Uitspraak
201909129/1/R3.
Datum uitspraak: 4 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Haren, gemeente Groningen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Haren, gemeente Groningen,
3. [appellant sub 3], wonend te Haren, gemeente Groningen,
4. [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Haren, gemeente Groningen,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te Haren, gemeente Groningen,
en
de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 4] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2020, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. G.J. Hingstman, rechtsbijstandverlener te Assen, [appellant sub 2], bij monde van [appellant sub 2A], [appellant sub 4] en anderen, bij monde van [appellant sub 4], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 5], bij monde van [appellant sub 5A], en de raad, vertegenwoordigd door ir. J. ten Hoor en mr. J. Poelstra, bijgestaan door mr. I.J. Wind-Middel, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:51d van de Awb luidt, voor zover nu van belang: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."
2. De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3. Het plan voorziet in een nieuw gebouw ter plaatse van het voormalige gemeentehuis aan het Raadhuisplein in Haren. Op de begane grond van dit gebouw maakt het plan een nieuwe supermarkt mogelijk met een winkelvloeroppervlak van 1.250 m2. Daarnaast voorziet het plan op de begane grond in 920 m2 aan functies als detailhandel en horeca. Verder worden op de verdieping van het gebouw maximaal 32 woningen mogelijk gemaakt. Onder het gebouw wordt een parkeergarage gerealiseerd.
4. De raad van de voormalige gemeente Haren heeft voor het plangebied al eerder, op 12 november 2018, een bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein", vastgesteld. Het ging om een ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigde vaststelling. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 13 juli 2017 tot en met 23 augustus 2017 (hierna: het ontwerpplan). Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen ingevolge artikel 21, derde lid, van de Wet algemene regels herindeling (hierna: de Wet Arhi), goedkeuring onthouden aan het besluit van 12 november 2018, wegens strijd met het financieel belang van de per 1 januari 2019 nieuw te vormen gemeente Groningen. Hierdoor is het besluit van 12 november 2018 niet in werking getreden.
Na de gemeentelijke herindeling van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer heeft de raad van de gemeente Groningen het bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein" gewijzigd vastgesteld op 25 september 2019 (hierna: het bestreden plan). Het bestreden plan bevat niet alleen wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan, maar ook wijzigingen ten opzichte van het op 12 november 2018 vastgestelde plan. Er zijn wijzigingen aangebracht op de verbeelding en in de regels, toelichting en onderzoeken. De raad heeft ter voorbereiding van het bestreden plan de procedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 van Awb niet opnieuw doorlopen.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] wonen allen aan de Molenweg, ten noorden van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij vrezen dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet, zal leiden tot nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.
Procedureel
Ontvankelijkheid
6. De raad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5]. Volgens de raad heeft geen van hen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen.
6.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Op 12 en 13 juli 2017 is kennis gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan in respectievelijk het huis-aan-huisblad "Harener Weekblad" en de Staatscourant, waarbij is vermeld dat het ontwerpplan ter inzage ligt van 13 juli 2017 tot en met 23 augustus 2017. Appellanten hebben geen van allen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerpplan.
6.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb en artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
6.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen stellen zich op het standpunt dat hun niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpplan.
[appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen voeren hiervoor aan dat zij ten onrechte niet zijn geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpplan in 2017. Dit stoort hen des te meer, omdat [appellant sub 1] in verband met de voorziene ontwikkeling heeft deelgenomen aan een klankbordgroep, zo hebben zij op de zitting toegelicht. Verder brengen zij naar voren dat het ontwerpplan in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen.
6.4. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen dat het niet naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerpplan hun niet kan worden tegengeworpen, omdat zij ten onrechte niet zijn geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerp, volgt de Afdeling niet. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten over de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. Dat [appellant sub 1] in verband met de voorziene ontwikkeling heeft deelgenomen aan een klankbordgroep maakt dit niet anders. Verder overweegt de Afdeling dat de Wro en de Awb zich niet verzetten tegen de terinzagelegging van een ontwerpplan in een vakantieperiode.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen niet op de hoogte hadden kunnen zijn van de terinzagelegging van het ontwerpplan, zodat hun in zoverre kan worden verweten dat zij hebben nagelaten om over het ontwerpplan zienswijzen naar voren te brengen.
6.5. De conclusie is dat het niet naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerpplan niet verschoonbaar is. Dit betekent dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] in de einduitspraak niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, voor zover hun beroepsgronden betrekking hebben op de effecten van de voorziene ontwikkeling die niet het gevolg zijn van wijzigingen die de raad eerst na de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft aangebracht. Deze betogen hadden zij naar het oordeel van de Afdeling ook naar voren kunnen brengen in een zienswijze over het ontwerpplan.
- Wijzigingen na terinzagelegging van het ontwerpplan
6.6. De raad heeft bij de vaststelling van het bestreden plan aanpassingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Zo heeft de raad de begrenzing van het plangebied gewijzigd, waardoor het plangebied is verkleind ten opzichte van het ontwerp. Het bestemmingsvlak met de bestemming "Centrum - 2" dat in het ontwerpplan aan de zuidzijde van het plangebied was opgenomen, is niet opgenomen op de verbeelding bij het bestreden plan. De raad heeft hierover op de zitting toegelicht dat dit bestemmingsvlak voorzag in het vastleggen van de planologisch al bestaande situatie.
De Afdeling stelt vast dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] betrekking hebben op het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", dat ten zuiden van de percelen van appellanten aan de Molenweg is gelegen. De Afdeling stelt vast dat dit plandeel ook al onderdeel was van het ontwerpplan. Dit plandeel is ten opzichte van het ontwerpplan in grootte niet gewijzigd. Wel is de omvang van het bouwvlak vergroot, waardoor alle gronden met de bestemming "Centrum - 1", anders dan in het ontwerpplan het geval was, binnen het bouwvlak zijn gelegen. Hierdoor is bebouwing op kortere afstand van de woningen van appellanten mogelijk geworden. Verder heeft de raad aan de gronden met deze bestemming meer specifieke aanduidingen toegekend, waarbij de binnen de bestemming toegelaten functies als detailhandel en horeca in de planregels zijn begrensd. Daarnaast is het maximale oppervlak van de voorziene supermarkt ten opzichte van het ontwerpplan vergroot van 1.100 m² naar 1.250 m² en is er een latere nadere onderbouwing gekomen van de verkeersaspecten.
