202100844/1/R2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Zegge, gemeente Rucphen,
2. [appellante sub 2], gevestigd in Sprundel, gemeente Rucphen,
3. [appellant sub 3], wonend in Sprundel, gemeente Rucphen,
4. [appellant sub 4], wonend in Kruisland, gemeente Steenbergen,
5. [appellante sub 5], [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd respectievelijk wonend in Schijf, gemeente Rucphen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2], [appellant sub 4], en [appellante sub 5] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 11 juni 2024, waar appellanten zijn verschenen of zich hebben laten vertegenwoordigen. [appellante sub 2] is niet verschenen. De raad heeft zich laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 juni 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Voor het buitengebied van Rucphen gold voorheen het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is op 29 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad en is daarna een aantal keer partieel herzien. De raad achtte het wenselijk om het bestemmingsplan voor het buitengebied (op onderdelen) te actualiseren, zodat weer sprake is van één actueel planologisch kader voor het buitengebied. Het plan voorziet in deze nieuwe regeling voor het buitengebied en maakt ook een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
3. Een aantal bewoners en bedrijven is het niet eens met het plan. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of de raad het plan zorgvuldig heeft voorbereid en in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld.
4. De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] betoogt dat de bestemmingen "Natuur" en "Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant" in strijd met de goede ruimtelijke ordening aan zijn gronden zijn toegekend. Hierover voert hij aan dat de raad de gronden ten onrechte heeft getypeerd als ‘droogbos met productie’ als bedoeld in het natuurbeheerplan, terwijl het alleen maar verwilderde boomteelt is. Bovendien heeft de raad zich volgens [appellant sub 1] ten onrechte gebaseerd op het Landschapsontwikkelingsplan 2009, omdat zijn gronden daarin niet zijn aangewezen als een ecologische verbindingszone of natuur. Ook zijn er voor zijn gronden nooit natuurwaarden vastgesteld en is er nooit een concreet plan voor het beheer en de instandhouding daarvan opgesteld.
Ook betoogt [appellant sub 1] dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De raad heeft aan zijn gronden namelijk wel een natuurbestemming toegekend, maar aan veel andere voorheen als bos aangewezen gronden in het plangebied niet. [appellant sub 1] wijst daarbij op het perceel De Brand 6 in Rucphen. Ook heeft de raad in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" ten onrechte de agrarische bestemming van zijn percelen gewijzigd naar een natuurbestemming en zijn grond daarna niet aangekocht en ingericht als natuur, terwijl de gemeente dat in de periode daarna voor veel andere agrarische gronden wél deed.
Natuurbestemming
6.1. De raad heeft de bestemmingen "Natuur" en "Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant" aan de gronden van [appellant sub 1] mogen toekennen.
Voorop staat dat zijn gronden in de Interim Omgevingsverordening (IOV) in het Natuur Netwerk Brabant liggen. Een bestemmingsplan dat van toepassing is op het Natuur Netwerk Brabant moet strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en bevat regels gericht op bescherming van die waarden en kenmerken (artikel 3.15 van de IOV). Alleen bij uitzondering kan de raad hiervan afwijken (artikel 3.17 van de IOV). De argumenten die [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het Landschapsontwikkelingsplan 2009 en het natuurbeheerplan vormen echter geen reden om zo’n uitzondering aan te nemen. De bestemmingen die het plan aan zijn gronden toekent maken het dan ook terecht mogelijk het bestaande bos op het perceel te behouden en te ontwikkelen (artikel 18.1 van de planregels).
6.2. [appellant sub 1] heeft op de zitting naar voren gebracht dat de gemeente niet wil meewerken aan het behoud en de inrichting van natuur op zijn grond en dat hij niet in aanmerking komt voor een subsidie om deze natuurwaarden te realiseren. Op de zitting is gebleken dat het bestemmingsplan als zodanig niet bepalend is voor het verkrijgen van de door [appellant sub 1] gewenste subsidie op grond van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant. Dat is namelijk een provinciale aangelegenheid.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
6.3. In deze procedure moet de Afdeling het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" beoordelen. Alleen beroepsgronden die betrekking hebben op de vaststelling van dit plan kunnen in deze procedure inhoudelijk aan de orde komen. De beroepsgrond van [appellant sub 1] dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" ten onrechte de agrarische bestemming op zijn percelen te wijzigen naar een natuurbestemming, heeft geen betrekking op het plan en kan daarom inhoudelijk niet aan de orde komen.
