202205549/1/R4.
Datum uitspraak: 4 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oisterwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 augustus 2022 in zaak nr. 21/3242 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Bijsterveld, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft het college op 26 oktober 2020 verzocht handhavend op te treden tegen een bouwwerk op het perceel aan de [locatie 1] in Oisterwijk dat zonder omgevingsvergunning is gebouwd. Het bouwwerk is een overkapping met een grondoppervlak van ongeveer 5 m² en een hoogte van 2,4 m. Ten tijde van het handhavingsverzoek woonde [appellant] op het aangrenzende perceel aan de [locatie 2] in Oisterwijk (hierna: de woning). Hangende de procedure in hoger beroep heeft [appellant] de woning verkocht en is hij verhuisd naar [plaats]. Uit een door het college overgelegd uittreksel uit het kadaster blijkt dat [appellant] de eigendom van de woning op 31 mei 2024 heeft overgedragen aan de nieuwe eigenaar.
Procesbelang
2. Het college betoogt dat [appellant] door zijn verhuizing en de verkoop van de woning niet langer belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.
2.1. [appellant] heeft op zitting gesteld dat hij nog steeds belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep, omdat hij als gevolg van de handhavingsprocedure gezondheidsschade heeft geleden. Volgens [appellant] heeft de gezondheidsschade, in combinatie met een burenconflict en de houding van het college, ertoe bijgedragen dat hij de woning heeft verkocht en is verhuisd.
2.2. De bestuursrechter is niet gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingesteld hoger beroep over een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij geen actueel en reëel belang heeft. Als iemand stelt schade te hebben geleden, kan dat betekenen dat hij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2282. Het moet wel enigszins aannemelijk zijn dat schade is geleden als gevolg van het besluit.
2.3. De Afdeling overweegt dat [appellant] door zijn verhuizing geen last meer heeft van het bouwwerk waarover het verzoek om handhaving gaat. Hij heeft dus om die reden geen actueel en reëel belang meer bij beoordeling van het hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak die daarover gaat.
[appellant] heeft bovendien geen begin van bewijs geleverd voor de door hem gestelde gezondheidsschade. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de weigering tot handhaving enig nadelig effect heeft gehad op de verkoopprijs van de woning en hij in die zin schade heeft geleden. [appellant] heeft op de zitting verklaard dat hij de koper van de woning en de bij de verkoop betrokken makelaar niet in kennis heeft gesteld van zijn verzoek om handhaving en de weigering van het college om dat verzoek in te willigen. Enige schade is dus niet aannemelijk. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] ook daarom geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
Het betoog van het college slaagt.
Conclusie
3. De Afdeling zal het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024
610-1110