6.7. De Afdeling overweegt dat in dit geval sprake is van zo’n optelsom van aanpassingen ten opzichte van het ontwerpplan, dat niet op voorhand is uit te sluiten dat appellanten, allen bewoners van de Molenweg direct ten noorden van het plangebied, door dit samenstel van wijzigingen in een ongunstiger positie zijn geraakt. De Afdeling zal, zoals hiervoor is overwogen onder 6.5, de inhoudelijke beoordeling van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] beperken tot de effecten van het bestreden plan die zijn te herleiden naar de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan.
Nieuwe beroepsgronden
7. [appellant sub 4] en anderen hebben in een nader stuk, ingekomen op 11 juni 2020, beroepsgronden aangevoerd over een gemeenschappelijk overleg en over de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Vast staat dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is op het plan. Artikel 1.6a van de Chw luidt: "Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd." Dit betekent dat de beroepsgronden die [appellant sub 4] en anderen voor het eerst naar voren hebben gebracht in hun nader stuk, ingevolge artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing gelaten moeten worden.
Ingetrokken beroepsgronden
8. Tijdens de zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen hun beroepsgronden over stikstof en water ingetrokken.
Wezenlijk ander plan
9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad bij de voorbereiding van het bestreden plan ten onrechte niet opnieuw een ontwerpplan ter inzage heeft gelegd. Volgens hen is, als gevolg van wijzigingen in het bestreden plan ten opzichte van het ontwerpplan, sprake van een nieuw plan. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen wijzen erop dat het plangebied is aangepast ten opzichte van het ontwerp. Door niet opnieuw de uitgebreide voorbereidingsprocedure te doorlopen heeft de raad het bestreden plan vastgesteld in strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, zo stellen zij. Verder hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerd dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen eerder zijn goedkeuring heeft onthouden aan het voor het plangebied eerder op 12 november 2018 vastgestelde plan "Haren Raadhuisplein".
9.1. Bij de vaststelling van een plan kan de raad daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp, zonder dat afdeling 3.4 van de Awb opnieuw hoeft te worden toegepast. Het moet dan wel gaan om aanpassingen die naar aard en omvang niet zodanig zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn de onder 6.6 genoemde aanpassingen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij de vaststelling van het bestreden plan zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpplan naar hun aard en omvang niet zo groot, dat daarom een wezenlijk ander plan voorligt dat opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd. Het plan is daarom niet vastgesteld in strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wro. Daarbij weegt de Afdeling mee dat de wijzigingen niet hebben geleid tot wezenlijk andere planologische mogelijkheden. Zowel in het ontwerpplan als in het bestreden plan wordt voorzien in de realisatie van een supermarkt, detailhandel, horeca en wonen. Hoewel de supermarkt in het bestreden plan iets groter kan zijn dan was voorzien in het ontwerpplan, voorziet het bestreden plan anders dan het ontwerpplan op de gronden van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" in een maximering van de functies als horeca en detailhandel, wat in zoverre een beperking van deze toegestane functies betekent.
9.2. Over het onthouden van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten aan het besluit van de toenmalige gemeente Haren van 12 november 2018 tot vaststelling van het eerder voor het plangebied opgestelde bestemmingsplan overweegt de Afdeling het volgende.
De onthouding goedkeuring is gebaseerd op artikel 21, derde lid, van de Wet Arhi. Op grond van dit artikel kan goedkeuring worden onthouden wegens strijd met het financieel belang van de gemeente of gemeenten waarvan het gebied van de betrokken gemeente na herindeling deel zal gaan uitmaken. Uit het besluit tot het onthouden van goedkeuring blijkt dat goedkeuring is onthouden aan het besluit van 12 november 2018, omdat het financieel belang van de nieuw te vormen gemeente Groningen was geraakt door een amendering waartoe de raad van de toenmalige gemeente Haren bij de vaststelling van dat plan had besloten.
Het onthouden van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten aan het besluit van 12 november 2018 levert naar het oordeel van de Afdeling geen omstandigheid op waardoor alsnog, opnieuw, afdeling 3.4 van de Awb zou moeten worden toegepast bij de voorbereiding van het nu bestreden plan. Hiervoor vindt de Afdeling het van belang dat de onthouding van goedkeuring niet raakt aan de planologische aanvaardbaarheid van de aan de planregeling ten grondslag gelegde afweging over een goede ruimtelijke ordening, maar tot gevolg heeft dat het besluit van 12 november 2018, vanwege de financiële consequenties van dat besluit, niet in werking trad. Aan het besluit van 12 november 2018 komt geen zelfstandige betekenis meer toe, omdat dit door het onthouden van goedkeuring niet in werking is getreden.
9.3. Zoals blijkt uit het raadsbesluit van de nieuw gevormde gemeente Groningen tot vaststelling van het bestreden plan, is de keuze gemaakt om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen dat voortbouwt op het uitvoerbare ontwerpplan van 2017, met toevoeging van die elementen uit het plan van 12 november 2018 die wel uitvoerbaar zijn en ook met enkele aanvullende aanpassingen.
Dat het college van gedeputeerde staten eerder zijn goedkeuring heeft onthouden aan het besluit van 12 november 2018, betekent op zichzelf niet dat de raad bij de vaststelling van het bestreden plan niet mocht voortbouwen op het ontwerpplan van 2017. Zoals hiervoor onder 9.1 is overwogen, mocht de raad bij de vaststelling van het bestreden plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp zonder daarbij afdeling 3.4 van de Awb opnieuw toe te passen, omdat de aanpassingen naar hun aard en omvang niet zodanig zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 4] in dit verband op de zitting hebben aangevoerd dat het ontwerpplan is opgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Haren, overweegt de Afdeling dat dit enkele gegeven niet betekent dat de raad van de huidige gemeente Groningen niet bevoegd was het bestreden plan - waaraan het ontwerpplan ten grondslag ligt - vast te stellen zonder daartoe opnieuw een ontwerpplan ter inzage te leggen.
