Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:3672

11 september 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202202222/1/R3.

Datum uitspraak: 11 september 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Den Ham, gemeente Twenterand,

2.       [appellante sub 2] (hierna: het loonbedrijf), gevestigd te

Den Ham, gemeente Twenterand,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Twenterand,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidmaten - Oost woongebied, 2e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en het loonbedrijf beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], het loonbedrijf en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 18 juli 2024 behandeld, waar [appellant sub 1], het loonbedrijf, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en de raad, vertegenwoordigd door E. Nijhuis en bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 14 november 2019 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plangebied bevindt zich ten zuiden van het centrum van Den Ham en wordt begrensd door de Dorpsstraat aan de noordzijde, de Schapendijk aan de zuidzijde en woonwijk de Zuidmaten West aan de westzijde. Het plan is de tweede gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Zuidmaten - Oost woongebied", dat door de raad van de gemeente Twenterand bij besluit van 24 april 2012 is vastgesteld. Het plan maakt onder meer de bouw van maximaal 74 woningen mogelijk en het voorziet in een gewijzigde stedenbouwkundige opzet.

3.       De Afdeling zal hieronder het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van het loonbedrijf afzonderlijk behandelen.

Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellant sub 1]

5.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie A] in Den Ham, waar hij hobbymatig circa 25 hanen, 50 hennen en 30 kuikens houdt. Hij vreest met name dat het plan leidt tot klachten over geluidoverlast van de toekomstige bewoners en vindt dat een ‘kraaizone’ in het plan opgenomen had moeten worden.

Ingetrokken beroepsgronden

6.       [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond met betrekking tot het overgangsrecht op de zitting ingetrokken. Daarnaast heeft [appellant sub 1] zijn betoog dat het akoestisch onderzoek ten onrechte het perceel van het loonbedrijf vermeldt, ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgronden.

Kraaizone

7.       [appellant sub 1] betoogt dat een ‘kraaizone’ van 500 m in het plan opgenomen had moeten worden. Hij heeft op de zitting toegelicht dat zo’n ‘kraaizone’ een signaleringsfunctie voor toekomstige bewoners zou moeten vervullen. Volgens hem hoeft de ‘kraaizone’ niet te leiden tot beperking van gebruiks- of bebouwingsmogelijkheden binnen die ‘kraaizone’.

7.1.    Zoals op de zitting door de Afdeling is toegelicht, kunnen in een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, regels worden opgenomen over de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor de gronden in het plangebied. De Wro biedt, in tegenstelling tot wat [appellant sub 1] wenst, geen grondslag om een ‘kraaizone’ met alleen maar een signaleringsfunctie in het bestemmingsplan op te nemen.

Het betoog slaagt niet.

De geluidbelasting van de hanen

8.       In opdracht van de raad is door Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidseffecten van de kraaiende hanen van [appellant sub 1] op de woonomgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek kraaiende hanen" van 17 november 2020 van Alcedo B.V. (hierna: akoestisch onderzoek van 17 november 2020). De Afdeling gaat hieronder eerst in op de uitgangspunten van dit onderzoek, voor zover die door [appellant sub 1] ter discussie zijn gesteld. Vervolgens gaat de Afdeling in op de hoogte van de berekende geluidwaarden en de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat van de nieuwe bewoners.

Uitgangspunten akoestisch onderzoek

9.       [appellant sub 1] betoogt dat in het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Hij voert hiertoe aan dat de vermelding van de huisvesting van de hanen gedurende de dag- en avondperiode onjuist is. [appellant sub 1] heeft op de zitting toegelicht dat de hanen zich op een grotere afstand van het plangebied bevinden dan waar in het onderzoek van uit is gegaan. Daarnaast voert hij aan dat het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 ten onrechte voor een deel uitgaat van een akoestisch harde bodem, terwijl zijn perceel volledig uit een zachte bodem bestaat.