6.4. De raad heeft daarnaast niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld bij de vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan. De raad heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat de situatie aan De Brand 6 in Rucphen verschilt van deze situatie omdat dat perceel niet in het Natuur Netwerk Brabant ligt, terwijl dat wel geldt voor de gronden van [appellant sub 1].
Het betoog slaagt niet.
6.5. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
7. [appellante sub 2] betoogt dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat hij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het initiatief voor de uitbreiding van haar bouw- en aannemingsbedrijf. Hierover voert [appellante sub 2] aan dat zij dit initiatief in haar zienswijze kenbaar heeft gemaakt en daarna op 2 oktober 2020 een concrete ruimtelijke onderbouwing heeft aangeleverd. Volgens [appellante sub 2] kon de raad op basis van de op dat moment beschikbare gegevens beoordelen of hij hieraan medewerking wilde verlenen. Als de raad het initiatief niet op basis van die gegevens kon beoordelen, had hij eerder aan haar kenbaar moeten maken welke gegevens nog ontbraken. Verder voert [appellante sub 2] aan dat de raad ten onrechte de door haar aangeleverde aangepaste ruimtelijke onderbouwing van 27 november 2020 niet heeft betrokken bij de vaststelling van het plan, omdat tot dat moment nog ruim twee weken resteerden om de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan te beoordelen.
[appellante sub 2] betoogt ook dat bij de vaststelling van het plan sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur. Zij voert aan dat de raad haar een onredelijke termijn heeft gesteld voor het aanleveren van een ruimtelijke onderbouwing, zij ruim drie maanden heeft gewacht op een reactie van de raad op de ruimtelijke onderbouwing van 27 november 2020, en de raad slechts geen medewerking aan het initiatief wilde verlenen omdat hiervoor bij de vaststelling van het plan geen anterieure overeenkomst kon worden verlangd. Verder wijst [appellante sub 2] erop dat in het mailbericht van de gemeente van 3 december 2020 is uiteengezet dat als zij in beroep zou komen tegen het plan, voorlopig geen medewerking aan het initiatief kon worden verleend. Dat getuigt volgens [appellante sub 2] van misbruik van bevoegdheid.
Concreet initiatief
7.1. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en hij op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.
Niet in geschil is dat het initiatief van [appellante sub 2] voldoende concreet is en tijdig aan de raad kenbaar is gemaakt.
7.2. Op 20 juli 2020 heeft [appellante sub 2] een zienswijze met daarin een concreet initiatief voor uitbreiding van haar bedrijf naar voren gebracht. Deze zienswijze was niet voorzien van een ruimtelijke onderbouwing die nodig is voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief. In de brief van 11 september 2020 heeft de gemeente uitgelegd welke gegevens [appellante sub 2] moest aanleveren om een dergelijke beoordeling te kunnen maken.
Op 2 oktober 2020 heeft [appellante sub 2] binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd. Naar aanleiding hiervan heeft de wethouder fysieke leefomgeving en ruimtelijke ordening in een mailbericht van 15 oktober 2020 gemeld dat deze onderbouwing nog onvoldoende was. Ook heeft een gemeenteambtenaar opmerkingen en kanttekeningen bij de ruimtelijke onderbouwing geplaatst en aan [appellante sub 2] toegezonden. Op 30 oktober 2020 is in de nota van zienswijze toegelicht dat de ruimtelijke onderbouwing voor een aantal ruimtelijke aspecten, waaronder verkeer, milieu en landschappelijke inpassing, onvoldoende onderbouwd was om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief te kunnen beoordelen.
7.3. Vervolgens heeft [appellante sub 2] op 29 november 2020 een aangepaste ruimtelijke onderbouwing aangeleverd. Dat was drie dagen voor de behandeling van het plan in de raadscommissie van 2 december 2020. De raad heeft de aangepaste ruimtelijke onderbouwing vóór de vaststelling van het plan op 16 december 2020 niet meer beoordeeld.
7.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad het initiatief van [appellante sub 2] in de gegeven omstandigheden niet heeft hoeven opnemen in het plan. De raad beschikte namelijk met de door [appellante sub 2] aangeleverde ruimtelijke onderbouwing van 2 oktober 2020 inderdaad niet over voldoende gegevens om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief te kunnen beoordelen. Deze gaf de raad onvoldoende inzicht in de ruimtelijke gevolgen van het initiatief, omdat onder andere een gedetailleerd landschappelijk inpassingsplan ontbrak en de verwachte verkeersgeneratie als gevolg van het initiatief niet inzichtelijk was gemaakt. De raad hoefde [appellante sub 2] er niet nogmaals op te wijzen welke gegevens nog ontbraken. Dat had de gemeente immers al gedaan en de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van de gegevens lag bij [appellante sub 2].