9.4. De betogen slagen niet.
Inhoudelijk
Toetsingskader
10. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Laad- en losruimte
11. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] betogen dat de laad- en losruimte die in het plan in de noordelijke strook van het plangebied is voorzien, ten onrechte overdekt en niet inpandig wordt uitgevoerd. Zij vrezen geluidoverlast te ondervinden van het laden en lossen, omdat in de planregels en op de verbeelding niet is gewaarborgd dat de laad- en losruimte inpandig moet worden gerealiseerd. Zij wijzen daarbij op het aan het bestreden plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, waaruit blijkt dat alleen een inpandige laad- en losruimte voldoet aan de geldende geluidnormen.
Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad in het plan ten onrechte het gebruik voor horeca of detailhandel ter plaatse van de voorziene laad- en losruimte niet heeft uitgesloten.
[appellant sub 4] en anderen zijn verder van mening dat de in het plan toegestane bouwhoogte van de voorziene laad- en losruimte, die maximaal 3,5 m bedraagt, niet hoog genoeg is voor het in- en uitrijden van vrachtwagens.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de vrees van appellanten voor een niet-inpandige uitvoering van de laad- en losruimte, niet gegrond is. Onder verwijzing naar de plantoelichting en naar verricht akoestisch onderzoek heeft de raad gesteld dat hij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte", een overdekte, geheel met wanden omsloten laad- en losruimte heeft beoogd mogelijk te maken. De raad heeft tijdens de zitting erkend dat deze bedoeling evenwel niet uit de planregels volgt. De raad heeft te kennen gegeven dat de planregeling in zoverre kan worden verduidelijkt. De raad vindt dit evenwel niet noodzakelijk omdat, zo heeft de raad toegelicht, de beoogde uitvoering van de laad- en losruimte, namelijk uitsluitend inpandig en ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte", ook anderszins is verzekerd. De raad heeft in dit verband naar voren gebracht dat het laden en lossen in een ruimte die niet met wanden is omsloten, een overschrijding van de relevante geldende geluidnormen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) tot gevolg heeft. Uit deze omstandigheid blijkt, zo heeft de raad op de zitting gesteld, dat het plan alleen uitvoerbaar is als het laden en lossen in een afgesloten ruimte plaatsvindt.
Verder heeft de raad toegelicht dat het realiseren van de laad- en losruimte ter plaatse van de noordelijke strook binnen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" de enige representatieve uitvoering is vanwege de inrichting van het plangebied. Voor het gebruik van de gronden van deze noordelijke strook voor de functies horeca of detailhandel hoeven appellanten, ondanks de op de verbeelding bij het bestreden plan aan deze strook ook toegekende aanduidingen "horeca" en "detailhandel", dan ook niet te vrezen, zo stelt de raad.
11.2. Op de verbeelding bij het ontwerpplan waren aan de meest noordelijke gronden van het plangebied, die zijn gelegen tussen de percelen van appellanten aan de Molenweg en het bestemmingsvlak met de aanduiding "supermarkt" (hierna: de noordelijke strook), de bestemming "Centrum - 1" en de aanduiding "overdekte laad- en losruimte" toegekend.
Zoals blijkt uit artikel 3, lid 3.1, van de planregels van het ontwerpplan, waren de gronden met de bestemming "Centrum - 1" in het ontwerpplan bestemd voor onder meer gebouwen ten behoeve van detailhandel met uitzondering van supermarkten ter plaatse van de aanduiding "detailhandel". Verder waren de gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van lichte horeca, woningen, ondergrondse parkeervoorzieningen en een laad- en losruimte. Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels van het ontwerpplan gold dat gebouwen binnen een bouwvlak zouden moeten worden gebouwd. Artikellid 3.2.1, aanhef en onder c, schreef voor dat de overdekte laad- en losruimte wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overdekte laad- en losruimte". Ter plaatse van deze noordelijke strook was op de verbeelding geen bouwvlak opgenomen.
11.3. Uit de verbeelding bij het bestreden plan blijkt dat aan de noordelijke strook van het plangebied de bestemming "Centrum - 1" en de aanduidingen "bouwvlak", "detailhandel", "horeca", "overdekte laad- en losruimte", "maximum bouwhoogte: 5 m" en "maximum bouwhoogte: 3,5 m" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum -1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel met uitzondering van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel", voor zover het uitsluitend de eerste bouwlaag betreft. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" zijn de gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van lichte horeca en/of restaurants en/of café-restaurants, voor zover het uitsluitend de eerste bouwlaag betreft. De tweede en hogere bouwlagen zijn bestemd voor woningen. Verder zijn de gronden bestemd voor een overdekte laad- en losruimte en ondergrondse parkeervoorzieningen en in beperkte mate voor straten, paden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels geldt dat een gebouw binnen het bouwvlak moet worden gebouwd. Ingevolge lid 3.2.1, onder e, van dit artikel zal de bouwhoogte van een overdekte laad- en losruimte ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen. De maximale bouwhoogtes ter plaatse van de gronden met de functieaanduiding "overdekte laad- en losruimte" bedragen in het bestreden plan respectievelijk 3,5 m en 5 m.
Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder d, van de planregels wordt het gebruik van de laad- en losgelegenheid als terras, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overdekte laad- en losruimte" als gebruik, strijdig met de bestemming aangemerkt.