9.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] zo, dat de berekeningen in het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 op zichzelf niet worden betwist, maar dat volgens [appellant sub 1] bij het onderzoek onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd waardoor de uitkomsten niet juist zijn. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het betoog van [appellant sub 1] slaagt. Dit licht de Afdeling hieronder toe.

9.2.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 niet de correcte huisvesting van de hanen gedurende de dag- en avondperiode vermeldt, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 2.2 van het akoestisch onderzoek staat dat de hanen tussen 22:00 uur ’s avonds en 08:00 uur ’s ochtends in hun verblijf zitten en in de tussenliggende periode mogelijk vrij kunnen rondscharrelen over het perceel. Op de zitting is vastgesteld waar het binnenverblijf van de hanen zich op het perceel bevindt. De raad heeft toegelicht dat de gekozen puntbron voor de kraaiende hanen zich op circa 5 m afstand van de zuidelijke perceelgrens van [locatie A] bevindt. Het binnenverblijf van de hanen bevindt zich noordelijker, op een afstand van ongeveer 35 m van de zuidelijke perceelsgrens. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat door uit te gaan van een puntbron op 5 m afstand van de zuidelijke perceelgrens is uitgegaan van een worst-case-situatie van de geluideffecten vanwege de hanen ter plaatse van de nieuwe woningen, omdat het aannemelijk is dat het merendeel van de hanen zich in elk geval gedurende een deel van de dag op grotere afstand van die woningen zullen bevinden. De Afdeling ziet niet in dat het hanteren van een worst-case-situatie in het nadeel is van [appellant sub 1], omdat het belang van [appellant sub 1] erin is gelegen dat de akoestische effecten van zijn hanen op de nieuwe woningen niet worden onderschat. Zo’n onderschatting wordt voorkomen door een worst-case-situatie te hanteren.

9.3.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 ten onrechte voor een deel uitgaat van een akoestisch harde bodem, overweegt de Afdeling als volgt. Uit paragraaf 4.1 van het akoestisch onderzoek blijkt dat voor het perceel van [appellant sub 1] een bodemfactor van 0,5 is toegepast, omdat verondersteld is dat de bodem half hard/half zacht is. De raad heeft daarover onder verwijzing naar een notitie van Alcedo van 27 oktober 2022 toegelicht dat het aannemelijk is dat er in de tuin ook harde oppervlakken aanwezig zijn in de vorm van looppaden en mogelijk een of meerdere terrassen voorzien van tegels of klinkers of andere harde elementen. Door uit te gaan van een bodemfactor van 0,5 heeft de raad de akoestische gevolgen worst-case laten berekenen, omdat het hanteren van een volledig zachte bodem zou leiden tot lagere geluidniveaus dan het hanteren van een half harde/half zachte bodem. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ook voor de te hanteren bodemfactor kunnen uitgaan van een worst-case-situatie, omdat hiermee wordt voorkomen dat de te verwachten geluidniveaus worden onderschat.

9.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

Berekende geluidwaarden en de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat

10.     [appellant sub 1] betoogt dat het gekraai van de hanen kan leiden tot geluidoverlast ter plaatse van de toekomstige woningen in het plangebied, waardoor hij beperkt kan worden in het uitoefenen van zijn hobby.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woningen akoestisch inpasbaar zijn ten opzichte van de hobbymatige activiteiten van [appellant sub 1]. Volgens de raad bedraagt het piekgeluid veroorzaakt door het hanengekraai, met uitzondering van kavel 67, ter plaatse van de voorziene woningen niet meer dan 65 dB(A) in de avondperiode. Op ongeveer 5 m van de kavelgrens van kavel 67 bedraagt het piekgeluid veroorzaakt door het hanengekraai in de avondperiode echter 64 dB(A), zodat volgens de raad sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van kavel 67.

10.2.  De Afdeling stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat er geen wettelijke geluidnormen rechtstreeks van toepassing zijn op het hobbymatig houden van pluimvee. Uit paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 blijkt dat de raad voor de beoordeling of bij de in het plan voorziene woningen in de buurt van de hanen van [appellant sub 1] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aansluiting heeft gezocht bij de geluidnormen uit het "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand Nota geluidsbeleid" van 17 januari 2008 (hierna: Nota geluidbeleid) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).

