Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2021:1553

14 July 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201909145/1/A2.

Datum uitspraak: 14 juli 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 6 november 2019 in zaak nr. 18/5037 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag aan [appellant] over het jaar 2013 vastgesteld op € 550,00 en € 1.677,00 aan uitbetaalde voorschotten, inclusief rente, teruggevorderd.

Bij besluit van 11 juni 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 9 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 11 juni 2018 herzien en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 11 juni 2018 niet-ontvankelijk en voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 9 januari 2019 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. T. Kuijpers en mr. N. Mhamdi, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] huurde een woning op het adres [locatie] in Breda. Daarvoor heeft hij destijds huurtoeslag aangevraagd. De huurtoeslag werd op zijn verzoek rechtstreeks overgemaakt naar de verhuurder.

2.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 28 december 2012 aan [appellant] een voorschot huurtoeslag voor het toeslagjaar 2013 toegekend voor een bedrag van € 2.202,00.

3.       Bij besluit van 20 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld dat [appellant] recht heeft op huurtoeslag voor de periode 1 januari tot en met 31 maart 2013 voor een bedrag van in totaal € 550,00. Aan het besluit van 9 januari 2019, waarbij het besluit van 20 november 2014 is gehandhaafd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] vanaf 18 maart 2013 niet meer in de basisregistratie personen (destijds: gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) staat ingeschreven op het adres waarvoor hij huurtoeslag heeft aangevraagd. Vanaf die datum heeft hij geen recht meer op huurtoeslag voor die woning. De uitbetaalde voorschotten huurtoeslag voor de maanden april tot en met december 2013 moet hij daarom terugbetalen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

Hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij € 1.677,00 aan huurtoeslag moet terugbetalen. Hij zat in de periode van 10 juni 2011 tot en met 13 april 2015 in detentie in Ecuador. Vanaf 2011 zijn alle betalingen, voor onder meer zijn huur, water, licht en zorg, stopgezet.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.    Om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag dient een huurder op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag onder meer op het adres van de woning te zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat vanuit de basisregistratie personen een melding aan de dienst is gedaan dat [appellant] vanaf 18 maart 2013 niet meer op het toeslagadres [locatie] in Breda in die basisregistratie stond ingeschreven. Dit komt overeen met het standpunt van [appellant] dat hij in 2013 in Ecuador in detentie zat en zijn huurovereenkomst voor de woning op het toeslagadres was opgezegd. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] voor deze woning geen recht heeft op huurtoeslag voor de maanden april tot en met december 2013. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de voorschotten huurtoeslag aan zijn verhuurder zijn uitbetaald en de Belastingdienst/Toeslagen deze voorschotten bij de verhuurder dient in te vorderen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen onweersproken gesteld dat deze uitbetaling aan de verhuurder is verricht op verzoek van [appellant] als aanvrager van de huurtoeslag. [appellant] dient deze voorschotten als aanvrager dan ook terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag niet te laag heeft vastgesteld en het teveel betaalde van hem mocht terugvorderen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond.

6.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021

705

Artikel delen