11.4. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de raad akoestisch onderzoek laten verrichten door adviesbureau WMA. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek parkeren en bevoorrading Raadhuisplein Haren" van 26 juni 2017 (hierna: het rapport van WMA), dat is opgenomen als bijlage 7 bij de plantoelichting. Uit figuur 1 van het rapport van WMA blijkt dat voor de beoordeling van de akoestische gevolgen is uitgegaan van de situatie dat bevoorrading en laden en lossen ten behoeve van de voorziene supermarkt zal plaatsvinden aan de noordkant van het plangebied. Op pagina 13 van het rapport van WMA staat dat voor de berekening van de geluidemissie is uitgegaan van inpandig laden en lossen met kortstondig openstaande deuren. Aan de geluidnorm van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan door het laden en lossen volledig inpandig te laten plaatsvinden, zo staat op pagina 23 van het rapport van WMA. Door inpandig te laden en te lossen kan de geluidbelasting sterk beperkt worden. Verder volgt uit het rapport dat een deel van de voorziening voor laden en lossen overkapt moet worden in verband met de daarboven op korte afstand liggende appartementen. De vrachtwagen rijdt daarbij in zijn geheel in een loods waarna de deuren gesloten kunnen worden. Hierdoor wordt de hinder niet alleen voor de nieuwe bewoners in appartementen beperkt maar ook voor de bestaande bewoners aan de Molenweg, zo staat in het rapport.
11.5. Gebleken is dat de raad met de vaststelling van het plan heeft beoogd een inpandige laad- en losruimte mogelijk te maken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte" in de noordelijke strook van het plangebied. De Afdeling stelt vast dat deze bedoeling van de raad niet uit de planregels en de verbeelding bij het bestreden plan blijkt.
Voor zover de raad van mening is dat een aanvaardbare wijze van laden en lossen al is verzekerd vanwege de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit, die niet overschreden mogen worden, deelt de Afdeling deze opvatting niet. Daartoe is van belang dat de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur geldende normen voor de piekbelasting op de gevel van woningen, zoals opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten. Dit volgt uit artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad het bestreden plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", en de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, sub 5, van de planregels en de daarmee verband houdende op de verbeelding opgenomen aanduiding "overdekte laad- en losruimte", naar het oordeel van de Afdeling niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] slagen.
11.6. De Afdeling stelt verder vast dat uit de planregels in samenhang met de verbeelding bij het bestreden plan volgt dat de noordelijke strook van het plangebied door de daaraan tevens toegekende aanduidingen "horeca" en "detailhandel" mede is bestemd voor de functies detailhandel en horeca. De raad heeft niet onderzocht welke gevolgen het gebruik van de noordelijke strook van het plangebied voor functies als horeca en detailhandel zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Dat het gebruik van de noordelijke strook van het plangebied voor horeca en detailhandel feitelijk niet aan de orde zal zijn, zoals de raad heeft toegelicht, vindt de Afdeling op zichzelf niet onaannemelijk. Evenwel vindt de Afdeling dat het gebruik van de gronden voor de genoemde functies niet zo’n theoretische mogelijkheid is, dat de raad daaraan bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene ontwikkeling geen enkel gewicht hoefde toe te kennen. De planregels sluiten het gebruik van de noordelijke strook van het plangebied voor horeca en detailhandel namelijk niet uit.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", en de aan de noordelijke strook van het plangebied toegekende aanduidingen "horeca" en "detailhandel", in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft voorbereid.
De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slagen.
11.7. Voor zover [appellant sub 4] en anderen erop hebben gewezen dat de bouwhoogte van maximaal 3,5 m van de voorziene laad- en losruimte niet hoog genoeg zou zijn voor het in- en uitrijden van vrachtwagens, overweegt de Afdeling dat de onweersproken heeft gesteld dat het deel van de laad- en losruimte waar de vrachtwagens de inpandige laad- en losruimte in- en uitrijden, verdiept zal worden aangelegd. Gelet op deze toelichting van de raad, in samenhang met hetgeen in het rapport van WMA is omschreven, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze stelling van de raad te twijfelen.
Dit betoog van [appellant sub 4] en anderen slaagt daarom niet.
Verkeer
12. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] vrezen dat de in het plan voorziene ontwikkeling leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie in hun woon- en leefomgeving. Volgens hen is de verkeersdruk in de omgeving al hoog.
[appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen wijzen in dit verband op een onderzoek van Grontmij van 22 juni 2011, waaruit zou blijken dat het aantal verkeersbewegingen op de Hortuslaan en de Molenweg in de autonome situatie met 10% tot 20% zal toenemen. Deze percentages zien zij niet terug in het onderzoek dat aan het bestreden plan ten grondslag ligt.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] wijzen op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2017 van de gemeente Haren van 28 september 2012 (hierna: GVVP). Volgens hen blijkt hieruit dat een nieuwe verbindingsweg tussen de Kerklaan en de Oosterweg, de zogeheten oost-westverbinding, noodzakelijk wordt geacht bij de verdere ontwikkeling van het Raadhuisplein-Haderaplein. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:70, over het bestemmingsplan "Haren, Dilgt Hemmen Essen (Deelgebied 5 en 6)". Volgens hen volgt uit deze uitspraak dat de geplande woningbouw in het gebied Dilgt, Hemmen, Essen (hierna ook: Haren Noord) evenals de in het bestreden plan voorziene ontwikkeling, pas mogen starten nadat eerst een voorziening wordt getroffen om de Molenweg te ontlasten. Hieraan is nog geen gevolg gegeven, zo betogen zij.
[appellant sub 5] voert verder aan dat de aan de Kerklaan gevestigde supermarkt Albert Heijn niet wordt verplaatst, waardoor er twee supermarkten in het centrum zullen zijn gevestigd. Dit zal volgens hem tot extra verkeersdrukte op de Molenweg leiden. Ook betoogt hij dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met schoolverkeer dat de afgelopen jaren is toegenomen.
[appellant sub 1] betoogt tot slot dat de raad met de vaststelling van het plan ten onrechte niet heeft gewaarborgd dat de bestaande supermarkt aan de Jachtlaan sluit, voordat de in het bestreden plan voorziene supermarkt in gebruik wordt genomen. In de situatie dat op beide locaties een supermarkt gevestigd mag zijn, ontstaat volgens hem nog meer parkeer- en verkeersoverlast, waarmee in het bestreden plan geen rekening is gehouden.
