Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:5435

24 december 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202301703/1/R1.

Datum uitspraak: 24 december 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de maatschap], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd in Koewacht, gemeente Terneuzen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 31 januari 2023 in zaken nrs. 22/593 en 22/163 in de gedingen tussen respectievelijk:

1.       [de maatschap], [maat A] en [maat B]

2.       [maat A] en [maat B]

en

1.       het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,

2.       het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 heeft het dagelijks bestuur aan [belanghebbende] een ontheffing verleend voor onder andere het maken en hebben van een uitweg op de weg Tragel in Koewacht.

Bij besluit van 2 december 2021 heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van het daartegen gerichte bezwaar van [maat A] en [maat B] het besluit van 7 juli 2021, met aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een strook grond.

Bij uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep van [maat A] en [maat B] tegen het besluit van 2 december 2021 ongegrond verklaard en het beroep van [de maatschap] en van [maat A] en [maat B] tegen het besluit van 14 december 2021 eveneens ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [de maatschap], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], (hierna: [appellante]) hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.S. van der Sluys, advocaat in Rotterdam, en vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Gorter, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 februari 2020. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [belanghebbende] woont op het perceel [locatie] in Koewacht, kadastraal bekend als gemeente Axel, sectie H, nummer 1152 (hierna: perceel H1152). Aan de Nieuwstraat is over de gehele breedte van het perceel bebouwing opgericht. Achter op dit perceel staan loodsen. [belanghebbende] is eigenaar van het ten noordoosten van perceel H1152 gelegen perceel, kadastraal bekend als gemeente Axel, sectie N, nummer 591 (hierna: perceel N591). Op perceel N591 rust (onder meer) een agrarische bestemming. [belanghebbende] wil daarop een geasfalteerd pad met een lengte van 170 meter, breedte van drie meter en diepte van 50 cm (hierna: het pad) aanleggen om perceel H1152 te ontsluiten op de ten oosten van perceel N591 gelegen Tragel. Een bestaand pad, dat meer naar het zuiden ligt, zal hij verwijderen. De weg Tragel is in beheer van het waterschap. [appellante] is eigenaar van het perceel Tragel 25a. Het ten noorden van perceel N591 gelegen perceel wordt gepacht door [appellante].

[belanghebbende] heeft een aanvraag gedaan bij het dagelijks bestuur om een ontheffing van de Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011. Ook heeft [belanghebbende] een aanvraag ingediend bij het college om een omgevingsvergunning op grond van de Wabo. Het dagelijks bestuur en het college hebben de ontheffing respectievelijk omgevingsvergunning verleend.

De rechtbank heeft het beroep tegen de ontheffing en de omgevingsvergunning ongegrond verklaard en de besluiten in stand gelaten. [appellante] kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Zij vreest dat het gebruik van het pad nadelige gevolgen zal hebben voor het perceel dat zij pacht en voor het woon- en leefklimaat van [maat B] en [maat A].

Relevante wettelijke bepalingen

3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Heeft het dagelijks bestuur ontheffing mogen verlenen?

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de ontheffing voor een ontsluiting vanaf het perceel niet heeft mogen verlenen, omdat het college onvoldoende inzicht had in de gevolgen voor de verkeersveiligheid. Omdat op de Tragel harder dan 60 km/u mag worden gereden en de afstand van de plek van de voorziene uitweg en de dichtstbijzijnde ontsluiting op de Tragel minder dan 100 meter is, had het dagelijks bestuur volgens [appellante] op grond van zijn beleid uiterst terughoudend moeten zijn ten aanzien van de verlening van ontheffingen. Ook vindt [appellante] dat een uitgebreider onderzoek naar de verkeersveiligheid had moeten plaatsvinden.

4.1.    Het dagelijks bestuur heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de ontheffing uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet te verlenen. Het heeft bij het besluit op bezwaar betrokken dat ter plaatse van de voorziene ontsluiting het zicht ten minste 50 meter is en de maximumsnelheid op de Tragel 60 km/u bedraagt. Ook heeft het dagelijks bestuur daarbij betrokken dat de Tragel het karakter van een erftoegangsweg heeft en dat de voorziene ontsluiting op minder dan 100 meter afstand ligt tot een andere ontsluiting op de Tragel.