7.5. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangepaste ruimtelijke onderbouwing op 29 november 2020 te laat is ingediend om op basis daarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief nog goed te kunnen beoordelen en dit ook te kunnen verwerken in het plan. Dat was namelijk pas enkele dagen voor de behandeling van het plan in de raadscommissie en dus ook kort voor de vaststelling van het plan. De raad heeft het plan daarom zorgvuldig vastgesteld op dit punt.
Het betoog slaagt niet.
Onbehoorlijk bestuur
7.6. De raad heeft niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld. De omstandigheden die [appellante sub 2] heeft aangevoerd geven daarvoor geen aanleiding. In dit geval heeft de raad een termijn van drie weken voor het indienen van de ruimtelijke onderbouwing mogen stellen, gezien de beperkte tijd die resteerde tot de vaststelling van het plan. De stelling van [appellante sub 2] dat de raad slechts geen medewerking aan het initiatief wilde verlenen omdat hiervoor bij de vaststelling van het plan geen anterieure overeenkomst kon worden verlangd, heeft zij niet nader onderbouwd en geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Dat de raad vervolgens ruim drie maanden na het indienen van de ruimtelijke onderbouwing van 29 november 2020 heeft gereageerd is een omstandigheid van na de vaststelling van het plan, die hier bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het plan niet kan worden betrokken.
7.7. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van de vaststelling van dit plan in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld. Dat artikel bepaalt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Dat de raad heeft gesteld dat hij geen nieuw verzoek van [appellante sub 2] in behandeling zou nemen als zij beroep zou instellen tegen het besluit tot vaststelling van het plan, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daarmee zijn bevoegdheid tot het vaststellen van het plan heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend.
Het betoog slaagt niet.
7.8. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
8. [appellant sub 3] betoogt dat het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte artikel 13.3.1, onder b, van de planregels heeft gewijzigd. Daardoor geldt voor de gronden van het aangrenzende perceel met de bestemming "Groen - Landschapselement" niet langer een absoluut verbod op het grazen van dieren. [appellant sub 3] voert aan dat de landschapselementen daar niet alleen beogen een ongewenste verstoring van het landschap te voorkomen, maar ook zijn bedoeld als buffer voor een goed woon- en leefklimaat tussen naastgelegen woonbestemmingen. Zij wijst in dit verband op de gezondheidsgevolgen die zij ervaart van de grazende kippen op het perceel naast haar woning.
8.1. De raad heeft artikel 13.3.1, onder b, van de planregels zo mogen wijzigen dat het verbod op het gebruik van gronden voor het grazen van dieren niet langer geldt als het landschapselement niet wordt aangetast. De raad heeft deugdelijk gemotiveerd dat hij een absoluut verbod op het grazen van dieren op de gronden met de bestemming "Groen - Landschapselement" niet langer wenselijk vindt, omdat zo’n verbod goed beheer en onderhoud van landschapselementen in de weg kan staan en het laten begrazen van de gronden juist bijdraagt aan de totale landschapsbeleving. De raad heeft ook deugdelijk toegelicht dat deze bestemming niet is bedoeld als een groene buffer voor een goed woon- en leefklimaat tussen woonpercelen, aangezien deze bestemming niet alleen aan gronden rondom woonpercelen, maar bijvoorbeeld ook aan agrarische gronden in het plangebied is toegekend.
8.2. Verder hoeft de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan geen rekening te houden met de bijzondere gevoeligheid van mensen. De Afdeling wijst naar haar uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1681, onder 13.1. Anders dan [appellant sub 3] veronderstelt, is het bovendien op het perceel naast haar woning alleen toegestaan hobbymatig dieren te houden.
Het betoog slaagt niet.
8.3. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
9. [appellant sub 4] betoogt dat de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" in strijd met de goede ruimtelijke ordening aan de gronden bij zijn boerderij is toegekend, omdat de boerderij volgens hem geen architectuur- en cultuurhistorische waarde meer heeft. Volgens [appellant sub 4] is deze niet meer in de originele staat, en past deze vanwege de aanwezigheid van moderne woningen in de straat niet meer in de omgeving. Hij verwijst in dat verband naar een door hem overgelegde bouwkundige verkenning. Volgens [appellant sub 4] had de raad de boerderij van de lijst met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen moeten halen.