12.1. In de notitie "Actualisatie verkeersaspecten Raadhuisplein" van Roelofs van 21 februari 2018 (hierna: de notitie van Roelofs van 2018), die is opgenomen als bijlage 1 bij de plantoelichting, is naar aanleiding van zienswijzen over het ontwerpplan een toelichting gegeven over de gevolgen van de ontwikkeling voor de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte. Op 27 mei 2020 heeft Roelofs, in opdracht van de raad en naar aanleiding van de beroepen van appellanten, een aanvullende notitie over de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte opgesteld (hierna: de aanvullende notitie van Roelofs). In de notitie van Roelofs van 2018 en de aanvullende notitie van Roelofs (hierna tezamen: de notities van Roelofs) is gebruikgemaakt van de "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" in de CROW-publicatie 317. De notities van Roelofs zijn actualiseringen van eerdere onderzoeken naar de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling. Een overzicht van eerdere rapporten in dit verband, waaronder twee rapporten van Grontmij van 14 november 2012 en 5 november 2014, is opgenomen op pagina 1 van de notitie van Roelofs van 2018.
12.2. De raad heeft zich onder verwijzing naar de notities van Roelofs op het standpunt gesteld dat de vaststelling van het bestreden plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie op de Molenweg. Ter plaatse van de woningen van appellanten kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, zo stelt de raad. Uit de notitie van Roelofs van 2018 blijkt dat de verkeersgeneratie die het gevolg is van de beoogde ontwikkeling, binnen de huidige wegenstructuur kan worden opgevangen. Daarnaast blijkt uit de tabel in de aanvullende notitie van Roelofs dat de verkeersgeneratie die het gevolg is van de vaststelling van het bestreden plan, kleiner is dan was berekend in eerdere onderzoeken. Over de eerdere rapporten van Grontmij van 2012 en 2014 heeft de raad toegelicht dat hierin de verkeerssituatie op de Molenweg weliswaar als druk is beschreven, maar dat in deze rapporten is geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling verkeerskundig mogelijk is. Deze conclusie is volgens de raad nog actueel. Daar komt bij dat uit verrichte verkeerstellingen in 2019 blijkt dat de autonome ontwikkeling van de verkeersintensiteit op de Molenweg lager is dan eerder was voorspeld in de rapporten van Grontmij van 2012 en 2014. Hierdoor kunnen deze rapporten als worst case-scenario worden beschouwd, aldus de raad.
12.3. De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat de vaststelling van het bestreden plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie op de Molenweg.
De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] met hun betoog niet aannemelijk hebben gemaakt dat aanpassingen in het bestreden plan zorgen voor een hogere verkeersgeneratie of grotere parkeerbehoefte dan waartoe het ontwerpplan strekte. In de aanvullende notitie van Roelofs is een tabel opgenomen met daarin de berekende verkeersgeneratie uit eerdere onderzoeken. Uit deze tabel blijkt dat de supermarkt, detailhandel en horeca zoals die waren voorzien in het jaar 2012, in totaal 3.700 ritten per etmaal genereren. In 2018 zijn voor deze functies 3.400 ritten per etmaal berekend. Dit is in overeenstemming met de notitie van Roelofs van 2018, die destijds is opgesteld naar aanleiding van zienswijzen over het ontwerpplan. Hoewel uit de tabel kleine verschillen blijken qua omvang van de afzonderlijke functies, wordt in de aanvullende notitie geconcludeerd dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van de in het bestreden plan voorziene supermarkt, detailhandel en horeca, 3.300 ritten per etmaal bedraagt. Deze verkeersgeneratie is lager dan eerder is berekend in de notitie van Roelofs van 2018. Omdat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] de bevindingen en conclusies in de beide notities van Roelofs niet met onderbouwde betogen hebben weerlegd, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze notities te twijfelen.
12.4. In wat appellanten verder hebben aangevoerd over de verkeerssituatie op de Molenweg, ziet de Afdeling evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad het bestreden plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande verkeersdruk op de Molenweg op het moment van de vaststelling van het bestreden plan hoger was dan was voorzien bij het opstellen van het ontwerpplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in 2019 in opdracht van de raad verkeerstellingen zijn verricht. De resultaten van deze tellingen zijn neergelegd in telrapporten die zijn opgenomen in de aanvullende notitie van Roelofs. Volgens de raad blijkt uit de telrapporten dat de in eerdere rapporten van Grontmij geprognosticeerde stijgingen van de verkeersintensiteiten op de Molenweg in de praktijk niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Dat geldt ook voor de stijging die wordt genoemd in het document van 22 juni 2011 waar [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen naar verwijzen. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] hebben de telrapporten die de raad heeft overgelegd, niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor de conclusie dat de raad bij de vaststelling van het plan niet is uitgegaan van het juiste aantal verkeersbewegingen op de Molenweg in de autonome situatie.
Wat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] in dit verband naar voren hebben gebracht over de in het GVVP genoemde oost-westverbinding, kan naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot de conclusie dat het bestreden plan in zoverre niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het GVVP waar appellanten op wijzen, is een document waarin de integrale verkeersvisie voor de gemeente Haren is neergelegd. Het GVVP vormt een praktisch document met verkeerskundige blauwdrukken voor projecten en voor de wijze waarop wordt geanticipeerd op ontwikkelingen. Het biedt de gemeente Haren de uitgangspunten om de huidige kwaliteiten van het Harense wegennet te behouden en te versterken. Concrete maatregelen zullen later in op uitvoering gerichte plannen moeten worden uitgewerkt, zo staat op pagina 6 van het GVVP.
De Afdeling stelt vast dat uit het GVVP niet volgt dat de ontwikkeling waarin het bestreden plan voorziet, niet mag worden mogelijk gemaakt voordat de in het GVVP genoemde oost-westverbinding is gerealiseerd. Over deze verbinding staat op pagina 91 van het GVVP het volgende: "Op dit moment wordt gewerkt aan de realisatie van woningen in deelgebied 3. Ook de ontwikkeling van de deelgebieden 5 en 6 is in een vergevorderd stadium. Het realiseren van een verbinding van de Oosterweg naar de Kerklaan en verder naar de Rijksstraatweg wordt in dit stadium wenselijk geacht. Bij de verdere ontwikkeling van Haren Noord en bij de ontwikkeling van het Raadhuisplein - Haderaplein wordt deze verbinding noodzakelijk geacht." De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de oost-westverbinding op het moment van vaststelling van het plan volgens hem nog niet noodzakelijk was. Op de zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de oost-westverbinding mogelijk wel noodzakelijk wordt bij het ontwikkelen van deelgebied 2 van de woningbouw in Haren Noord.