Anders dan [appellante] stelt, is geen sprake van een weg waar harder dan 60 km/u mag worden gereden. Volgens paragraaf 6.2 van de Beleidsnotitie Ontheffingen Wegen waterschap Scheldestromen moest het dagelijks bestuur geen uiterste terughoudendheid betrachten bij het verlenen van ontheffing, aangezien dat volgens de Beleidsnotitie alleen een aandachtspunt is bij wegen waar een snelheidsregime geldt van meer dan 60 km/u.

[appellante] heeft de juistheid van de overige door het dagelijks bestuur bij zijn afweging betrokken omstandigheden niet betwist. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur onvoldoende informatie had over de situatie ter plaatse van de beoogde uitweg. Bij zijn besluit heeft het college betrokken dat de dichtstbijzijnde perceelontsluiting op minder dan 100 meter afstand ligt, maar volgens het college komt daarmee de verkeersveiligheid niet in het geding. Voor een aanvullend onderzoek heeft het college geen aanleiding moeten zien.

Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt mogen stellen dat een ontsluiting van het perceel op de aangevraagde plek niet zodanige gevolgen voor de verkeersveiligheid heeft dat de ontheffing niet kon worden verleend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur de ontheffing heeft mogen verlenen.

Het betoog faalt.

Heeft het college omgevingsvergunning mogen verlenen?

De omgevingsvergunning

5.       Voor de percelen H1152 en N591 golden ten tijde van de besluitvorming verschillende bestemmingsplannen.

Perceel H1152 is in het bestemmingsplan "Koewacht, Overslag en Zuiddorpe" grotendeels bestemd tot "Tuin (T)". Aan het deel van dat perceel dat grenst aan de [locatie] en waarop gebouwen aanwezig zijn, die worden gebruikt als garage en woning, is de bestemming "Bedrijf" toegekend met de specifieke functieaanduiding "sb-ins". Op grond van artikel 4.1, onder a, aanhef en onder 1, van de regels van dat bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van lokale bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde zogenoemde Bevi-inrichtingen. Op grond van het bepaalde in dat artikelonderdeel, onder 8, zijn ter plaatse van de functieaanduiding "sb-ins" gebouwen toegestaan ten behoeve van een specifieke vorm van bedrijf installatiebedrijf, betreffende "Glas- en watertechnisch installatiebedrijf [belanghebbende]". Een bedrijfswoning is ter plaatse ook toegestaan.

Op het perceel N591 rust op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Terneuzen" de bestemming "Agrarisch met waarden - Dekzandgebied". De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven en voor het behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden. Het college heeft zich in het besluit van 14 december 2021 op het standpunt gesteld dat de aanleg van een verhard pad voor de ontsluiting van gronden met een woonbestemming niet is toegestaan.

Het college heeft voor het gebruik van de strook grond in afwijking van het bestemmingsplan met het besluit van 14 december 2021 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3, van de Wabo omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wabo. Het college heeft aan zijn besluit onder meer het stuk "Ruimtelijke onderbouwing" van RHO Adviseurs van 24 februari 2021 ten grondslag gelegd.

Aan de omgevingsvergunning heeft het college het volgende voorschrift verbonden: "Vergunninghouder mag het nieuw aan te leggen pad alleen gebruiken voor de erfontsluiting van de woning [locatie] te Koewacht, waarmee alleen privégebruik van het pad is toegestaan. Gebruik van het pad voor bedrijfsdoeleinden is niet toegestaan".

Toetsingskader

6.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Toepassing Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen

7.       [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college door omgevingsvergunning te verlenen voor het met de agrarische bestemming strijdige gebruik, in strijd heeft gehandeld met zijn beleid, neergelegd in onder meer de met ingang van 1 januari 2023 geldende Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen. [appellante] heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.

