202403908/2/R1.
Datum uitspraak: 6 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
verzoeker,
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college een verzoek om handhaving ten aanzien van een strekdam van [verzoeker] afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft het college het bezwaar van [belanghebbende] en anderen gegrond verklaard, het besluit van 25 juni 2019 opnieuw herroepen, het verzoek om handhaving alsnog toegewezen, en aan [verzoeker] een last opgelegd om binnen twee maanden na inwerkingtreding van dat besluit twee dempingen bij zijn strekdam ongedaan te maken, of te compenseren in de vorm van het realiseren van een groter wateroppervlak. Aan die last is een dwangsom verbonden van € 2.500,00 per vier weken dat niet aan de last wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en [belanghebbende] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 augustus 2024, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.N. Mulder en R.D.M. Plugge, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en anderen, bij monde van [belanghebbende], [belanghebbenden], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3. Het besluit van 4 juni 2024 is genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:475.
4. [verzoeker] is eigenaar van de percelen aan de [locatie A] en [locatie B] te Kudelstaart. Aan de oostkant van deze percelen, aan de Westeinderplassen, ligt een strekdam. Deze strekdam is met de percelen van [verzoeker] verbonden. [belanghebbende] en anderen wonen in de omgeving van de strekdam van [verzoeker]. Het college heeft vastgesteld dat [verzoeker] aan de noordkant van de strekdam een oppervlakte heeft gedempt van 9,5 m2 in een in de legger aangewezen "hoofdwater" zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning voor de demping kan alleen worden verleend als de demping wordt gecompenseerd. Verder heeft het college vastgesteld dat [verzoeker] aan de zuidkant van de strekdam een oppervlakte heeft gedempt van 40,3 m2 in een in de legger aangewezen "overig water". In overig water mag tot 100 m2 vergunningvrij worden gedempt, onder de voorwaarde dat de demping wordt gecompenseerd en daarvan melding wordt gedaan bij het college. Omdat de demping aan de zuidkant van de strekdam niet is gecompenseerd, kon die demping volgens het college niet vergunningvrij worden gerealiseerd. Daarom heeft het college aan [verzoeker] een last opgelegd om de illegale dempingen ongedaan te maken of om de dempingen alsnog te compenseren. De begunstigingstermijn die in het besluit van 4 juni 2024 aan [verzoeker] is gegeven is afgelopen. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot na openbaarmaking van deze uitspraak.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de last onder dwangsom wordt geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Spoedeisend belang
5. [belanghebbende] en anderen hebben aangevoerd dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Volgens [belanghebbende] en anderen brengt het voldoen aan de last namelijk geen onomkeerbare gevolgen met zich en is het belang van [verzoeker] louter financieel.
5.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn van de aan [verzoeker] opgelegde last eindigt namelijk na openbaarmaking van deze uitspraak. De voorzieningenrechter wijst ter vergelijking op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 7 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1561, onder 5.
Beoordeling van het verzoek
6. [verzoeker] betoogt dat van handhaving tegen de overtredingen moet worden afgezien omdat er concreet zicht op legalisatie is. Hij wijst in dat kader op zijn aanvraag die hij op 5 april 2024 heeft ingediend bij het college. Over die aanvraag voert [verzoeker] ook aan dat hij een omgevingsvergunning van rechtswege heeft verkregen voor de dempingen, omdat het college volgens hem niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist. Daarnaast wijst [verzoeker] op het in het zogenoemde plan Calslagen nog compensabele water, dat volgens hem zou kunnen worden gebruikt ter compensatie van de dempingen van zijn strekdam. Tot slot betoogt [verzoeker] dat het college zou moeten afzien van handhaving omdat dit voor hem onevenredig zou zijn in verhouding tot de met handhaving te dienen doelen.
6.1. De voorzieningenrechter ziet in wat door [verzoeker] is aangevoerd geen grond om op voorhand aan te nemen dat er concreet zicht op legalisatie is van de door het college vastgestelde overtredingen. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat het college zijn aanvraag ten onrechte als een melding heeft aangemerkt, heeft het college ter zitting aangegeven dat dit alleen zo is wat betreft het vergunningvrije deel van die aanvraag. In het besluit van 4 juni 2024 heeft het college gemotiveerd dat de dempingen zonder compensatie niet kunnen worden gelegaliseerd. Het college heeft ter zitting aangegeven dat de aanvraag van [verzoeker] van 5 april 2024 incompleet is omdat hij niet heeft aangegeven op welke manier hij van plan is de dempingen te compenseren. Over de verwijzing naar het in plan Calslagen nog compensabele water overweegt de voorzieningenrechter dat de enkele stelling dat er bij een ander project een positieve waterbalans is gerealiseerd, niet noodzakelijk betekent dat daarvan losstaande dempingen aan de strekdam van [verzoeker] niet meer door hem gecompenseerd hoeven te worden.
Verder is niet wettelijk bepaald dat een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaat als het college niet tijdig op een onder de Omgevingswet ingediende aanvraag als die van [verzoeker] zou hebben beslist. Daarom is dit dus niet het geval.
Over het belang van handhaving is door het college in het besluit van 4 juni 2024 gemotiveerd dat de regels over het dempen van water er zijn ter voorkoming en beperking van overstromingen en wateroverlast. Met die regels wordt de doorstroming en het bergend vermogen van het water namelijk gewaarborgd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit belang in dit geval te gering is. Daarnaast heeft [verzoeker] geen omstandigheden aangedragen die leiden tot het oordeel dat het voldoen aan de last voor hem onevenredige gevolgen zou meebrengen.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanknopingspunten om op voorhand aan te nemen dat het college van handhaving had moeten afzien en de last onder dwangsom ten onrechte heeft opgelegd.
Verlenging begunstigingstermijn en proceskosten
7. De aan de last verbonden begunstigingstermijn verstrijkt na openbaarmaking van deze uitspraak. Om [verzoeker] nog een laatste gelegenheid te geven de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd, bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de aan het besluit van 4 juni 2024 verbonden begunstigingstermijn wordt verlengd tot acht weken na verzending van deze uitspraak. Dat betekent dat [verzoeker] binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak aan de last moet voldoen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de aan het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland van 4 juni 2024, kenmerk 24.072868, verbonden begunstigingstermijn wordt verlengd tot acht weken na verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024
703-1082