202400983/1/R4.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant A] en anderen), allen wonend in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2024 in zaak nr. 22/4728 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2022 heeft het college aan Stedin Netten B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een paardenkastanje die naast het verdeelstation van Stedin Netten, achter de Akkerweg 154, in Driebergen-Rijsenburg staat.
Bij besluit van 23 augustus 2022 heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van [appellant A] en anderen gericht tegen dit besluit, de verleende omgevingsvergunning gewijzigd in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2024, waar [appellant C] en het college, vertegenwoordigd door V. Scholten, E. van der Molen en N.R. van Hoorn, zijn verschenen. [appellant A] en [appellant B] hebben via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het college heeft aan Stedin Netten een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een witte paardenkastanje van circa 20 meter hoog. Deze boom staat op een perceel gelegen tussen de Engweg en de Akkerweg in Driebergen-Rijsenburg. Direct ten oosten van deze boom staat op één meter afstand daarvan een verdeelstation van Stedin Netten. Dit is een klein stenen gebouw, van waaruit een kabelbed loopt met daarin middenspannings- en laagspanningskabels die deel uitmaken van het elektriciteitsnet. Aan de westzijde van boom en verdeelstation staan schuren van de woningen aan de Engweg. Ten zuiden daarvan is de Akkerweg gelegen, met daaraan ook de woningen van [appellant A] en anderen. Vanaf het verdeelstation naar de Akkerweg loopt een wandelpad dat tevens toegang biedt tot de achtertuinen van enkele aanwonenden. [appellant A] en anderen zijn het niet eens met de verlening van deze vergunning. Zij hebben daartegen bezwaar gemaakt, en vervolgens beroep en hoger beroep ingesteld.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de paardenkastanje in redelijkheid heeft kunnen verlenen en dat het beroep ongegrond is.
Volgens de rechtbank staat geen evidente privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg.
De rechtbank vindt het verder niet onredelijk dat het college het belang bij het voorkomen van een gevaar voor de veiligheid als gevolg van aantasting van de ter plaatse aanwezige middenspannings- en laagspanningskabels door de wortels van de paardenkastanje zwaarder heeft laten wegen dan het belang van het behoud van de paardenkastanje op grond van de natuurwaarde, de milieuwaarde en de waarde voor de leefbaarheid daarvan. Ook het in beroep naar voren gebrachte betoog dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft onderkend dat voor het kappen van de paardenkastanje, naast een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen, ook een omgevingsvergunning natuur vereist is, slaagt, volgens de rechtbank, niet.
Het hoger beroep
Is het verzoek van Stedin Netten een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van de paardenkastanje, indien zij daarvoor geen toestemming heeft van een eventuele mede-eigenaar?
4. [appellant A] en anderen stellen zich in hoger beroep op het standpunt dat de paardenkastanje een mandelige boom is en dat Stedin Netten deze boom, zonder instemming van de eigenaar van het perceel C1768, die volgens hen mede-eigenaar is van de paardenkastanje, niet mag kappen. De eigenaar van dat perceel heeft, volgens hen, aangegeven niet in te stemmen met het kappen van deze boom. Zij betogen verder, onder verwijzing naar het bepaalde in de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug, dat een aanvraag voor het kappen van deze boom alleen kan worden ingediend door allen die zakelijk gerechtigd zijn tot de houtopstand, of met toestemming van al degenen die krachtens zakelijk recht gerechtigd zijn om over de houtopstand te beschikken.
5. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant A] en anderen aldus dat Stedin Netten geen belanghebbende is bij haar verzoek om omgevingsvergunning en dat haar vergunningaanvraag daarom geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is. Het college had de vergunningaanvraag daarom buiten behandeling moeten laten. De rechtbank heeft dit, volgens hen, miskend.
6. De Afdeling overweegt het volgende. Iemand die een verzoek om omgevingsvergunning voor het vellen van een boom indient bij het college is in beginsel belanghebbende bij een beslissing op dat verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek betrekking heeft op een boom die eigendom van een ander is of waarop een ander zakelijke rechten heeft. De verzoeker is geen belanghebbende als (a) aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd, omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en (b) er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit uit te voeren tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht). Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3817, r.o. 4.1. en van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4088, r.o 10.3.