De Afdeling ziet in het betoog van appellanten geen aanknopingspunten om het standpunt van de raad op dit punt onredelijk te achten. Zij hebben geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor de conclusie dat de raad het bestreden plan niet had mogen vaststellen zonder eerst maatregelen te treffen om de Molenweg te ontlasten, bijvoorbeeld door het realiseren van een oost-westverbinding. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen in dit verband hebben gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:70, overweegt de Afdeling dat in deze procedure uitsluitend het bestreden plan ter beoordeling staat. Uit de genoemde uitspraak kan niet de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling waarin het nu bestreden plan voorziet, pas mag worden gerealiseerd nadat eerst maatregelen zijn getroffen om de Molenweg te ontlasten.
De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] falen.
12.5. Voor zover [appellant sub 5] heeft aangevoerd dat een extra supermarkt, naast de bestaande supermarkt op de Kerklaan, extra verkeersdrukte op de Molenweg tot gevolg heeft en daarmee gevaarlijke situaties worden veroorzaakt, is de Afdeling van oordeel dat dit betoog niet kan leiden tot de conclusie dat het bestreden plan op dit punt een gebrek bevat. Daartoe is van belang dat zowel in het ontwerpplan als in het bestreden plan wordt voorzien in een nieuwe supermarkt in het centrum van Haren, naast de al gevestigde supermarkt aan de Kerklaan. [appellant sub 5] heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vestiging van een extra supermarkt in het centrum van Haren niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie op de Molenweg.
Over het betoog van [appellant sub 5] dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een toename van het schoolverkeer, overweegt de Afdeling dat in het rapport van Grontmij van 2014 de verkeersintensiteiten als gevolg van de nieuwbouw van het Zernike College zijn betrokken. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 5] in zoverre geen grond voor de conclusie dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met schoolverkeer vanwege het Zernike College.
De door [appellant sub 5] op de zitting genoemde omstandigheid dat de Brinkschool is verhuisd, geeft evenmin grond voor de conclusie dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig heeft voorbereid. [appellant sub 5] heeft met deze enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling die het bestreden plan mogelijk maakt zulke gevolgen heeft voor het aanwezige fietsverkeer, dat daardoor een verkeersonveilige of anderszins onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
De betogen van [appellant sub 5] falen.
12.6. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad met de vaststelling van het plan ten onrechte niet heeft gewaarborgd dat de bestaande supermarkt aan de Jachtlaan sluit voordat de in het plan voorziene supermarkt in gebruik wordt genomen, wijst de Afdeling erop dat voor het perceel Jachtlaan 2 in Haren op 25 september 2019 een voorbereidingsbesluit is genomen. Dit besluit houdt in dat het perceel Jachtlaan 2 niet meer mag worden gebruikt voor de vestiging van een supermarkt of detailhandel.
Dit betoog van [appellant sub 1] mist feitelijke grondslag.
Parkeerplaatsen
13. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] betogen dat de vaststelling van het plan ten koste gaat van de in het plangebied aanwezige parkeerplaatsen. Dit heeft volgens hen onaanvaardbare gevolgen voor de parkeer- en verkeerssituatie in hun woon- en leefomgeving.
[appellant sub 4] en anderen voeren aan dat met de vaststelling van het bestreden plan een groter verlies zal optreden van parkeerplaatsen en dat dit zal leiden tot meer verkeersstromen in hun directe omgeving.
13.1. Op het moment van vaststelling van het bestreden plan was een deel van het plangebied in gebruik als parkeerterrein. Als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling komen deze parkeerplaatsen te vervallen, zo blijkt uit paragraaf 2.3 van de plantoelichting.
De Afdeling stelt vast dat de bezwaren van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] zijn gericht tegen het verdwijnen van de bestaande parkeerplaatsen in het plangebied. Hoewel er bestaande parkeerplaatsen zullen moeten wijken voor de in het plan voorziene ontwikkeling, was dat in het ontwerpplan niet anders. De vaststelling van het bestreden plan en de daarin voorziene aanpassingen hebben niet tot gevolg dat een groter aantal parkeerplaatsen zal verdwijnen dan het geval zou zijn als het ontwerpplan ongewijzigd zou zijn vastgesteld. Het voorgaande betekent dat de bezwaren over het verdwijnen van bestaande parkeerplaatsen niet inhoudelijk aan de orde kunnen komen.
13.2. Voor zover [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd dat met de vaststelling van het bestreden plan een groter verlies zal optreden van parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.3 van de toelichting bij het ontwerpplan een parkeerbehoefte van 175 parkeerplaatsen was opgenomen. Voor de in het bestreden plan voorziene ontwikkeling is een parkeerbehoefte van 141 parkeerplaatsen berekend, zo blijkt uit paragraaf 2.3 van de toelichting bij het bestreden plan.
In wat [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeerbehoefte als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling 141 parkeerplaatsen bedraagt en dat het plan in de leniging hiervan voorziet.
Het betoog faalt.
Bezonningsstudie
14. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] betogen dat de raad ten onrechte geen bezonningsstudie heeft uitgevoerd. Zij vrezen voor onaanvaardbare schaduwwerking ter plaatse van hun percelen vanwege de maximaal toegestane bouwhoogte van het gebouw in het zuidwestelijke deel van het plangebied.
14.1. De Afdeling stelt vast dat de maximale bouwhoogte van het te bouwen gebouw in het zuidwestelijke deel van het plangebied met de bestemming "Centrum -1", 16,5 m bedraagt.
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de raad alsnog een bezonningsstudie laten verrichten door Rho adviseurs. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Groningen, Raadhuis te Haren. Vergelijkingsstudie bezonning" van 17 mei 2020 (hierna: het rapport van Rho).
