Uitspraak
202002867/1/R4.
Datum uitspraak: 24 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Amersfoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2020 in zaak nr. 19/2337 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2018 heeft het college aan [appellant sub 2] een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)plaatsen van een buitenunit met een warmtepomp op het perceel [locatie 1] te Amersfoort.
Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2020, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door W. Koster, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, bijgestaan door A.H. Brouwer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [appellant sub 2], vergezeld door [gemachtigde], gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen om hun standpunten over de vergunningplicht kenbaar te maken. Partijen hebben een nader stuk ingediend, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten. Partijen hebben toestemming gegeven om een tweede zitting achterwege te laten.
Overwegingen
Inleiding
1. De verleende vergunning is een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De vergunning gaat over het plaatsen van een warmtepomp op het erf van het perceel [locatie 1] te Amersfoort. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 2], naast het perceel van [appellant sub 2]. De afstand tussen zijn woning en de warmtepomp is ongeveer 17 m. Hij vreest voor geluidhinder van het in werking zijn van de warmtepomp.
Vergunningplicht
2. [appellant sub 2] betoogt in incidenteel hoger beroep dat voor de (ver)plaatsing van de waterpomp geen omgevingsvergunning nodig is. Hij wijst erop dat op 22 december 2016 een omgevingsvergunning is verleend voor de gehele nieuwbouwwoning met bijgebouw, inclusief een warmtepomp op het dak van het bijgebouw. De warmtepomp wordt nu in zijn geheel onder de carport, binnen het bouwvlak geplaatst. Bovendien heeft de pomp minder vermogen dan de waterpomp die was voorzien op het dak van het bijgebouw, aldus [appellant sub 2].
2.1. Artikel 2 van de bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…]
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
[…]
21. een ander bouwwerk in voor- of achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, en
[..]"
In artikel 1 van bijlage II van het Bor wordt "bijbehorend bouwwerk" gedefinieerd als "uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak".
2.2. De warmtepomp, zoals aangevraagd en vergund, ligt in het achtererfgebied van het perceel van [appellant sub 2]. De warmtepomp kan echter niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk, als bedoeld in bijlage II van het Bor, omdat het geen bouwwerk met een dak is. De uitzondering in artikel 2, onder 3, op de vergunningplicht doet zich dus niet voor. De warmtepomp is hoger dan 1 m, zodat de uitzondering in artikel 2, onder 21, zich evenmin voordoet. Verder is de (geheel of gedeeltelijke) plaatsing van de warmtepomp onder de carport noch het vermogen van de warmtepomp relevant voor de vraag of een vergunning nodig is. Gelet op het voorgaande is voor de warmtepomp een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk vereist. Omdat de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale hoogte van 1 m voor "overige andere bouwwerken" wordt overschreden, is daarnaast een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist.
Het betoog faalt.
Toetsingsnorm
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vanwege de geluidhinder van het in werking zijn van de warmtepomp.
[appellant sub 1] stelt dat de door het college gekozen geluidsnorm ontoereikend is om geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het college had, aldus [appellant sub 1], een norm moeten stellen die geldt op de perceelsgrens. [appellant sub 1] stelt daartoe dat het college had moeten aansluiten bij artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, zoals dat wordt gewijzigd. In die bepaling wordt voor een warmtepomp die is opgesteld buiten de scheidingsconstructie van een bouwwerk een maximale geluidsnorm van 40 dB opgenomen, die geldt op de grens van een perceel dat voor wonen is bestemd. [appellant sub 1] stelt dat deze norm is gebaseerd op de ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar meest recente wetenschappelijke inzichten. Hij verwijst hierbij naar het rapport van LBP Sight van 25 oktober 2018 "Onderzoek geluideisen buitenopgestelde warmtepompen en airco’s in bouwregelgeving". Dat de geluidsnorm moet gelden op de perceelgrens volgt ook uit artikel 4.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (hierna: APV) en de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3951. Het college heeft dan ook ondeugdelijk gemotiveerd dat de in de vergunning opgenomen norm een toereikende bescherming biedt. Verder had het college een voorschrift aan de vergunning moeten verbinden dat strekt tot beperking van het gebruik van de warmtepomp in de nachtperiode. Ten slotte heeft het college geen rekening gehouden met laagfrequent geluid dat wordt veroorzaakt door de warmtepomp, aldus [appellant sub 1].
3.1. Het college heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo. Op grond van dit artikellid kan een vergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beslissing om op grond van deze bepaling een vergunning te verlenen komt het college beleidsruimte toe.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat de geluidemissie van de warmtepomp ter plaatse van de gevel van de woning van [appellant sub 1] minder dan 35 dB(A) bedraagt. Het college heeft aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het installatiegeluid van de warmtepomp moet voldoen aan een geluidsnorm van maximaal 35 dB(A), gemeten als invallend geluid op de gevel van buurwoningen. Bij het bepalen van deze norm heeft het college verwezen naar artikel 4:6 van de APV en de normen die zijn opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).