7. [appellant A] en anderen stellen in hoger beroep dat de boom grotendeels op het perceel van Stedin Netten staat. Zij stellen verder dat de paardenkastanje over de erfgrens met het perceel van een derde - de eigenaar van het perceel C1768 - is gegroeid en dus mandelig is. Dit betekent volgens hen dat Stedin Netten voor de kap van deze mandelige boom toestemming nodig heeft van deze derde, die, volgens hen, niet bereid is deze toestemming te verlenen.
8. De Afdeling overweegt het volgende. Het door [appellant A] en anderen gestelde ontbreken van de toestemming van de eigenaar van het perceel C1768 voor de kap van de boom, betekent niet dat Stedin Netten niet als belanghebbende bij de beslissing op het verzoek kan worden aangemerkt. In het geval van mandelige eigendom geldt immers gedeelde beschikkingsmacht. Bij mandelige eigendom van een boom kan niet worden aangenomen dat een vergunde kap van een boom niet kan worden uitgevoerd vanwege de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt. Daarbij is van belang dat in geval van mandelige eigendom van een boom ten aanzien van een weigering van een mede-eigenaar om toestemming voor de kap te verlenen, een gang naar de burgerlijke rechter openstaat om vervangende toestemming te krijgen. Binnen die rechtsgang kan worden beoordeeld of die mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1253. Stedin Netten is dus belanghebbende bij het verzoek om een omgevingsvergunning voor het kappen van de paardenkastanje en haar verzoek is een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
Staat een evident privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de vergunning in de weg?
9. [appellant A] en anderen voeren verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Zij stellen ook in dit verband dat de paardenkastanje over de erfgrens met het perceel van een derde is gegroeid en dus mandelig is en dat deze derde niet instemt met de voorgenomen kap. Zij stellen ook dat het duidelijk is dat geen sprake kan zijn van (verkrijgende) verjaring door vergunninghouder.
10. Artikel 4 van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug (de bomenverordening) bepaalt dat het college een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom moet weigeren als de belangen van verlening van die vergunning niet opwegen tegen de belangen van behoud van de boom op basis van één van de volgende waarden:
— natuurwaarden;
— milieuwaarden;
— landschappelijke waarden;
— cultuurhistorische waarden;
— waarden van stads- en dorpsschoon;
— waarden voor recreatie en leefbaarheid.
De omgevingsvergunning voor het kappen van een boom kan alleen worden geweigerd om de redenen genoemd in dit artikel.
11. Voor zover voor het gebruik van deze vergunning al instemming van anderen nodig zou zijn, is het ontbreken daarvan geen belang dat moet worden betrokken bij de vergunningverlening. Dit betekent dat de omgevingsvergunning niet om de reden dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering is moet worden geweigerd (vgl. de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4860, r.o. 18-19 en van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1421, r.o. 6).
12. De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de door [appellant A] en anderen gestelde evidente privaatrechtelijke belemmering niet aan verlening van de vergunning voor de kap van de paardenkastanje in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Had het college het belang van behoud van de paardenkastanje zwaarder moeten laten wegen dan het belang bij de kap daarvan?
13. [appellant A] en anderen voeren aan dat de rechtbank het ten onrechte niet onredelijk acht dat het college de met het bestreden besluit gediende belangen zwaarder heeft laten wegen dan het belang van behoud van de paardenkastanje. Dit belang is volgens hen gelegen in de natuurwaarde, de milieuwaarde en de waarde voor de leefbaarheid van de paardenkastanje. Zij betogen in hoger beroep meer in het bijzonder dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat het college niet heeft onderzocht of de wortels van de paardenkastanje wel echt met de kabels zijn verweven en hoe groot het veiligheidsrisico nu echt is. Zij betogen verder dat er alternatieve oplossingen zijn waarbij de paardenkastanje gespaard kan blijven.
Toetsingskader
14. Artikel 4, eerste lid van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug bepaalt dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.
