Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:2350

10 juli 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

 

Uitspraak

201805761/1/A1.Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Handel, gemeente Gemert-Bakel, appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2018 in zaak nr. 17/2222 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd. De last strekt ertoe om voor 1 mei 2017 de zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" (hierna: het bestemmingsplan) opgerichte recreatiewoning, twee bergingen, partytent en carport op het perceel [locatie]-[…] te Handel (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar onder aanpassing van de motivering ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant B] en bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Fermont en M. Kamata, zijn verschenen. Voorts is Wind Mee Recreatie B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. appellanten] zijn eigenaar van het perceel dat is gelegen op recreatiepark De Rooye Asch. Op het perceel bevinden zich een recreatiewoning, twee bergingen, een partytent en een carport. Het college heeft in 2009, 2012 en 2015 algemene controles laten uitvoeren op recreatiepark De Rooye Asch. Tijdens deze controles is vastgesteld dat op het perceel diverse bouwwerken zijn gerealiseerd.
Op 21 juni 2013 hebben Wind Mee Exploitatie Onroerend Goed B.V. en Wind Mee Recreatie B.V. een verzoek ingediend bij het college om handhavend op te treden tegen de zonder vergunning opgerichte bebouwing op recreatiepark De Rooye Asch.
Het college heeft bij brieven van 12 juni 2015 en 23 mei 2016 aan [appellanten] het voornemen kenbaar gemaakt handhavend te zullen optreden indien het recreatieverblijf, de bergingen, de partytent en de carport binnen drie maanden na de verzenddatum van het voornemen de bouwwerken niet zijn verwijderd en niet verwijderd worden gehouden.
Op 16 juni 2016 en 21 september 2016 hebben hercontroles plaatsgevonden op het perceel, waarbij is vastgesteld dat de desbetreffende bebouwing niet is verwijderd. Daarop heeft het college [appellanten] bij besluit van 26 oktober 2016 gelast om voor 1 mei 2017 de geconstateerde overtredingen te beëindigen dan wel ongedaan te maken. Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van [appellanten]
2. [ appellanten] betogen dat de rechtbank de betekenis van de inhoud van de brief van 16 oktober 2009 ten onrechte niet heeft onderkend. In de desbetreffende brief staat dat de bouwwerken die bij het bestemmingsplan "Camping Rooye Asch" uit 2001 onder het overgangsrecht vielen, in de huidige omvang mogen blijven staan. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van het ontbreken van een bouwvergunning. Volgens [appellanten] mochten zij er, gelet op de ondubbelzinnige toezegging die in deze brief is gedaan, op vertrouwen dat niet handhavend zou worden opgetreden ten aanzien van de recreatiewoning en de overige bouwwerken.
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de op het perceel aangetroffen bouwwerken geen bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning is verleend en dat sprake is van overtreding van de artikelen 2.1, eerste lid, onder a en c, en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.2. In de onderwerpregel van de brief van 16 oktober 2009 staat "Bouwwerken in de groenstrook". In de brief, die is gericht aan kaveleigenaars, bewoners c.q. recreanten van de Rooye Asch, staat: "Zoals u wellicht niet is ontgaan, is de gemeente Gemert-Bakel in samenwerking met Wind Mee B.V. voor het recreatiepark de Rooye Asch een nieuw bestemmingsplan aan het ontwikkelen. Wij als groene gemeente streven ernaar om het landschappelijke karakter met veel groene waarden in de omgeving door te trekken op het recreatiepark. Mede daarom voorziet het bestemmingsplan in een groenstrook in het park."
Voorts staat onder het kopje "Bouwwerken": "Uit zorgvuldigheid vanuit de gemeente wordt bekeken of er op uw kavel momenteel bouwwerken aanwezig zijn. De aanwezige bouwwerken waarvoor bouwvergunning is verleend mogen blijven staan. De aanwezige bouwwerken die bij het bestemmingsplan "Camping Rooye Asch" in 2001 onder het overgangsrecht vielen, mogen in de huidige omvang blijven staan. Bouwwerken die na 2001 zijn opgericht zonder bouwvergunning en die zowel niet onder het oude bestemmingsplan als het nieuwe bestemmingsplan te vergunnen zijn, vallen niet onder het overgangsrecht."
Onder het kopje "Opmeten bouwwerken" is vervolgens vermeld: "Het is van belang voor u dat de bouwwerken worden opgemeten en worden vastgelegd. Om te weten welke bouwwerken er aanwezig zijn, gaat de gemeente in week 43 de huidige situatie in kaart brengen. De toezichthouder legt vast welke bouwwerken er aanwezig zijn en meet de maatvoering op. De toezichthouder is bevoegd om uw perceel te betreden en bovenstaande werkzaamheden uit te voeren. Deze bevoegdheid ontleent hij aan artikel 100a van de Woningwet. Wij danken u voor uw medewerking."
De brief is ondertekend door ir. S.J.H.W. Maas, beleidsmedewerker Economie, Recreatie & Toerisme van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling. Ter zitting is door het college aangegeven dat de brief kan worden toegerekend aan het college.
3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, dient, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
Met de brief van 16 oktober 2009 worden kaveleigenaars, bewoners en recreanten van de Rooye Asch voorgelicht dat een nieuw bestemmingsplan in ontwikkeling is en dat in verband daarmee zal worden vastgesteld welke bouwwerken op de percelen van de Rooye Asch aanwezig zijn en welke afmeting deze hebben. De brief bevat voorts de opmerking in algemene zin dat de aanwezige bouwwerken die bij het bestemmingsplan "Camping Rooye Asch" in 2001 onder het overgangsrecht vielen, in de huidige omvang mogen blijven staan. Hieruit valt naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer af te leiden dat de op het perceel van [appellanten] aanwezige bouwwerken volgens het college onder dat overgangsrecht vallen. Nu [appellanten] ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat voormelde bouwwerken onder het overgangsrecht vallen, konden zij naar het oordeel van de Afdeling aan de brief van 16 oktober 2009 niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat tegen de op hun perceel aangetroffen bouwwerken niet handhavend zou worden opgetreden.
Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft de rechtbank in de inhoud van de brief van 16 oktober 2009 terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien.
Het betoog faalt.
4. [ appellanten] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu de op het perceel aanwezige recreatiewoning op grond van een persoonsgebonden gebruiksrecht mag worden bewoond, sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. De rechtbank heeft volgens [appellanten] ten onrechte niet onderkend dat sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met de in de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1514 aan de orde zijnde situatie, aldus [appellanten].
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de op het perceel aangetroffen recreatiewoning geen bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning is verleend en dat sprake is van overtreding van de artikelen 2.1, eerste lid, onder a en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4.2. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.3. Aan het perceel is op grond van het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" de bestemming "Recreatie-2" toegekend. In artikel 6 zijn de planregels met betrekking tot de bestemming "Recreatie-2" opgenomen.
Artikel 6.4 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" luidt:
a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: 1. Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
(…)
6. (…) b. In afwijking van het bepaalde in sub a, onder 1, geldt voor de hierna te noemen percelen, in combinatie met de hierna te noemen beschikkingen, een persoonsgebonden overgangsrecht, waarbij geldt dat: 7. (…) Dit strijdige gebruik mag worden voortgezet door de bestaande gebruiker op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Zodra dit gebruik (zijnde permanente bewoning) door de bestaande gebruiker wordt beëindigd vervalt het recht op dit afwijkende gebruik.
(…)
10. Bestaande persoonsgebonden beschikkingen:

