Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:3989

2 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202302923/1/R1

Datum uitspraak: 2 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend in Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH),

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college onder meer locatie EB006 (hierna: de aangewezen locatie) aan het Luilaantje in Egmond-Binnen aangewezen als clusterplaats voor het plaatsen van rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door M. Engel, M. Kruit en R. van Ovost, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft op 27 oktober 2022 het "Ontwerpbesluit aanwijzing locaties clusterplaatsen ten behoeve van afvalinzameling in Egmond Binnen en Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (Fase 2)" (hierna: het ontwerpbesluit) ter inzage gelegd. Volgens het ontwerpbesluit bevonden de clusterplaatsen waarop [appellant] en anderen waren aangewezen zich aan de Ruygekroft in Egmond-Binnen. Die clusterplaatsen bevonden zich op minder dan 20 m afstand van de percelen waar [appellant] en anderen wonen.

Bij het bestreden besluit heeft het college in plaats van die locaties de locatie langs het Luilaantje aangewezen als clusterplaats voor [appellant] en anderen. Deze clusterplaats bevindt zich op ongeveer 130 m afstand van de percelen van [appellant] en anderen. Volgens het college was deze wijziging nodig om ruimte te houden voor de realisatie van zogenoemde groenplannen op de Ruygekroft en om parkeervakken en inritten vrij te houden.

[appellant] en anderen zijn het niet eens met het aanwijzen van de nieuwe locatie, omdat die volgens hen onvoldoende bereikbaar is en te ver weg ligt. Daarbij wijzen [appellant] en anderen erop dat andere bewoners gebruik kunnen maken van clusterplaatsen aan de Ruygekroft en daardoor een kortere loopafstand hebben.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een clusterplaats voor rolcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de aanwijzing van de locatie.

2.1.    Bij het aanwijzen van een locatie voor een clusterplaats hanteert het college locatiecriteria, die zijn neergelegd in artikel 2 van de "Nadere regels inzameling huishoudelijke afvalstoffen Bergen 2022". De locatiecriteria luiden voor zover hier van belang als volgt:

"1.3) De clusterplaats bevindt zich niet voor een inrit, carport of garage

2.1) Er mag tijdens het legen van de rolcontainers geen schade ontstaan aan bomen

4.4) De maximale (streef)loopafstand vanaf de perceelgrens naar de clusterplaats is 150 meter. In voor het inzamelvoertuig niet of slecht bereikbare wijken is de maximale (streef)loopafstand vanaf de perceelgrens naar de clusterplaats 250 meter.

[…]

6.1) De clusterplaats bevindt zich bij voorkeur niet op een parkeerplaats".

Bereikbaarheid van de clusterplaats

3.       [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie onvoldoende bereikbaar is voor bewoners van de Ruygekroft, omdat zij de rijbaan van de Ruygekroft moeten oversteken. Dit kan volgens hen gevaarlijke situaties opleveren. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat de vrije doorgang naar de clusterplaats wordt belemmerd door geparkeerde auto's.

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de route naar de clusterplaats veilig is. In dit kader stelt het college zich op het standpunt dat de Ruygekroft "autoluw" is en dat er met lage snelheid wordt gereden. Daarnaast geeft het college aan dat de route vrijwel geheel is voorzien van een voetpad dat is afgescheiden van de rijbaan. Bovendien heeft een verkeerskundige de route beoordeeld als veilig.

3.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van het college dat de weg autoluw is en mede in verband daarmee veilig kan worden overgestoken. Bovendien is er voldoende ruimte aan weerszijden van de parkeervakken om te kunnen oversteken, ook met een rolcontainer aan de hand. In wat [appellant] en anderen aanvoeren bestaat ook geen grond om aan te nemen dat de looproute naar clusterplaats EB006 anderszins onveilig is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan de oostzijde van het betrokken gedeelte van de Ruygekroft weliswaar geen doorlopend trottoir aanwezig is, maar dat dit aan de westkant wel zo is. Waar aan de westkant parkeervakken liggen, zijn deze van het trottoir gescheiden door middel van paaltjes. Verder voert het vervolg van de looproute over een vrijliggend voetpad achter het huizenblok aan de Ruygekroft 70 tot en met 82. Voor zover er auto's verkeerd staan geparkeerd en dit hinder oplevert voor voetgangers, is dat een kwestie van handhaving die in het kader van deze zaak niet aan de orde kan komen.

Het betoog slaagt niet.

Afstand tot de clusterplaats

4.       [appellant] en anderen betogen dat de afstand tussen hun percelen en de aangewezen locatie te groot is. Daarbij merken zij op dat die afstand maximaal ongeveer 130 m bedraagt. [appellant] en anderen stellen dat zij daardoor geen zicht hebben op de rolcontainers wanneer deze op de aangewezen locatie staan. Het gevolg hiervan is dat zij misbruik van de rolcontainers doordat onbekenden daar afval in storten, niet kunnen voorkomen en zij de rolcontainers niet rechtop kunnen zetten wanneer deze omvallen. Daarnaast betogen [appellant] en anderen dat de loopafstand van 130 m te groot is voor ouderen en mensen met een beperking.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak bestaat om zicht te hebben op de rolcontainers en dit geen onderdeel is van de locatiecriteria. Het college merkt bovendien op dat rolcontainers zelden worden misbruikt of omvallen wanneer deze vol zijn. Wat betreft de loopafstand voor ouderen en mensen met een beperking merkt het college op dat het zich houdt aan de maximale loopafstand die is vastgelegd in de locatiecriteria.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de loopafstand tussen de percelen van [appellant] en anderen en de aangewezen locatie minder dan 150 m bedraagt. De locatie is dus niet in strijd met locatiecriterium 4.4. Weliswaar is deze afstand betrekkelijk groot voor bijvoorbeeld mensen die slecht ter been zijn, maar daarin heeft het college, gelet op zijn beleidsruimte en de locatiecriteria, geen reden hoeven zien om in het aanwijzingsbesluit een locatie op kortere afstand van de percelen van [appellant] en anderen aan te wijzen. Verder overweegt de Afdeling dat het ontbreken van zicht op de rolcontainers niet zodanig nadelig is voor [appellant] en anderen dat het college de aangewezen locatie niet heeft mogen aanwijzen, in aanmerking genomen wat het college daarover heeft opgemerkt.