De belangenafweging

8.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college verrichte belangenafweging onjuist is. Zij voert aan dat niet aannemelijk is dat een tweede ontsluiting van perceel H1152 noodzakelijk is. Zij stelt dat niet is gebleken dat de ontsluiting niet via de op dat perceel aanwezige garage kan plaatsvinden. [appellante] wijst er verder op dat perceel N591 een agrarische bestemming heeft en de strook grond ook voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid mag worden gebruikt. Met die omstandigheid heeft het college volgens haar ten onrechte geen rekening gehouden.

De rechtbank is er volgens haar verder ten onrechte aan voorbij gegaan dat het gebruik van de gronden door [belanghebbende] of toekomstige eigenaren, intensiever is dan waarvan het college is uitgegaan. Het is volgens haar niet aannemelijk dat voor het gebruik van een enkel huishouden een verhard pad van ongeveer 175 meter lang en 3 meter breed zal worden aangelegd. De strook grond zal niet alleen worden gebruikt voor privédoeleinden, maar ook voor bedrijfsdoeleinden. Met dit beoogde gebruik heeft het college ten onrechte geen rekening gehouden. Daarbij wijst zij erop dat op perceel H1152 een bedrijf is gevestigd en dat in de bedrijfswoning meer dan één huishouden wordt gevoerd. Het college heeft dit ten onrechte niet betrokken bij het besluit.

8.1.    De Afdeling overweegt dat het college geen eenduidig standpunt heeft ingenomen over de exacte aard van het gebruik van de strook grond waarvoor omgevingsvergunning is verleend. Evenmin heeft het college een juist beeld gehad van de af te wegen belangen. Wat betreft de af te wegen belangen heeft het college ontoereikend gemotiveerd waarom een tweede ontsluiting noodzakelijk is. Dit licht de Afdeling hierna toe.

In het besluit van 14 december 2021 staat dat het verharde pad noodzakelijk is ter ontsluiting van het huisperceel [locatie]. De Afdeling begrijpt de passage op bladzijde 11 van het stuk "Ruimtelijke onderbouwing" zo dat, naast de noodzaak van ontsluiting van de woning, een tweede ontsluiting noodzakelijk is omdat het niet mogelijk is om tuinafval via de garage af te voeren. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college daarentegen te kennen gegeven dat het pad noodzakelijk is ter ontsluiting van de twee loodsen die op gronden met de bestemming "Tuin (T)" staan. [belanghebbende] gebruikt deze loodsen voor het hobbymatig sleutelen aan auto’s.

Het college heeft, ongeacht of het pad nu is bedoeld voor ontsluiting van het huisperceel, de afvoer van tuinafval of ten behoeve van het hobbymatige gebruik van de loodsen, ontoereikend gemotiveerd dat voor het perceel H1152, dat al wordt ontsloten op de Nieuwstraat, een extra ontsluiting noodzakelijk is. Dat het niet praktisch is om via de Nieuwstraat het perceel H1152 te ontsluiten, omdat dit dan via de aanwezige garage moet, die vol staat met spullen, is daarvoor onvoldoende.

Wat betreft de overige door het college bij de besluitvorming betrokken belangen, overweegt de Afdeling het volgende.

In het besluit van 14 december 2021 staat dat alleen het gebruik van het pad ten behoeve van "Wonen" is toegestaan. Voor zover het college daarmee ervan is uitgegaan dat op het perceel H1152 een woonbestemming rust, miskent het dat op perceel H1152 een bedrijfsbestemming rust. Dat ten tijde van de besluitvorming feitelijk geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden aan de [locatie], zoals in het stuk "Antwoordnota zienswijzen omgevingsvergunning" staat, betekent niet dat het college de bedrijfsbestemming niet in acht hoefde te nemen. Overeenkomstig deze bestemming staat op het perceel ook geen reguliere woning, waarvan het college lijkt te zijn uitgegaan, maar een bedrijfswoning.