4.4. Dat het bestemmingsplan de bewoning van de recreatiewoning op het perceel door Groeneweg toestaat brengt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8754), niet zonder meer mee dat ook ten behoeve van dat toegestane gebruik mag worden gebouwd. Het gebruiksovergangsrecht legaliseert geen illegale bebouwing. In dit geval is de vraag aan de orde of handhavend optreden tegen het chalet, gelet op artikel 6.4, sub a, onder 7 en 10, van de planregels, waarin expliciet is opgenomen dat de bewoning van de op het perceel aanwezige recreatiewoning is toegestaan, onevenredig is. Aangezien het bewonen van de recreatiewoning door Groeneweg alleen mogelijk is wanneer het op het perceel aanwezig is, ligt het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in eerdervermelde uitspraak van 1 juni 2016, in de rede aan te nemen dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden behoort af te zien tegen de door Groeneweg bewoonde recreatiewoning zoals dat op het perceel aanwezig is. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 20 juni 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover de daarbij opgelegde last onder dwangsom ertoe strekt de op het perceel aanwezige recreatiewoning te verwijderen en verwijderd te houden. 6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2018 in zaak nr. 17/2222;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 20 juni 2017, kenmerk AO/PF/24164-2016, voor zover de daarbij opgelegde last onder dwangsom ertoe strekt de op het perceel aanwezige recreatiewoning te verwijderen en verwijderd te houden;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizendachtenveertig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. Melenhorstlid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
490.

Artikel delen