9.1. De raad heeft de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" aan de grond van de boerderij mogen toekennen. De raad heeft met de uitkomst van het rapport ‘Cultuurhistorische waardevolle bebouwing gemeente Rucphen’ van het Monumentenhuis Brabant van 8 april 2019 deugdelijk gemotiveerd dat de boerderij cultuurhistorisch waardevol is. Daaruit volgt namelijk dat de boerderij is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en dat deze op het gebied van architectuurhistorische waarde, ruimtelijke samenhang, cultuurhistorische waarde en gaafheid hoog wordt gewaardeerd.
9.2. [appellant sub 4] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de boerderij geen cultuurhistorische waarde meer heeft. Weliswaar volgt uit de door [appellant sub 4] overgelegde bouwkundige verkenning dat de cultuurhistorische waarde daarvan beperkt is, maar hieruit volgt ook dat de nog bestaande waarde kan worden gebaseerd op de herbouw van de boerderij als gevolg van de watersnoodramp halverwege de jaren 50 en een aantal latere wijzigingen aan de boerderij. Uit de nadere reactie van het Monumentenhuis Brabant van 25 september 2020 blijkt dat het wederopbouwkarakter van de boerderij juist een belangrijk onderdeel van de cultuurhistorische waarde van de boerderij is.
Hoewel de boerderij dus is herbouwd en sommige delen daarvan in de loop der tijd zijn vervangen of verplaatst, mocht de raad ervan uitgaan dat de boerderij cultuurhistorische waarde heeft. Dat de boerderij volgens [appellant sub 4] vanwege de aanwezigheid van moderne woningen in de straat niet meer in de omgeving past, doet daar niet aan af. Niet alleen staat de boerderij volgens het rapport van 8 april 2019 namelijk op een bijzondere plek, maar ook is in dit rapport de cultuurhistorische waarde van de boerderij niet afhankelijk gesteld van de omgeving daarvan.
9.3. Op de zitting heeft [appellant sub 4] naar voren gebracht dat hij vreest de boerderij als gevolg van de cultuurhistorische status niet te mogen slopen, waardoor hij daarvoor in de plaats ook geen nieuwe woning kan bouwen. De Afdeling wijst erop dat uit de planregels volgt dat sloop van de boerderij onder voorwaarden mogelijk is (artikel 32.4 van de planregels).
Het betoog slaagt niet.
9.4. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 5]
Inleiding
10. [appellante sub 5] exploiteert een planten- en boomkwekerij die is gevestigd aan [locatie]. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit het kweken van planten in kassen en de verkoop daarvan. [appellante sub 5] vreest voor een belemmering van haar bedrijfsvoering en een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op haar percelen als gevolg van een aanpassing van de veiligheidszones rondom de opslagplaats voor explosieven bij het nabijgelegen bedrijf Shockwave Metalworking Technologies B.V. (hierna: SMT).
10.1. In het vorige plan zijn op basis van de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' veiligheidsafstanden tussen SMT en (beperkt) kwetsbare objecten vastgelegd door de veiligheidszones A, B en C. Daarbij heeft de A-zone de kleinste afstand tot SMT en de C-zone de grootste. De percelen van [appellante sub 5] lagen voor een klein gedeelte binnen de B-zone en voor het grootste gedeelte binnen de C-zone. Binnen de B-zone golden strenge regels, woningen waren daar bijvoorbeeld niet toegestaan.
Op de plankaart van het vorige plan waren de maximale veiligheidscontouren opgenomen die horen bij de opslag van 6.000 kg springstoffen. In het plan heeft de raad de veiligheidszonering rondom SMT aangepast door ruimere veiligheidszones op te nemen die in overeenstemming zijn met de feitelijke en aan SMT vergunde opslag van 8.000 kg springstoffen. Wel gelden in de ruimere veiligheidszones veelal minder strenge regels dan in het vorige plan.
Beperking bedrijfsvoering en bouw- en gebruiksmogelijkheden
10.2. [appellante sub 5] betoogt dat de aanpassing van de veiligheidszones in het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte de aanduiding "Veiligheidszone - ontplofbare stoffen B" aan een gedeelte van haar percelen heeft toegekend. Volgens [appellante sub 5] leidt dit tot een ernstige belemmering van haar huidige bedrijfsvoering, en een ernstige beperking van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen op haar percelen. Daarnaast beperkt dit volgens haar de mogelijkheden voor dagrecreatie, verblijfsrecreatie en sport- en recreatieve voorzieningen. Ook betoogt [appellante sub 5] dat de raad ten onrechte alleen aan haar beperkingen oplegt en niet aan SMT. De veiligheidszones hadden niet hoeven te worden aangepast als de toegestane hoeveelheid springstoffen tot 6.000 kg in de milieuvergunning van SMT wordt beperkt.