15. In deze formulering ligt besloten dat aan het bevoegd gezag beleidsruimte toekomt. Uit het bepaalde in artikel 4, tweede lid van deze Bomenverordening volgt dat het college bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning van een boom een belangenafweging moet maken. Het moet de belangen van verlening van die vergunning afwegen tegen de belangen van behoud van de boom op basis van de in artikel 4 genoemde waarden. Dat zijn: natuurwaarden; milieuwaarden; landschappelijke waarden; cultuurhistorische waarden; waarden van stads- en dorpsschoon; waarden voor recreatie en leefbaarheid.
16. Het college heeft verder beoordelingsruimte ter zake van de bepaling van de in artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening bedoelde waarden van een boom. Nadat het college heeft bepaald wat naar zijn oordeel de voor de betreffende boom in aanmerking te nemen waarden - als bedoeld in art. 4, tweede lid - zijn en wat naar zijn oordeel het belang van verlening van de gevraagde vergunning is, moet het op grond van de uitkomst van deze beoordeling de belangen van verlening van die vergunning afwegen tegen de belangen van behoud van de boom op basis van de in artikel 4, tweede lid genoemde waarden. Die afweging is aan het college. Het college heeft bij het maken van deze afweging ten behoeve van een besluit omtrent verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom beleidsruimte, zij het binnen de kaders van het bepaalde in de Bomenverordening. Artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening beperkt in zoverre de in het eerste lid bedoelde beleidsruimte van het college, dat het de omgevingsvergunning moet weigeren als de belangen van verlening van die vergunning niet opwegen tegen de belangen van behoud van de boom op basis van één van deze waarden.
17. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van de hem toekomende beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
18. De bestuursrechter gaat verder niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen en of hij eenzelfde invulling zou hebben gegeven aan de beleidsruimte en tot een zelfde uitkomst van de belangenafweging zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Beoordeling van waarden van de paardenkastanje
19. In dit geval heeft het college de beoordelingsruimte ingevuld door te verwijzen naar de inhoud van een advies van de gemeentelijke bomendeskundige. Deze bomendeskundige heeft in een door hem ingevuld formulier getiteld `Bijlage motivering besluit omgevingsvergunning voor de activiteit kappen', van 12 januari 2022, verslag gedaan van zijn beoordeling van respectievelijk het belang van het behoud van de boom en van het belang van verwijdering van de boom. Bij de beoordeling van het belang van het behoud van de boom is zowel een beoordeling gegeven van de ruimtelijke waarde van de boom, als van de waarden van de boom op grond van de respectieve weigeringscriteria van artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening.
Wat betreft de natuurwaarden heeft de bomendeskundige geoordeeld dat deze boom natuurwaarden vertegenwoordigt. Deze waarden worden onder meer gevormd door de functie die de boom heeft als nectar en stuifmeelbron voor insecten. De boom staat aan de buitenrand van Driebergen in een omgeving met andere bomen. De natuurwaarden zijn op grond hiervan als ‘gemiddeld' beoordeeld.
Daarnaast heeft de bomendeskundige voor wat betreft de waarden van stads- en dorpsschoon geoordeeld dat de boom goed zichtbaar is vanaf de openbare wegen en dat deze mede bepalend is voor het groende laan- en wijkbeeld. Op grond hiervan vertegenwoordigt de boom waarden van stand- en dorpsschoon. Deze waarden zijn in dit geval als "boven gemiddeld" beoordeeld.
De bomendeskundige heeft geen cultuurhistorische waarden, geen bijzondere milieuwaarden, en ook geen bijzondere waarden voor recreatie en leefbaarheid van deze boom vastgesteld. Landschappelijke waarden zijn, volgens hem, niet van toepassing.
Het belang van het behoud van de boom wordt door de bomendeskundige als gemiddeld beoordeeld.