In het rapport van Rho wordt geconcludeerd dat er bij benutting van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan in vergelijking met de maximale planologische mogelijkheden uit het voorheen geldende planologische regime, enige extra schaduwwerking plaatsvindt op enkele percelen aan de Molenweg. Dit betreft met name de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen, gelegen aan respectievelijk Molenweg 21 en 23.
De Afdeling is van oordeel dat de raad deze gevolgen in het licht van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daartoe is van belang dat, zoals uit het rapport van Rho blijkt, deze extra schaduwwerking steeds van korte duur is en vooral plaatsvindt in de winter en in het voor- en najaar, in de ochtend tussen 9.00 en 12.00 uur. In de zomer is er bijna geen extra schaduwwerking.
Voor zover [appellant sub 4] en anderen zich tijdens de zitting op het standpunt hebben gesteld dat de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte" niet in het onderzoek is betrokken, overweegt de Afdeling dat in het onderzoek is gerekend met de maximum bouwhoogte die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Niet aannemelijk is geworden dat de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte", gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte van 5 m, voor de woningen van [appellant sub 4] en anderen zal leiden tot zo’n extra schaduwwerking dat de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat niet langer aanvaardbaar zijn en de raad het plan, bij afweging van alle betrokken belangen, in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
De betogen falen.
Water
15. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat de raad het wateradvies van het waterschap Hunze en Aa's van 12 mei 2017 (hierna: het wateradvies) niet aan het bestreden plan ten grondslag had mogen leggen, omdat het wateradvies niet actueel is. Verder is in het advies ten onrechte geen rekening gehouden met de kap van bomen, zo stellen zij.
15.1. De raad stelt dat het bestreden plan niet meer bebouwing mogelijk maakt dan het ontwerpplan. Er is verder geen toename van verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie. Bij zienswijze van 21 augustus 2017 heeft het Waterschap Hunze en Aa aangegeven dat in de toelichting, de verbeelding en de regels voldoende rekening is gehouden met het aspect water, zo stelt de raad.
15.2. De Afdeling stelt voorop dat de exacte wijze waarop de waterhuishouding bij de uitvoering van het bestemmingsplan wordt vormgegeven, geen betrekking heeft op het bestemmingsplan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
De vraag die voorligt is of het bestreden plan zulke wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan bevat dat de raad zich, gelet op die wijzigingen, op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied.
15.3. Niet aannemelijk is geworden dat met de vaststelling van het bestreden plan meer verharding wordt mogelijk gemaakt dan was voorzien in het ontwerpplan. Evenmin is aannemelijk geworden dat als gevolg van het bestreden plan meer bomen moeten worden gekapt dan in het geval het ontwerpplan ongewijzigd zou zijn vastgesteld.
15.4. Tijdens de zitting hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 5] toegelicht dat het wateradvies niet voldoet, omdat het bestreden plan in de noordelijke strook van het plangebied nieuwe bebouwing mogelijk maakt in de nabijheid van hun percelen. Zij vrezen dat veranderende waterstromen, die het gevolg zijn van de verdiepte aanleg van de laad- en losruimte ter plaatse van de noordelijke strook, zullen leiden tot wateroverlast ter plaatse van hun percelen. Daarnaast vreest [appellant sub 2] voor de bereikbaarheid van de naastgelegen sloot waardoor die niet meer kan worden gebaggerd. De raad heeft deze omstandigheden ten onrechte niet betrokken bij de vaststelling van het plan, zo stellen zij.
15.5. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd, aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het bestreden plan voor de waterhuishouding onvoldoende heeft bezien. Daartoe vindt de Afdeling het volgende van belang.
15.6. Na het uitbrengen van het wateradvies, dat is opgenomen als bijlage 5 bij de plantoelichting, heeft de raad de genoemde aanpassingen ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte" in het bestreden plan opgenomen.
15.7. Hoewel uit paragraaf 4.4. van de plantoelichting blijkt dat de raad rekening heeft gehouden met het aspect water, is niet inzichtelijk gemaakt hoe rekening is gehouden met de (ten opzichte van het ontwerpplan) toegenomen bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding "overdekte laad- en losruimte". Niet is uit te sluiten dat deze aanpassingen van het plan mogelijk van invloed zijn op de waterhuishouding ter plaatse. Daartoe is van belang dat, zoals is gebleken, een deel van de laad- en losruimte verdiept zal worden aangelegd om het in- en uitrijden van vrachtwagens mogelijk te maken. De raad heeft in dat verband niet gemotiveerd hoe rekening is gehouden met het grondwater en de waterstromen en met de omstandigheid dat zich in de nabijheid van de laad- en losruimte een bestaande watergang bevindt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet vaststaat dat het wateradvies, waar de raad zich mede op heeft gebaseerd, in zoverre representatief is. Daartoe is van belang dat in het wateradvies staat dat bij eventuele aanpassingen van het plan die van invloed zijn op de waterhuishouding, overleg moet plaatsvinden met het waterschap. Mogelijk zijn de aanpassingen reden om voor het aangepaste plan nogmaals een digitale watertoets uit te voeren.
In wat [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden plan, wat betreft de gevolgen voor de waterhuishouding, in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid onderscheidenlijk in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
De betogen van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] slagen.
Bodem
16. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] betogen dat de raad, vanwege de gewijzigde inzichten in verband met PFAS, ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid hiervan in de bodem.
16.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat, omdat de Wet bodembescherming kennelijk niet beoogt de belangen van appellanten te beschermen. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat de grond niet verdacht is op belasting met PFAS.
16.2. De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die nu niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In paragraaf 4.6 van de plantoelichting staat dat ter plaatse van het plangebied in 2010 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. In 2017 is dit onderzoek geactualiseerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek. Locatie Haderaplein te Haren" van 12 april 2017, van Sweco, dat is opgenomen als bijlage 8 bij de plantoelichting. In dit rapport staat dat op enkele plaatsen in het plangebied bodemverontreiniging is aangetoond. Gelet op de zeer geringe aangetroffen gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek, zo wordt op pagina 18 van het rapport geconcludeerd.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de op enkele plaatsen in het plangebied aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet. De Afdeling heeft zich in dit kader niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
Stikstof
17. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] voeren aan dat de raad ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling waarin het plan voorziet.