10.3.  In de Nota geluidbeleid zijn voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de geluidbron "industrie" normen opgenomen van 40 tot 50 dB(A). De Nota geluidbeleid bevat geen normering voor het maximale geluidniveau. Hiervoor heeft de raad blijkens paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 aansluiting gezocht bij de geluidnorm van 65 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Hoewel het Activiteitenbesluit niet rechtstreeks van toepassing is op het hobbymatig houden van pluimvee, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van het (piek)geluid van de kraaiende hanen aansluiting mogen zoeken bij de in het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen, omdat hieruit blijkt wanneer in objectieve zin gesproken kan worden van geluidoverlast.

10.4.  Uit paragraaf 4.2 van het akoestisch onderzoek van 17 november 2020 blijkt dat het piekgeluid als gevolg van de kraaiende hanen bij de kavelgrens van kavel 67 in de avondperiode 68 dB(A) bedraagt. De gehanteerde norm voor het maximale geluidniveau wordt daarmee met 3 dB(A) overschreden. Maar de Afdeling ziet daarin geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.

Hierbij acht de Afdeling van belang dat uit paragraaf 4.4 van de plantoelichting volgt dat de bestaande woning op het perceel [locatie E] in Den Ham op een kortere afstand van de locatie van [appellant sub 1] ligt dan de nieuwe woningen en dat het geluidniveau als gevolg van de kraaiende hanen daar in de avondperiode 70 dB(A) bedraagt. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat de woning op het perceel [locatie E] in Den Ham al een meer belemmerende factor is voor de hobby van [appellant sub 1] dan de voorziene woning op kavel 67 zal zijn. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:842, onder 21.4.

Verder acht de Afdeling van belang dat, zoals hiervoor onder 9.2 en 9.3 is overwogen, worst-case is gerekend en dat, uitgaande van die worst-case berekening, op ongeveer 5 m van de kavelgrens van kavel 67 wel wordt voldaan aan het maximale geluidniveau van 65 dB(A). Ook om die reden heeft de raad de geluidsituatie bij kavel 67 aanvaardbaar mogen achten.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van het loonbedrijf

11.     Het loonbedrijf is gevestigd aan de [locatie B] in Den Ham. Zij vreest dat zij in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de realisatie van de voorziene woningen en dat ter plaatse van de voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Ingetrokken beroepsgronden

12.     Het loonbedrijf heeft op de zitting de beroepsgronden over de gebiedstypering en het vertrouwensbeginsel ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgronden.

Heeft de raad mogen uitgaan van de akoestische onderzoeken?

13.     Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft Alcedo B.V. een aantal akoestische onderzoeksrapporten opgesteld. Het gaat daarbij om de volgende onderzoeken:

- "Milieuzoneringsonderzoek", van 14 juli 2017, dat als bijlage 7 bij de plantoelichting is gevoegd;

- "Akoestisch onderzoek [loonbedrijf] Te Den Ham. Beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit", van 14 juli 2021, dat als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd;

- "Bestemmingsplan "Zuidmaten-Oost Woongebied, 2e Herziening" Te Den Ham. Akoestisch onderzoek [loonbedrijf]", van 5 januari 2022, dat als bijlage 8 bij de plantoelichting is gevoegd;

- "Reactie op opmerkingen Cumela 7 mei 2021", van 21 juni 2021, dat als bijlage 10 bij de plantoelichting is gevoegd.

Het loonbedrijf betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van deze onderzoeken heeft mogen uitgaan.

Geluidnormen

14.     Het loonbedrijf betoogt dat de raad ten onrechte heeft getoetst aan de Nota geluidbeleid en dat de raad verschillende geluidnormen op oneigenlijke wijze door elkaar heen heeft gebruikt. Daarnaast heeft de raad volgens het loonbedrijf ten onrechte aansluiting gezocht bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), omdat deze geluidnorm alleen ziet op bestaande woningen en niet op geprojecteerde woningen.