In het bestreden besluit heeft het college daaraan toegevoegd dat potentieel iedere boom ecologisch van belang is. In elke boom kunnen vogels nestelen en insecten voorkomen. Maar er zijn bomen die een extra toegevoegde waarde hebben voor de natuur. Een voorbeeld hiervan is een inheemse eik, waarop honderden soorten insecten leven. In tegenstelling tot maar een aantal soorten insecten op andere niet-inheemse boomsoorten, zoals de paardenkastanje. Doorgaans wordt de natuurwaarde van een paardenkastanje op laag gewaardeerd. Maar vanwege de locatie van deze paardenkastanje heeft de bomendeskundige in afwijking daarvan de natuurwaarde op gemiddeld vastgesteld. Ook draagt iedere vitale boom bij aan zaken als luchtkwaliteit, fijnstoffiltering en waterberging. Volgens het college zal de kap van de paardenkastanje die in een achtertuin en in de omgeving van veel andere bomen staat geen ernstige vermindering van deze waarden veroorzaken. Omdat de paardenkastanje in een boomrijke omgeving staat zal het kappen daarvan niet tot een ernstige vermindering van leefbaarheid in de buurt leiden. De paardenkastanje heeft geen functie van bijvoorbeeld klimboom of wijkontmoetingsplek. En dus zal het kappen van de boom ook geen ernstige vermindering van de waarde voor recreatie vooroorzaken.
20. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij de beoordeling van het college van de verschillende waarden van de paardenkastanje kan volgen, en dat wat [appellant A] en anderen daartegen in hebben gebracht de rechtbank niet tot het oordeel brengt dat deze beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen of onjuist zou zijn.
21. In hoger beroep bestrijden [appellant A] en anderen dit oordeel op het punt van de betekenis van de boom als onderdeel van vliegroutes voor vleermuizen. Zij betogen dat het door het college aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoeksrapport van Laneco berust op een onderzoek dat uitsluitend overdag is uitgevoerd en dus niet in de schemering mogelijke vliegbewegingen van vleermuizen heeft kunnen vaststellen. [appellant A] en anderen zien zelf wel dagelijkse bewegingen van vleermuizen van en naar de paardenkastanje.
22. Het in opdracht van Stedin Netten door Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, opgestelde Quick Scan flora en fauna "Akkerweg 154 te Driebergen" van 31 mei 2022, behelst een toetsing van de voorgenomen kap van de paardenkastanje aan de Wet natuurbescherming. Daarin staat dat de boom niet gekapt kan worden zonder een nadere inspectie van de boomkroon op nesten van eekhoorn en nesten van jaarrond beschermde vogels.
Wat betreft foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen is in dit rapport gesteld dat negatieve effecten van de kap van deze boom op essentieel foerageergebied en op essentiële vliegroutes, gelet op de beperkte mate van ingrijpen en de beschikbaarheid van alternatieven in de omgeving, wordt uitgesloten. Nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht. In een memo van Laneco, getiteld "Aanvullende boomcontrole Akkerweg 154 te Driebergen" van 22 juni 2022, staat dat er tijdens de controle geen holtes of nesten van jaarrond beschermde soorten zijn aangetroffen. Ook nesten van algemene broedvogels zijn niet aangetroffen. Wel bevatte de boom en de directe omgeving sporen van diverse soorten algemene vogels die de boom gebruiken als tijdelijke rustplek. Hier zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven voor beschikbaar, waardoor het om een niet beschermde functie gaat. Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn er, volgens dit memo, dan ook geen consequenties met betrekking tot de kap van de paardenkastanje.
23. Anders dan [appellant A] en anderen veronderstellen berust het rapport van Laneco niet op de gedachte dat er in de schemering geen vliegbewegingen van vleermuizen van en naar de paardenkastanje zijn vastgesteld, maar op het oordeel dat negatieve effecten van de kap van deze boom op essentiële vliegroutes van vleermuizen, gelet op de beperkte mate van ingrijpen en de beschikbaarheid van alternatieven in de omgeving, wordt uitgesloten. [appellant A] en anderen hebben dat niet voldoende gemotiveerd bestreden.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Beoordeling van belang van verwijdering van de paardenkastanje.
24. Wat betreft het belang van de verwijdering van de boom heeft Stedin Netten in de aanvraag aangegeven dat de paardenkastanje met zijn wortels bovenop de middenspannings- en laagspanningskabels staat en daarmee een gevaar vormt voor de veiligheid.