Het betoog slaagt niet.

Loopafstand in verhouding tot loopafstand voor anderen

5.       [appellant] en anderen betogen dat zij het oneerlijk vinden dat voor sommige bewoners van de Ruygekroft een clusterplaats voor de deur is aangewezen, terwijl [appellant] en anderen 130 m moeten lopen naar de voor hen aangewezen locatie. Zij geven de directe buren van [appellant] van nummer 43 als voorbeeld van bewoners die gebruik kunnen maken van een clusterplaats voor de eigen deur.

5.1.    Volgens het college is het onvermijdelijk dat de ene bewoner een grotere loopafstand heeft dan de andere. Het college stelt zich bovendien op het standpunt dat de loopafstand slechts een van meerdere locatiecriteria is en dat het college aan de hand van alle locatiecriteria voor elk adres een zo gunstig mogelijke clusterplaats aanwijst.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat dat de bewoners van [locatie] gebruik kunnen maken van clusterplaats EB014. De loopafstand van de perceelgrens van [locatie] naar die clusterplaats bedraagt ongeveer 10 m. Ook veel andere bewoners van de Ruygekroft hebben een dergelijke korte loopafstand tot de voor hen aangewezen clusterplaats, terwijl [appellant] en anderen tot ongeveer 130 m moeten lopen. [appellant] en anderen merken op zichzelf dus terecht op dat hun loopafstand aanzienlijk groter is dan die van veel andere bewoners van de straat.

De Afdeling heeft onder 4.2 geoordeeld dat de loopafstand voor [appellant] en anderen niet zodanig groot is dat het college gelet op de locatiecriteria een andere, meer nabijgelegen locatie had moeten aanwijzen. Dit laat onverlet dat het college, mede gezien de locaties die in het ontwerpbesluit waren voorzien, het aanzienlijke verschil in loopafstand voor de diverse bewoners van de Ruygekroft toereikend moet motiveren.

In het ontwerpbesluit was voorzien in een clusterplaats voor [appellant] en anderen op de Ruygekroft zelf. In de zienswijzennota waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, is vermeld dat het college van die locatie heeft afgezien vanwege de voorgenomen groenplannen in deze straat. In plaats daarvan heeft het college gekozen voor het aanwijzen van locatie EB006, die voor [appellant] en anderen een veel grote loopafstand oplevert. In het verweerschrift heeft het college nogmaals gesteld dat dit noodzakelijk is vanwege de groenplannen. Noch in het besluit, noch in het verweerschrift is echter vermeld wat de inhoud is van de groenplannen en waarom het handhaven van de clusterplaats aan de Ruygekroft precies aan het verwezenlijken van die plannen in de weg staat. Ook tijdens de zitting kon het college de inhoud van deze groenplannen, en de reden waarom deze plannen aan het handhaven van de clusterplaats in de weg zouden staan, niet nader toelichten. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet op een deugdelijke motivering berust.

5.3.    De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 te passeren. Daarbij is van belang dat het college ter zitting wel een andere deugdelijke reden heeft gegeven waarom voor [appellant] en anderen de aanzienlijk verderop gelegen clusterplaats EB006 is aangewezen. In het ontwerpbesluit waren voor [appellant] en anderen clusterplaatsen voor de deur voorzien, namelijk EB012 en EB013. Het college heeft er tijdens de zitting op gewezen dat deze clusterplaatsen zich voor een inrit bevonden dan wel ter hoogte van een of meerdere parkeervakken. Verder bevonden de clusterplaatsen zich onder bomen met als gevolg dat deze beschadigd zouden raken tijdens het legen van de rolcontainers. Gelet op locatiecriteria 1.3, 2.1 en 6.1 heeft het college ervoor gekozen af te zien van clusterplaatsen EB012 en EB013 uit het ontwerpbesluit en in plaats daarvan clusterplaats EB006 aan te wijzen.

De Afdeling passeert het gebrek in de motivering met inachtneming van artikel 6:22 van de Awb, omdat het college clusterplaats EB006 heeft mogen aanwijzen op grond van de ter zitting gegeven motivering. Het is niet aannemelijk dat belanghebbenden worden benadeeld door het passeren van het motiveringsgebrek.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De Afdeling ziet in verband met het schenden van artikel 3:46 van de Awb in beginsel grond om het college te veroordelen in de proceskosten van [appellant] en anderen. Van dergelijke kosten is echter niet gebleken. Wel bestaat aanleiding om het college te gelasten het griffierecht te vergoeden dat [appellant] en anderen hebben betaald voor de behandeling van hun beroep.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Kaajan

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024

195-1126

Artikel delen