14.1.  Wat betreft het betoog van het loonbedrijf dat de raad ten onrechte aan de Nota geluidbeleid heeft getoetst en verschillende geluidnormen op oneigenlijke wijze door elkaar heen heeft gebruikt, oordeelt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.6.1 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 is vermeld dat voor de beoordeling van de geluidbelasting van de incidentele bedrijfssituatie van het loonbedrijf in het kader van een goede ruimtelijke ordening aansluiting is gezocht bij het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) en de maximale geluidbelasting van 70 dB(A) voor de dagperiode uit de Nota geluidbeleid. Het loonbedrijf heeft niet geconcretiseerd waarom dit onjuist is. Op vragen van de Afdeling heeft het loonbedrijf ook op de zitting bij de Afdeling niet kunnen toelichten waarom de raad de Nota geluidbeleid niet als toetsingskader mocht hanteren bij de beoordeling van de geluidbelasting van de incidentele bedrijfssituatie van het loonbedrijf. Ook heeft het loonbedrijf de stelling dat de verschillende geluidnormen op oneigenlijke wijze door elkaar heen zijn gebruikt, niet geconcretiseerd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de inpasbaarheid van de voorziene woningen in relatie tot de geluidbelasting van het loonbedrijf de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit, de Circulaire beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer, de Nota geluidbeleid en de Wgh op oneigenlijke wijze door elkaar heen heeft gebruikt.

In zoverre slaagt het betoog niet.

14.2.  Wat betreft het betoog van het loonbedrijf dat de raad ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wgh, oordeelt de Afdeling als volgt. Artikel 45, eerste lid, van de Wgh luidde:

"Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan."

Artikel 1 van de Wgh luidde als volgt:

[…]

"geprojecteerde woning of gebouw: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven;"

[…]

14.3.  Uit paragraaf 5.2 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 blijkt dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de optredende etmaalwaarde en de cumulatieve geluidbelasting aansluiting heeft gezocht bij de norm voor bestaande woningen van 60 dB(A) in artikel 45, eerste lid, van de Wgh. Deze optredende etmaalwaarde (inclusief de cumulatieve geluidbelasting) overschrijdt deze norm niet, zo staat in paragraaf 5.2. De raad heeft bij het ontbreken van een wettelijk kader aansluiting gezocht bij die norm die geldt voor gezoneerde industrieterreinen. Dat deze wettelijke norm niet rechtstreeks van toepassing is, betekent op zichzelf naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad hierbij in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat redelijkerwijs geen aansluiting heeft mogen zoeken. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8262, onder 5.8.

Het betoog van het loonbedrijf dat het in dit geval geprojecteerde woningen betreft waarop de norm van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wgh niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat aansluiting is gezocht bij de norm voor bestaande woningen in artikel 45, eerste lid, van de Wgh voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting van meerdere geluidbronnen (dus cumulatief) en niet alleen maar voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting vanwege industrielawaai, zoals het geval is wanneer deze bepaling uit de Wgh van toepassing zou zijn. Omdat de norm uit de Wgh niet van toepassing is en het gaat om de beoordeling van de raad van de cumulatieve geluidbelasting van meerdere geluidbronnen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aansluiting mogen zoeken bij de norm van 60 dB(A) voor bestaande woningen.

Het betoog slaagt ook in zoverre niet.