De bomendeskundige van het college heeft aangegeven dat hij de conditie van de boom en de stabiliteit/breukvastheid van de boom als "goed" beoordeelt. De levensverwachting van de boom wordt door hem ingeschat op meer dan 15 jaar. Er is, daarvan uitgaande, geen directe aanwijzing dat de boom op korte termijn om zal gaan.
Wat betreft de verhouding tussen de grootte van de boom (als eindbeeld) en de beschikbare groeiplaats merkt de bomendeskundige op dat de boom op minder dan een meter van een elektriciteitshuisje staat en bovenop de kabels en leidingen die uit dat huisje komen.
Gelet op de functie van dit gebouw en de aanwezige kabels is de verdere ontwikkeling van deze boom op deze locatie niet gunstig. De boom staat niet op een locatie waar hij goed kan ontwikkelen zonder voor problemen te zorgen.
Het belang van het vellen van de boom wordt in dit geval door de bomendeskundige als groot beoordeeld.
Het college heeft verder aangegeven dat het verdeelstation nabij de paardenkastanje van groot belang is voor de lokale stroomvoorziening. Door wortelgroei van de boom kan dit in de toekomst leiden tot storingen en langdurige stroomuitval voor een groot deel van Driebergen-Rijsenburg.
Het college heeft er ook op gewezen dat de ervaring leert dat wortels van bomen vlakbij het kabelbed om de kabels heen gaan groeien. Het college heeft in dat verband rekening gehouden met de "Criteria Kabels en leidingen - voor aanleg en beheer" van Stedin. Deze criteria zijn afkomstig uit wet- en regelgeving, of komen voort uit jarenlange praktijkervaring. Daarin staat dat beplanting en bomen door wortelgroei funest kunnen zijn voor de leidingen die eronder liggen. Stedin hanteert daarom voor bomen de richtlijn dat geen bomen aanwezig mogen zijn binnen 2,5 meter van de leidingtracé, vanwege het grote risico op schade aan het leidingtracé en het risico van (langdurige) stroomuitval.
Stedin heeft verder aangegeven dat recente ervaringen, in het bijzonder de valwind van juni 2021 in Leersum, waarbij veel bomen zijn ontworteld, aanleiding zijn geweest om uit een oogpunt van veiligheid nader aandacht te besteden aan de aanwezigheid van bomen in de directe nabijheid van elektriciteitshuisjes.
25. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, op grond van de informatie die vergunninghouder in de aanvraag heeft opgenomen en op grond van het advies van de bomendeskundige, er van uit mocht gaan dat de wortels van de paardenkastanje conflicteren met de middenspannings- en laagspanningskabels.
26. Dat het college nooit onderzoek heeft gedaan of de wortels van de boom daadwerkelijk tussen de kabels zijn gegroeid, zoals [appellant A] en anderen in hoger beroep stellen, gaat er -wat daar ook van zij - aan voorbij dat het oordeel van de rechtbank, voor zover hier van belang, niet berust op de vaststelling dat de kabels ten tijde van de vergunningverlening met de kabels waren gegroeid. De bomendeskundige heeft in zijn advies aangegeven dat verdere ontwikkeling van de paardenkastanje die een levensverwachting van meer dan 15 jaar heeft, op deze locatie niet gunstig is, gezien de functie van het gebouw en de aanwezige kabels. Het bestreden besluit is, voor wat betreft de beoordeling van het belang van verlening van de omgevingsvergunning, gebaseerd op een, op de omstandigheden van het geval, op ervaringsgegevens en op een advies van een bomendeskundige gebaseerde inschatting van de omvang van veiligheidsrisico’s en risico’s van (langdurige) stroomuitval bij verdere ontwikkeling van de naast het elektriciteitshuisje aanwezige paardenkastanje, die op een locatie staat waar hij zich niet goed kan ontwikkelen zonder voor problemen te zorgen voor het verdeelstation en het daar aanwezige kabelbed, terwijl de boom een verwachte levensduur van nog meer dan 15 jaren heeft.