Artikel 4:6 van de APV verbiedt het in werking zijn van toestellen buiten een inrichting als bedoeld indien dat voor een omwonenden of voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt. Weliswaar heeft college voor het bepalen van de toepasselijke geluidsnorm onder meer verwezen naar deze bepaling, maar voor de invulling van de norm van een goede ruimtelijke ordening heeft het college aangesloten bij het Activiteitenbesluit.
3.2. In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit zijn voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege milieu-inrichtingen normen opgenomen van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Daarbij gaat het om het geluid op de gevel van geluidgevoelige objecten, dus het invallend geluid.
Op grond van artikel 1.1 moet het gemiddelde beoordelingsniveau worden gemeten en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Volgens paragraaf 2.4 van de Handleiding geldt voor geluiden met een tonaal karakter een straffactor van 5 dB(A). Omdat het geluid van de warmtepomp een tonaal karakter heeft, gelden op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit normen van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het college heeft in de vergunning dus een norm opgenomen die overeenkomt met de strengste norm van artikel 2.17. Deze norm geldt volgens de vergunning ook voor de nachtperiode. Daarbij heeft het college overeenkomstig het Activiteitenbesluit de norm gesteld op de gevel van geluidgevoelige objecten en niet op de perceelsgrens. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid bij artikel 2.17 heeft kunnen aansluiten. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het college ten tijde van het nemen van besluit op bezwaar geen rekening kon dan wel hoefde te houden met de voorgenomen wijziging van artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Die wijziging treedt op 1 april 2021 in werking en houdt in dat voor een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, een maximale geluidsnorm van 40 dB op de perceelsgrens met een perceel voor een andere woonfunctie geldt. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was het ontwerpbesluit tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 nog niet openbaar gemaakt; het ontwerpbesluit is openbaar gemaakt op 22 mei 2019. Verder biedt het rapport van LBP Sight van 25 oktober 2018, dat de basis vormde voor die wijziging, op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat het college er in redelijkheid niet van kon afzien om de norm van 40 dB op de perceelsgrens in het vergunningvoorschrift op te nemen. Over de beoordeling van laagfrequent geluid overweegt de Afdeling dat in het Activiteitenbesluit daarvoor geen toetsingsnormen of -kader zijn opgenomen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening niettemin rekening had moeten houden met mogelijke hinder van laagfrequent geluid.
De conclusie is dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het opnemen van een norm van 35 dB(A), gemeten op de gevel van buurwoningen, de geluidhinder in voldoende mate wordt beperkt en dat het opnemen van een voorschrift om het gebruik van de waterpomp in de nachtperiode te reguleren in redelijkheid niet nodig kan worden geacht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Akoestisch rapport
4. [appellant sub 1] betoogt dat het college zich bij het nemen van het besluit op bezwaar niet had mogen baseren op de "rapportage geluidsmeting warmtepomp" van de gemeente Amersfoort van 5 december 2018 (hierna: het rapport). Hij stelt hiertoe onder meer dat niet is gemeten bij maximaal vermogen van de warmtepomp en dat er ten onrechte vanuit is gegaan dat de pomp ’s nachts niet in werking is. De grond dat geen sprake is van een onafhankelijk onderzoek, heeft [appellant sub 1] ter zitting ingetrokken.
4.1. Het college heeft zich bij de vraag of aan de gestelde norm van 35 dB(A) kan worden voldaan, gebaseerd op het rapport. Volgens het rapport zijn de metingen uitgevoerd terwijl de warmtepomp op maximaal vermogen in werking was. In het rapport is geconcludeerd dat de warmtepomp ruimschoots voldoet aan de geluidsnorm van 35 dB(A). Daarbij wordt in het rapport opgemerkt dat de berekende situatie absoluut maximaal is en in werkelijkheid niet snel zal optreden. Weliswaar staat in het rapport dat de warmtepomp alleen in bedrijf is tussen 6:00 uur en 23.00 uur, maar dat betekent niet dat de norm van 35 dB(A) ’s nachts niet geldt of bij het in werking zijn van de pomp in de nachtperiode zou worden overschreden. Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht de geluidsbelasting van de warmtepomp nogmaals berekend. De resultaten daarvan zijn neergelegd zijn in de notitie "Afstandsberekening warmtepomp" van 12 februari 2020. Uit deze notitie blijkt eveneens dat aan de norm van 35 dB(A) ruimschoots wordt voldaan. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat moet worden uitgegaan van metingen van de fabrikant, overweegt de Afdeling dat uit die metingen evenmin kan worden afgeleid dat de norm van 35 dB(A) niet kan worden nageleefd.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsmetingen die ten grondslag liggen aan het rapport onzorgvuldig zijn uitgevoerd en daarom of anderszins niet aan de norm van 35 dB(A) kan worden voldaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is eveneens ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021
190-963.