Maximale planologische mogelijkheden

15.     Het loonbedrijf betoogt dat in de akoestische onderzoeken ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke akoestische invulling van het bedrijf, terwijl had moeten worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

15.1.  Voor het perceel van het loonbedrijf geldt het bestemmingsplan "[locatie C] en [locatie B]" uit 2008. Het perceel van het loonbedrijf heeft de bestemming "Bedrijventerrein". Artikel 5.I van de regels van het bestemmingsplan "[locatie C] en [locatie B]" luidt:

"De op de plankaart voor bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (lichte) industrie, bouwnijverheid, composteerbedrijven, met volume van minder dan 600 m3, reparatie- en verhuurbedrijven, groothandel en overige dienstverlenende bedrijven;

b. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering;

c. kantoren als onderdeel van een bedrijf;

d. productiegebonden detailhandel;

e. verkeer en verblijf in de vorm van wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en bermen;

f. groenvoorzieningen;

g. openbare nutsvoorzieningen;

h. bedrijfswoning, voor zover op de plankaart aangeduid met 'uitsluitend bedrijfswoning toegestaan';

i. reclame-objecten, onder andere in de vorm van lichtmastreclame;

j. kunstwerken;

k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

De toelaatbaarheid van bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de in bijlage I (richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten) van de publicatie Bedrijven en milieu-zonering van de VNG (2007) genoemde bedrijven, met inachtneming van de volgende zonering.

- voor zover aangegeven met milieucategorie 3.1: grootste afstand 50 m;

- voor zover aangegeven met milieucategorie 3.2: grootste afstand 100 m.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

Ter plaatse van de gronden aangeduid met 'ontsluiting' zal de ontsluiting van de gronden binnen deze bestemming plaatsvinden."

15.2.  Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij het onderzoek dat ertoe dient te beoordelen of ter plaatse van een in een bestemmingsplan voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met mogelijke milieuhinder van een nabijgelegen bedrijf worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van dat bedrijf. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2177, onder 3.3.

15.3.  In hoofdstuk 1 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 staat dat het onderzoek onder andere inzicht geeft in de geluidniveaus van het loonbedrijf op basis van de feitelijke activiteiten en op basis van de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het loonbedrijf, als wordt uitgegaan van de mogelijkheden en beperkingen die het vigerende bestemmingsplan ter plekke met zich meebrengt. In paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 staat dat voor de beschouwde gemiddelde ‘representatieve’ bedrijfssituatie is uitgegaan van de huidige situatie waarbij [loonbedrijf] volledig in bedrijf is. Daar staat dat zich op het perceel een werkplaats voor het verrichten van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan het eigen materieel van het loonbedrijf bevindt. Verder volgt uit paragraaf 2.4 dat naast de reguliere bedrijfssituatie ook een incidentele situatie te onderscheiden is die maar enkele dagen per jaar voorkomt. Het gaat om het versnipperen van snoeihout met een mechanische versnipperaar aan het einde van het snoeiseizoen en het zeven van de grond met een grotere grondzeef. De uitgangspunten voor de representatieve bedrijfssituatie zijn gelijk aan de huidige situatie, aangevuld met een zuiveringsinstallatie ten behoeve van het reinigen van materieel dat is ingezet bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, zo staat in paragraaf 2.5 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022. In die paragraaf staat dat naast de huidige bedrijfssituatie inzichtelijk is gemaakt hoe de bedrijfssituatie er zou uitzien als wordt uitgegaan van de mogelijkheden en beperkingen die het vigerende bestemmingsplan ter plekke met zich meebrengt. Op de zitting heeft de raad op een vraag van de Afdeling bevestigd dat bedrijvigheid in milieucategorie 3.1 en 3.2 niet zonder meer is toegestaan op grond van artikel 5.I van het bestemmingsplan "[locatie C] en [locatie B]", omdat aan de richtafstand van 50 respectievelijk 100 m voldaan moet worden.

15.4.  In wat het loonbedrijf heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de geluidhinder van het loonbedrijf te laag is ingeschat of niet representatief is. Het loonbedrijf heeft namelijk niet concreet gemaakt welke planologisch toegestane activiteiten niet zijn meegenomen in de onderzoeken. Zoals hiervoor onder 15.3 uiteen is gezet, is in het akoestisch onderzoek niet uitgegaan van de feitelijk bestaande situatie, maar van een representatieve invulling van de planologisch mogelijke situatie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie akoestische onderzoeken

16.     Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat het loonbedrijf heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat aan de akoestische onderzoeken zulke gebreken kleven of dat deze leemten in kennis bevatten dat de raad deze onderzoeken niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan.

