Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2410

12 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202203792/1/R3.

Datum uitspraak: 12 juni 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

De erven van [appellant A], wonend te Boornbergum, gemeente Smallingerland en [appellant B], wonend te [woonplaats], (hierna: [appellant A] en [appellant B])

appellanten,

en

de raad van de gemeente Smallingerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Drachten, Zwembad de Welle" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 maart 2024, waar M. [appellant A], A. [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door ing. J.A. Wiegersma, rechtsbijstandverlener te De Westereen, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 25 november 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in de bouw van een nieuw gemeentelijk zwembad aan de Sportlaan in Drachten.

3.       [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van het Fries congres- en paardencentrum Drachten (hierna: het FCD) gelegen op het perceel Oprijlaan 3 in Drachten. Zij willen dat het terrein van het FCD in aanmerking komt voor de bouw van het nieuwe zwembad in plaats van de locatie aan de Sportlaan waar de raad voor heeft gekozen. Daarom zijn zij opgekomen tegen het plan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerpplan.

Ontvankelijkheid; belanghebbende?

4.       [appellant A] en [appellant B] betogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, dat hun beroep ontvankelijk is. Zij stellen belanghebbenden te zijn omdat het terrein van het FCD een geschikte locatie is voor de bouw van het zwembad. Dit blijkt volgens [appellant A] en [appellant B] uit een locatieonderzoek uit 2010. Zij hebben de locatie in 2019 per brief aan de raad voorgedragen en later nog een keer bij een rondetafelgesprek in 2020.

4.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Artikel 6:13 van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht.

4.2.    [appellant A] en [appellant B] hebben geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren gebracht en niet is gebleken dat hun dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.

4.3.    De Afdeling heeft haar rechtspraak over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb enige jaren geleden gewijzigd. Aanleiding daarvoor was het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, "Stichting Varkens in Nood", ECLI:EU:C:2021:7. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786. Voor het antwoord op de vraag of het beroep van [appellant A] en [appellant B] ontvankelijk is, is dus beslissend of zij belanghebbenden zijn.

4.4.    [appellant A] en [appellant B] zullen geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. [appellant A] en [appellant B] wonen namelijk op een afstand van ongeveer 2 km, respectievelijk 14 km, van het plangebied. Het FCD ligt op een afstand van ongeveer 2,4 km van het plangebied. Daarom overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] in dit opzicht geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben.

4.5.    Daarnaast overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] als eigenaren van het FCD geen concurrentiebelang hebben dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit. Een onderneming heeft een concurrentiebelang als zij bedrijfsactiviteiten ontplooit in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden. Dat is hier niet het geval. Het FCD werkt namelijk niet binnen hetzelfde marksegment als het zwembad dat met het plan mogelijk wordt gemaakt.

Ook overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] geen potentiële concurrenten zijn die als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het besluit. Uit de stukken blijkt niet dat [appellant A] en [appellant B] concrete plannen hebben om in hetzelfde marktsegment werkzaam te zijn als het zwembad en zijn begonnen met de uitvoering van die plannen. Zij hebben namelijk geen concrete plannen om zelf, los van het zwembad dat met het besluit mogelijk gemaakt wordt, een zwembad te vestigen op hun gronden.

Verder zijn [appellant A] en [appellant B] ook niet aan te merken als vastgoedeigenaren van een multifunctioneel pand waarin zij de geplande ontwikkeling hadden willen uitvoeren of voor wie de geplande ontwikkeling mogelijk een vastgoedconcurrent oplevert. Het geplande zwembad kan niet, zonder ingrijpende verbouwingen, in het bestaande pand van het FCD worden gevestigd. Het zwembad is ook geen vastgoedconcurrent van [appellant A] en [appellant B] die bijvoorbeeld congresruimte verhuurt.

4.6.    De wens om het zwembad op het terrein van FCD te vestigen, is onvoldoende om belanghebbende te zijn. Het feit dat het terrein op de groslijst voor potentiële locaties uit 2010 staat en dat [appellant A] en [appellant B] het terrein van FCD als locatie hebben aangedragen, is niet genoeg om hier anders over te oordelen.

4.7.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat [appellant A] en [appellant B] geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 24 mei 2022 en dat hun beroep daarom niet-ontvankelijk is.

Conclusie

5.       Het beroep is niet-ontvankelijk.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.

w.g. Verburg

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van der Heijden

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024

884-1076

Artikel delen