17.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20), heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
17.2. De belangen van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] zijn gelegen in het behoud van hun woon- en leefklimaat. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Zuidlaardermeer" tenminste 2 km bedraagt. Gelet op deze afstand is de Afdeling van oordeel dat dit Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellant sub 2] en [appellant sub 5]. De normen in de Wnb over de bescherming van Natura 2000-gebieden strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk bespreken.
Overig
Alternatieve locatie supermarkt
18. [appellant sub 5] betoogt dat er een alternatieve locatie voorhanden is waar de in het plan voorziene supermarkt beter past, namelijk aan de Emmalaan. Als gevolg van een brand, die heeft plaatsgehad op 30 juni 2019, ligt op de genoemde locatie een deel van een industrieterrein braak. Volgens [appellant sub 5] is deze locatie passender dan de voorziene locatie op het Raadhuisplein vanwege de afwikkeling van verkeer.
18.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
18.2. In paragraaf 3.3. van de plantoelichting staat dat de gemeente Haren inzet op versterking van het winkelaanbod, met name in het centrum. Een nieuwe, grote supermarkt kan het centrum versterken, zo staat in de toelichting.
Op de zitting heeft de raad toegelicht dat met de ontwikkeling waarin het plan voorziet, waaronder de vestiging van een supermarkt, wordt ingezet op het versterken van het centrum. Het doel is het aantrekken van meer bezoekers naar het centrum, die dan vervolgens ook boodschappen kunnen doen in het centrum. Deze bedoeling is in lijn met de Centrumvisie Haren 2014, zo heeft de raad toegelicht. De raad stelt dat de door [appellant sub 5] aangedragen locatie aan de Emmalaan niet geschikt is voor de beoogde ontwikkeling omdat deze locatie niet in het centrum, maar op een industrieterrein is gelegen.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor een alternatieve locatie, zoals de genoemde locatie aan de Emmalaan, hoefde te worden gekozen.
Het betoog faalt.
Conclusie en opdracht aan de raad
19. De conclusie is dat de Afdeling onder 11.5, 11.6 en 15.7 gebreken heeft geconstateerd in het besluit van 25 september 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein".
20. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen. De raad dient daarvoor:
- met inachtneming van overweging 11.5, het plandeel met de bestemming "Centrum -1" zo aan te passen dat uit de verbeelding in samenhang met de planregels volgt dat ter plaatse van de noordelijke strook van het plangebied een uitsluitend inpandige laad- en losruimte is toegestaan;
- met inachtneming van overweging 11.6, nader te onderzoeken of de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum -1", voor zover het betreft de op de verbeelding opgenomen functieaanduidingen "horeca" en "detailhandel" ter plaatse van de noordelijke strook van het plangebied, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, en of het opnemen van de genoemde functieaanduidingen ter plaatse ook gewenst is;
- met inachtneming van overweging 15.7 inzichtelijk te maken welke gevolgen de toegenomen bouwmogelijkheden ter plaatse van de noordelijke strook van het plangebied hebben op de waterhuishouding en te motiveren of en zo ja waarom het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de waterhuishouding;
- te bezien of het besluit van 25 september 2019 in het licht van het voorgaande al dan niet in stand kan blijven en zo nodig een ander besluit te nemen.
De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
21. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Groningen op:
- om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 20 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Groningen van 25 september 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein" te herstellen, en;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020
159-933.
BIJLAGE
Planregels bestemmingsplan "Haren Raadhuisplein"
Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Centrum - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. detailhandel met inbegrip van een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt', voor zover het uitsluitend de eerste bouwlaag betreft;
2. detailhandel met uitzondering van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', voor zover het uitsluitend de eerste bouwlaag betreft;
3. lichte horeca en/of restaurants en/of café-restaurants, ter plaatse van de aanduiding 'horeca', voor zover het uitsluitend de eerste bouwlaag betreft;
4. woningen, voorzover het de tweede en hogere bouwlagen betreft;
5. overdekte laad- en losruimte;
6. ondergrondse parkeervoorzieningen;
en in beperkte mate voor:
b. straten;
c. paden;
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. geluidwerende voorzieningen;
g. met de daarbijbehorende:
h. tuinen, erven en terreinen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. in een gebouw zullen ten hoogste 32 woningen worden gebouwd;
c. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
d. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
e. de bouwhoogte van een overdekte laad- en losruimte zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen';
f. ondergrondse parkeervoorzieningen zullen uitsluitend in één ondergrondse bouwlaag worden gebouwd;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - terugliggende rooilijn' dienen de eerste en tweede bouwlaag van een gebouw terugliggend worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen reclamemasten en reclamezuilen, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
[…]
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' voor de uitoefening van een supermarkt zodanig dat de winkelvloeroppervlakte meer dan 1.250 m² bedraagt;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' voor de uitoefening van detailhandel zodanig dat de winkelvloeroppervlakte meer dan 390 m² bedraagt;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'horeca' voor de uitoefening van lichte horeca en/of restaurants en/of café-restaurants zodanig dat de vloeroppervlakte meer dan 530 m² bedraagt;
d. het gebruik van de laad- en losgelegenheid als terras, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overdekte laad- en losruimte'.
Planregels ontwerpbestemmingsplan "Haren Raadhuisplein"
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Centrum - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. detailhandel met inbegrip van een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
2. detailhandel met uitzondering van supermarkten, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
3. lichte horeca;
4. woningen, voorzover het de tweede en hogere bouwlagen betreft;
5. ondergrondse parkeervoorzieningen;
6. laad
en in beperkte mate voor:
b. straten;
c. paden;
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
c. overdekte laad- en losruimte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overdekte laad- en losruimte';
d. ondergrondse parkeervoorzieningen zullen uitsluitend in één ondergrondse bouwlaag worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
[…]
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' voor de uitoefening van een supermarkt zodanig dat de winkelvloeroppervlakten meer dan 1.100 m2 bedraagt;
[…].