Beperking bedrijfsvoering en gevolgen woon- en leefklimaat

17.     Het loonbedrijf betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en de gevolgen van haar bedrijfsvoering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. Volgens het loonbedrijf zullen de bewoners van de voorziene woningen geluid-, geur- en stofhinder ondervinden als gevolg van de verkeersbewegingen met zwaar materieel over de Schapendijk.

17.1.  De raad stelt zich, onder verwijzing naar paragraaf 5.2 van het geluidonderzoek van 5 januari 2022, op het standpunt dat de etmaalwaarde en de cumulatieve geluidbelasting het maximale geluidniveau van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wgh niet overschrijdt en dat daarom sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de bedrijfsvoering van het loonbedrijf niet onevenredig wordt beperkt. Volgens de raad worden de in het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarden voor de maximale geluidniveaus in de avond- en nachtperiode weliswaar overschreden, maar in de bestaande situatie bevinden zich al op kortere afstand van het perceel van het loonbedrijf woningen. Deze woningen zijn maatgevend voor de bedrijfsactiviteiten van het loonbedrijf. De raad wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5899, onder 3.3, en de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2903, onder 5.2. Er is volgens de raad dan ook geen aanleiding om ter plaatse van de verder weg te realiseren woningen een strenger akoestisch leefklimaat te realiseren.

17.2.  Ten aanzien van het betoog dat ter plaatse van de voorziene woningen geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling als volgt. Over de mogelijke geluidhinder heeft de raad toegelicht dat de etmaalwaarde en de cumulatieve geluidbelasting het maximale geluidniveau van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wgh ter plaatse van de nieuwe woningen niet zal overschrijden. De Afdeling stelt vast dat uit paragraaf 5.2.1 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting 56 tot 59 dB(A) bedraagt. Zoals hiervoor onder 14.3 is geconcludeerd, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aansluiting kunnen zoeken bij de norm van 60 dB(A). De raad heeft zich dan ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, aangezien de cumulatieve geluidbelasting de gehanteerde norm van 60 dB(A) uit artikel 45, eerste lid, van de Wgh niet overschrijdt.

17.3.  Wat betreft het betoog dat het plan leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van het loonbedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.3.2 van het akoestisch onderzoek van 5 januari 2022 staat dat de richt- en grenswaarden van het Activiteitenbesluit in de avondperiode ter plaatse van de kavels 24, 59, 60, 61, 62 en 63 worden overschreden. Daarin staat ook dat op kortere afstand van het loonbedrijf al bestaande woningen aanwezig zijn die maatgevend zijn. De Afdeling stelt vast dat de woning op het perceel [locatie D] in Den Ham inderdaad op een kortere afstand ligt dan de voorziene woningen op de kavels 24, 59, 60, 61, 62 en 63. De raad heeft zich onder deze omstandigheden naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de voorziene woningen geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van het loonbedrijf wat betreft het aspect geluid. De woning op het perceel [locatie D] in Den Ham is daarvoor al een meer belemmerende factor dan de voorziene woningen zullen zijn. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:842, onder 21.4.

In zoverre slaagt het betoog niet.

17.4.  De Afdeling overweegt tot slot dat het loonbedrijf met de enkele niet onderbouwde stelling dat bewoners van de voorziene woningen geur- en stofhinder ondervinden als gevolg van de verkeersbewegingen met zwaar materiaal over de Schapendijk, dit niet aannemelijk heeft gemaakt.

Het betoog slaagt in zoverre ook niet.

Conclusie

18.     De beroepen van [appellant sub 1] en het loonbedrijf zijn ongegrond.

19.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Gundelach

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Wolvers-Poppelaars

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024

780-1091

Artikel delen