In wat [appellant A] en anderen in hoger beroep hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de rechtbank niet tot het oordeel heeft mogen komen dat het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte ter zake van het belang bij verwijdering van de paardenkastanje niet heeft mogen invullen op de wijze waarop het dit gedaan heeft.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
De belangenafweging
27. In het advies van de bomendeskundige staat dat op grond van de belangenafweging aan de hand van de weigeringscriteria van artikel 4, van de Bomenverordening wordt geconcludeerd dat in dit geval aan het vellen van de betreffende boom een groter belang dient te worden toegekend dan aan het belang voor het behoud van deze boom. Hierdoor is er aanleiding om de gevraagde vergunning voor het vellen te verlenen. Het college heeft deze conclusie gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college mocht beslissen dat de belangen van verlening van de vergunning zwaarder wegen dan de belangen van behoud van de boom.
28. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college na afweging van alle betrokken belangen een omgevingsvergunning voor het kappen van de paardenkastanje heeft kunnen verlenen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het niet onredelijk is dat het college het belang bij het voorkomen of beperken van veiligheidsrisico’s en risico’s van stroomuitval in dit geval zwaarder heeft laten wegen dan het belang van behoud van de paardenkastanje.
In wat door [appellant A] en anderen is aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de belangenafweging van het college onzorgvuldig is geweest. De Afdeling stelt vast dat het college de door [appellant A] en anderen bedoelde waarden van de boom heeft beoordeeld en uitgaande van deze beoordeling heeft afgewogen tegen de het door het college beoordeelde belang van verwijdering van de paardenkastanje. Het college heeft gemotiveerd toegelicht waarom het zich op het standpunt stelt dat de waarden van de boom niet opwegen tegen het belang bij verwijdering van de paardenkastanje en waarom in de waardering van de waarden van deze boom geen reden is gevonden om de omgevingsvergunning te weigeren.
Dat de kap van de boom, zoals [appellant A] en anderen in hoger beroep stellen, ten koste gaat van de door hen genoemde natuurwaarde, milieuwaarde en de waarde voor de leefbaarheid van de boom, impliceert niet dat het college de omgevingsvergunning daarom moest weigeren.
Dat de boom gezond is, zoals [appellant A] en anderen in hoger beroep betogen, betekent evenmin dat het college daarom de vergunning moest weigeren. Daarbij betrekt de Afdeling dat de bomenverordening er niet aan in de weg staat dat het college een omgevingsvergunning verstrekt voor het kappen van gezonde bomen.
29. Naar aanleiding van het betoog van [appellant A] en anderen dat er alternatieven zijn waarbij de boom niet hoeft te worden aangetast, heeft de rechtbank overwogen dat de niet nader onderbouwde stelling van [appellant A] en anderen dat het kabeltracé verlegd kan worden, waardoor de wortels van de paardenkastanje geen schade aan de kabels meer kunnen veroorzaken, niet onderbouwd is.
In hoger beroep bestrijden [appellant A] en anderen dit oordeel in zoverre dat zij wijzen op de mogelijkheid om met een zuiger zand rond de boomwortels weg te zuigen en vervolgens met een mantelbuis met daarin kabels onder de boomwortels door te leggen. Zij wijzen verder op mogelijkheden voor het aanleggen van nieuwe kabels waarbij de boom niet hoeft te worden beschadigd.
30. De Afdeling overweegt daarover dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3367. Deze situatie doet zich hier niet voor. Daargelaten dat de door [appellant A] en anderen gestelde alternatieven door hen slechts summier onderbouwd zijn, heeft het college toegelicht dat de gestelde alternatieven, in de gegeven omstandigheden, meer in het bijzonder de locatie van de boom bovenop de bestaande kabels en leidingen en op korte afstand van het trafohuisje, niet werkbaar zijn. Zo is bijvoorbeeld het omleggen van de kabels, volgens het college niet werkbaar, omdat daar ingrijpende graafwerkzaamheden voor nodig zijn in de omliggende tuinen, waarbij ook bomen en beplanting wordt beschadigd. Het college heeft ook gewezen op de hoge kosten die aan het realiseren van de gestelde alternatieven verbonden zijn. [appellant A] en anderen hebben daar te weinig tegenover gesteld. Met de gestelde alternatieven kan daarom geen gelijkwaardig resultaat woerden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
31. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
32. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
571