Verder is onduidelijk hoe het door het college gehanteerde uitgangspunt dat er per dag maximaal zes verkeersbewegingen op het pad zullen plaatsvinden, zich verhoudt tot de op perceel N591 rustende bestemming "Uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven". Uit het standpunt van het college blijkt immers niet dat bij het verwachte aantal verkeersbewegingen per dag rekening is gehouden met het gebruik dat planologisch op dat perceel is toegestaan. Wel heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift gebruik van de strook grond ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten op het perceel H1152 niet is toegestaan. Het aan de vergunning verbonden voorschrift staat daaraan in de weg.

Het is echter niet duidelijk welk privégebruik het college heeft bedoeld met het aan de vergunning verbonden voorschrift dat alleen privégebruik van het pad is toegestaan. [appellante] heeft op de zitting onweersproken gesteld dat in de bedrijfswoning aan de [locatie] naast de familie [familienaam belanghebbende] immers ook andere huishoudens zijn gevestigd. Op de bij de Afdeling op de zitting getoonde foto’s waren verschillende voordeuren en brievenbussen zichtbaar.

Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college bij het nemen van het besluit de relevante feiten en omstandigheden onvoldoende in beeld had. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het gaat om het besluit van 14 december 2021 (in zaaknr. 22/593 bij de rechtbank). Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep voor zover gericht tegen dat besluit gegrond en vernietigt de Afdeling het besluit van 14 december 2021 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Afdeling kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan het college is om te bepalen of het met inachtneming van deze uitspraak bereid is de omgevingsvergunning te verlenen. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.

9.1.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.2.    Het college moet proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover het betreft het besluit van 14 december 2021 (in zaaknr. 22/593 bij de rechtbank);

III.      verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 14 december 2021 ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 14 december 2021;

V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 913,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. De Groot

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Heusden

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024

163-1124

 

BIJLAGE

 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk;

[…];

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

[…].

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

[…].

Bestemmingsplan "Buitengebied Terneuzen"

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Dekzandgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;

b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;

[…].

Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen

Artikel 8.1 Overgangsbepalingen

[…];

2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning, een ontheffing of een aanwijzing op grond van de verordeningen genoemd onder lid 1 van dit artikel is ingediend, en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag/het verzoek is beslist, dan wordt daarop deze verordening toegepast.

[…];

Artikel 10.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

Waterwet

Artikel 2.1

1. De toepassing van deze wet is gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.

Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012

Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

[…];

b. werken over, in of onder een leggerwater te hebben, te leggen, aan te brengen, te veranderen of op te ruimen;

[…].

Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011

Hoofdstuk III. Beheerbepalingen

Artikel 6 Wijzigen en aantasten van wegen

Het is verboden:

a. een weg op een bestaande weg aan te sluiten;

b. naar een weg een uitweg te maken of te hebben of een bestaande uitweg te wijzigen;

c. de aard en de afmetingen van een weg te wijzigen;

d. in een weg te graven of deze op een andere wijze aan te tasten;

e. enig ander werk uit te voeren waardoor in de toestand van een weg verandering wordt gebracht.

Artikel 13 Bevoegdheid

[…];

2. Van het bepaalde in hoofdstuk III kan ontheffing worden verleend door het bestuur.

[…].

Beleidsnotitie Ontheffingen Wegen waterschap Scheldestromen

6.2 Beleidsuitgangspunten

a. Verbod om een weg op een bestaande weg aan te sluiten, de aard en afmetingen van een weg te wijzigen of een bestaande uitweg te wijzigen.

Gelet op het bepaalde in artikel 13 Keur kan van deze verbodsbepaling ontheffing verleend.

Aandachtspunten

- Uiterste terughoudendheid bij een ontheffingsaanvraag voor een uitweg/dam op wegen waar een snelheidsregime geldt van meer dan 60 km/u.

- In beginsel dient de onderlinge afstand tussen ontsluitingen tenminste 100 meter te bedragen.

- Ontsluitingen mogen verhard worden uitgevoerd.

- Bij de aanleg van een dam/uitweg rekening houden met Keur Watersysteem Waterschap Scheldestromen.

- Het bepaalde in artikel 11 Keur (uitzichtstroken) dient te allen tijde te worden toegepast.

Artikel delen