10.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanpassing van de veiligheidszones en de in deze zones toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden niet leiden tot een onaanvaardbare beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de percelen van [appellante sub 5]. Volgens de raad zijn de grenzen van de veiligheidszones verruimd ten opzichte van het vorige plan, omdat de veiligheidszones zoals opgenomen in dat plan volgens de Circulaire op te korte afstand van de opslagplaats van SMT lagen. In het plan is deze vergissing hersteld. De raad acht de aanpassing noodzakelijk om te voorkomen dat de veiligheidssituatie rond SMT verslechtert. Daarbij heeft de raad geen aanleiding gezien om de bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten van SMT niet langer positief te bestemmen of extra voorwaarden in het plan op te nemen.
10.4. [appellante sub 5] bestrijdt niet dat de veiligheidscontouren op de plankaart juist zijn berekend. Blijkens de verbeelding valt veiligheidszone B in vergelijking met het vorige plan voor een groter gedeelte over de percelen van [appellante sub 5]. Het gaat om een deel van de gronden met een agrarische bestemming in het noordwestelijke gedeelte van de percelen. Daarbij strekt veiligheidszone B zich ook uit over de bedrijfswoning en een gedeelte van de bestaande bedrijfsgebouwen.
10.5. Het plan staat niet in de weg aan de huidige bedrijfsvoering van [appellante sub 5]. Het plan saneert de kassen immers niet en staat ook niet in de weg aan het kweken van planten en de verkoop daarvan. Ook staat het plan niet in de weg aan het concrete plan van [appellante sub 5] om een nieuwe kas te bouwen, aangezien dit volgens artikel 40.22.2 aanhef en onder d en artikel 40.23.2 aanhef en onder a van de planregels binnen de veiligheidszones B en C is toegestaan. Daarnaast beperkt het plan de herbouwmogelijkheden van de bedrijfswoning niet. Weliswaar mag bij een mogelijke sloop- en herbouw van de bedrijfswoning de afstand van de bedrijfswoning tot de opslagplaats van SMT niet afnemen, maar het vorige plan stond de herbouw tot een kortere afstand van SMT ook al niet toe. Dat plan saneerde zelfs een deel van de huidige bedrijfswoning, zoals volgt uit artikel 39.26.2 van de planregels van het vorige plan.
10.6. Het plan leidt in een ander opzicht wél tot een eventuele belemmering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op de percelen. [appellante sub 5] mag op de gronden binnen het bouwvlak waaraan de aanduiding veiligheidszone B is toegekend namelijk volgens de artikelen 1.29 en 40.22.2 aanhef en onder a van de planregels geen nieuwe bedrijfsgebouwen bouwen. Herbouw en ingebruikname van de bestaande bedrijfsgebouwen is in dat geval overigens wel toegestaan, mits de afstand hiervan tot de opslagplaats van SMT niet afneemt. Dat volgt uit artikel 40.22.2, aanhef en onder b, van de planregels. Ook staat veiligheidszone B in de weg aan een in de toekomst te verkrijgen omgevingsvergunning voor het gebruik van de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen voor dag- en verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten, zoals volgt uit artikelen 3.5.5 en 40.22.2, aanhef en onder e, van de planregels.
10.7. Toch heeft de raad een groter gewicht mogen toekennen aan het belang van de externe veiligheid dan aan de belangen van [appellante sub 5] bij behoud van de toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden op haar percelen. Daarbij heeft de raad ook een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de op het moment van de vaststelling van het plan bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten van SMT. Op het moment van de vaststelling van het plan had [appellante sub 5] namelijk geen concrete plannen kenbaar gemaakt om beperkt kwetsbare objecten op haar percelen te bouwen of het gebruik op haar percelen te wijzigen. De raad heeft de aanpassing van de veiligheidszones in het plan daarom niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening hoeven achten.
Het betoog slaagt niet.
Geluidsoverlast, trillinghinder en luchtverontreiniging
10.8. [appellante sub 5] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar geluidsoverlast, trillinghinder en luchtverontreiniging als gevolg van een toename van de bedrijfsactiviteiten van SMT.
