. In hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de staatssecretaris is ongegrond.
II. Het beroep tegen de reactieve aanwijzing
2.59. Het college heeft met toepassing van artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven. De aanwijzing strekt er, voor zover hier van belang, toe dat artikel 20.2.2, onder a, van de planregels geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied", zoals dat door de raad is vastgesteld.
In artikel 20.2.2, onder a, van de planregels is ten aanzien van de bestemming "Wonen" bepaald dat de inhoud van een woning maximaal 650 m3 mag bedragen, exclusief aangebouwde bijgebouwen.
2.60. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, met betrekking tot een onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan waarover hij een zienswijze over het ontwerp heeft ingediend en deze niet volledig is overgenomen, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Het college van gedeputeerde staten vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college van gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
2.61. Het beroep van [appellant sub 9] richt zich tegen het besluit tot het geven van een reactieve aanwijzing, voor zover de reactieve aanwijzing betrekking heeft op artikel 20.2.2, onder a, van de planregels. Hij kan zich niet met deze aanwijzing verenigen, omdat deze de vergroting van zijn woning, die thans een inhoud van ongeveer 500 m3 heeft, tot meer dan 600 m3 onmogelijk maakt.
Volgens [appellant sub 9] verdraagt het geven van een reactieve aanwijzing zich niet met de beleidsvrijheid die de raad toekomt bij het vaststellen van een bestemmingsplan. [appellant sub 9] voert voorts aan dat het college ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van woningen in het buitengebied in het algemeen ten hoogste 600 m3 mag bedragen. Volgens hem is er geen reden om een inhoudsmaat van 650 m3 voor woningen in het buitengebied onaanvaardbaar te achten. Hij stelt dat een inhoudsmaat van maximaal 600 m3 achterhaald is en dat er behoefte bestaat aan woningen van meer dan 600 m3 in het buitengebied. Ook betoogt hij dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen burgerwoningen en bedrijfswoningen, waarvoor bij het plan een grotere inhoud is toegestaan.
2.61.1. Het betoog dat het geven van een reactieve aanwijzing zich niet verdraagt met de beleidvrijheid die de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen toekomt, faalt. Het college ontleent die bevoegdheid immers aan de artikel 4.2, van de Wet ruimtelijke ordening.
2.62. Het college stelt dat de bescherming van provinciale belangen het met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maakt een reactieve aanwijzing te geven met betrekking tot artikel 20.2.2, onder a, van de planregels. Het college wijst daarbij op het beleid inzake het thema ruimtelijke kwaliteit in de Interimstructuurvisie en het beleid dat is neergelegs in paragraaf 4.12.1. van de Paraplunota. De Interimstructuurvisie is voor zover hier van belang gericht op het behouden en versterken van contrast tussen het stedelijk en landelijk gebied en houdt onder meer in dat de steeds verdergaande verstening van het buitengebied dient te worden teruggedrongen, door de sloop van overtollige bebouwing te stimuleren en de uitbreiding van bebouwing te beperken. In paragraaf 4.12.1 van de Paraplunota is vermeld dat de gemeente ontwikkelingsruimte kan bieden voor bestaande burgerwoningen in het buitengebied, mits de bestaande beeldbepalende kwaliteiten in de omgeving niet geschaad worden. In de Paraplunota is de wenselijkheid vermeld dat de gemeente daarbij onder meer het uitgangspunt hanteert dat burgerwoningen in het buitengebied mogen worden vergroot tot een maximale inhoudsmaat van 600 m3, waarbij ondergrondse ruimten zoals kelders niet worden meegeteld.
2.62.1. Uit hetgeen is overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 in zaak nr. 200910210/1/R1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat het college onder meer gebruik kan maken van de bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing in gevallen waarin het stellen van algemene regels wordt overwogen of voorbereid.
Uit het bestreden besluit blijkt dat het college de reactieve aanwijzing met betrekking tot artikel 20.2.2, onder a, van de planregels heeft gegeven vooruitlopend op de vaststelling van de provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Om de provinciale belangen te waarborgen, hebben provinciale staten besloten om voor een zeventiental onderwerpen een Verordening Ruimte voor te bereiden. Dit besluit is uitgewerkt in de op 12 december 2008 vastgestelde Startnotitie Verordening Ruimte Noord-Brabant. De Verordening is na de vaststelling van het plan in werking getreden op 1 juni 2010 (eerste fase) en 1 maart 2011 (tweede fase).
2.62.2. Uit het voorgaande leidt de Afdeling af dat het college de reactieve aanwijzing heeft gegeven, omdat volgens het college provinciale belangen die een vertaling zouden krijgen in de Verordening niet of onvoldoende in het plan zijn gewaarborgd. De Verordening bevat geen specifieke regels over de maximale inhoud van burgerwoningen in het buitengebied. Wel is in artikel 2.1 van de Verordening een zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Deze zorgplicht is naar het oordeel van de Afdeling echter zodanig algemeen, dat daaruit niet kan worden afgeleid dat een maximale inhoud van 650 m3 voor burgerwoningen in het buitengebied, zoals neergelegd in artikel 20.2.2, onder a, van de planregels, niet aanvaardbaar kan worden geacht. Ook uit de toelichting bij de Verordening valt niet af te leiden dat de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit met zich brengt dat de raad in een bestemmingsplan dient vast te leggen dat de inhoud van woningen in het buitengebied niet groter is dan maximaal 600 m3. In dit verband is onder meer van belang dat de toelichting bij artikel 2.1, derde lid, van de Verordening - die onder meer bepaalt dat de raad in bepaalde gevallen in de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording moet opnemen waaruit blijkt dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving - vermeldt dat het aan gemeenten is om een bij de omgeving passende maximale maatvoering in het bestemmingsplan op te nemen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat artikel 20.2.2, onder a, van de planregels in strijd is met artikel 2.1 van de Verordening. Nu de oplegde inhoudsmaat van maximaal 600 m3 voor woningen in het buitengebied, zoals neergelegd in paragraaf 4.12.1 van de Paraplunota, geen vertaling heeft gekregen in de Verordening is onvoldoende gemotiveerd dat provinciale belangen door artikel 20.2.2, onder a, van de planregels onvoldoende worden gewaarborgd en een reactieve aanwijzing noodzakelijk maken. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.63. Het beroep tegen het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het besluit van het college dient te worden vernietigd, voor zover het de reactieve aanwijzing met betrekking tot artikel 20.2.2, onder a, van de planregels betreft.
2.64. Ter voorlichting merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op artikel 20.2.2, onder a, van de planregels, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden die in het kader van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend tegen de planonderdelen waarop het bestreden besluit betrekking heeft, dan wel aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten ter zake geen zienswijze naar voren te hebben gebracht, beroep bij de Afdeling openstaat.
Proceskosten
2.65. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 9] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor het overige bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], Erven van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], Nugax B.V., [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], Bnl B.V., [appellant sub 19], International I.P. Telephony S.A. en de staatssecretaris van Defensie ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 9] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 november 2009 gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 november 2009, kenmerk 1588297/1598788, voor zover het de reactieve aanwijzing met betrekking tot artikel 20.2.2, onder a, van de planregels van het door de raad van de gemeente Eersel bij besluit van 29 september 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" betreft;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 9] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 november 2009 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 914,11 (zegge: negenhonderdveertien euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 9] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011
432-483-539-685.