10.9. Het plan maakt een vergroting van het maximaal toegestane bebouwd oppervlak binnen de bestemming "Bedrijf" op het perceel van SMT mogelijk. Daarmee is beoogd de bouw van een opslagloods mogelijk te maken om een deel van de bestaande buitenopslag van metalen inpandig te kunnen laten plaatsvinden. Ondanks de door [appellante sub 5] ervaren overlast heeft de raad deugdelijk gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van een onderzoek naar geluidsoverlast, trillinghinder en luchtverontreiniging vanwege SMT voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Hierbij heeft de raad mogen betrekken dat uit handhavingscontroles die vóór de vaststelling van het plan zijn uitgevoerd, is gebleken dat SMT voldoet aan de voor het bedrijf geldende milieuvergunning en in dat kader is gekeken naar hinder voor de omgeving. Daarnaast heeft de raad van belang mogen achten dat het plan niet leidt tot een wijziging van de omvang van de bedrijfsactiviteiten van SMT, zodat als gevolg van het plan geen wezenlijke effecten voor de omgeving te verwachten zijn.
Het betoog slaagt niet.
10.10. Het beroep is ongegrond.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
638-1075
BIJLAGE
Bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020"
Artikel 1.29 beperkt kwetsbaar object:
onder een beperkt kwetsbaar object worden verstaan:
a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per ha, en;
b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
c. kantoorgebouwen;
d. hotels en restaurants;
e. winkels;
f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
h. bedrijfsgebouwen;
i. objecten die met de onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
Artikel 13 Groen - Landschapselement
[…]
Artikel 13.3.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend: […]
b. het gebruik van gronden voor het grazen van dieren zodanig dat het landschapselement wordt aangetast; […]
Artikel 40.22 Veiligheidszone - ontplofbare stoffen B
Artikel 40.22.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - ontplofbare stoffen B' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom een opslagplaats voor ontplofbare stoffen.
Artikel 40.22.2 Voorwaarden
In aanvulling op het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 25) gelden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - ontplofbare stoffen B' de volgende regels:
a. de bouw of ingebruikname van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan;
b. de herbouw en vervolgens de ingebruikname van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten is toegestaan, mits de afstand van het (beperkt) kwetsbaar object tot de opslagplaats voor ontplofbare stoffen niet afneemt;
c. de bouw van serres en overige aangebouwde bijbehorende bouwwerken met grote glasoppervlakten is niet toegestaan;
d. de bouw van de volgende gebouwen is niet toegestaan:
1. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie;
2. gebouwen met grote glasoppervlakten waarin zich doorgaans een groot aantal personen bevindt, te weten meer dan 25 personen tegelijkertijd;
e. wijzigingen van het gebruik die tot de aanwezigheid van meer personen leiden, zoals de uitoefening van dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en woningen, waaronder een bed and breakfast, zijn niet toegestaan;
f. de aanleg van sport- en recreatieve voorzieningen is niet toegestaan."
Artikel 40.23 Veiligheidszone - ontplofbare stoffen C
Artikel 40.23.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - ontplofbare stoffen C' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom een opslagplaats voor ontplofbare stoffen.
Artikel 40.23.2 Voorwaarden
In aanvulling op het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 25) geldt ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - ontplofbare stoffen C' de volgende regel:
a. de bouw van de volgende gebouwen is niet toegestaan:
1. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie;
2. gebouwen met grote glasoppervlakten waarin zich doorgaans een groot aantal personen bevindt, te weten meer dan 25 personen tegelijkertijd.
Bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening"
Artikel 39.29 Veiligheidszone - munitie B 1
Artikel 39.29.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie B 1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de munitieopslagplaats.
Artikel 39.29.2 Voorwaarden
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 25) gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie B 1' de volgende regels:
a. hoofdverkeerswegen mogen niet worden aangelegd;
b. gebouwen, waarin zich regelmatig personen bevinden, zijn niet toegestaan. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: woonhuizen, winkels, kantoren, werkplaatsen en cafés;
c. functies waar zich grote aantal recreanten bevinden, zijn niet toegestaan. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: sportvelden, jachthavens, zwembaden, kampeerterreinen en caravanparken;
d. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en voorts gebouwen met zeer grote glasopstanden, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt (meer dan 25 personen tegelijkertijd), zijn niet toegestaan.
Artikel 39.30 Veiligheidszone - munitie C 1
Artikel 39.30.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C 1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de munitieopslagplaats.
Artikel 39.30.2 Voorwaarden
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 25) gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C 1' de volgende regels:
a. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en voorts gebouwen met zeer grote glasopstanden, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt (meer dan 25 personen tegelijkertijd), zijn niet toegestaan.