Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:5466

31 december 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202307332/1/R3 en 202307333/1/R3.

Datum uitspraak: 31 december 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend in Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

1.       het college van burgemeester en wethouders van

Alphen aan den Rijn,

2.       de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2023 heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Noorderlicht, Alphen aan den Rijn".

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. Dit is zaak nr. 202307333/1/R3.

Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Noorderlicht, Alphen aan den Rijn" (hierna: het bestemmingsplan) gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. Dit is zaak nr. 202307332/1/R3

Het college en de raad hebben ieder een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken op een zitting behandeld op 13 november 2024, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en

[partij A], bijgestaan mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, en de raad en het college, vertegenwoordigd door J.E. Teunissen en M. Groen, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Woonforte, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van de beroepen tegen de in het procesverloop genoemde besluiten is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van die besluiten bepalend.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex met 199 sociale huurwoningen en 58 huurwoningen in het middensegment mogelijk aan de Noordpoolsingel in

Alphen aan den Rijn. Onder het gebouw komt een tweelaagse parkeergarage. Het plangebied ligt direct bij het treinstation van Alphen aan den Rijn.

Het plangebied wordt nu gebruikt als parkeerterrein voor medewerkers van Wolters Kluwer, waarvan het kantoor op de Zuidpoolsingel 2 is gevestigd.

3.       [appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. [partij A] woont aan de [locatie 1]. [partij B] woont aan de [locatie 2]. De rest woont in appartementengebouw Toor, dat is gevestigd aan het Stationsplein. [appellant] en anderen vrezen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast als gevolg van het plan.

4.       Het besluit hogere geluidwaarden voorziet voor de nieuwe woningen in een hogere grenswaarde als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Beroep tegen het besluit hogere waarden

5.       [appellant] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college om voor de planontwikkeling hogere geluidgrenswaarden weg- en spoorweglawaai vast te stellen.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep met toepassing van het relativiteitsvereiste onbesproken kan blijven.

5.2.    Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht  (hierna: de Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.3.    Het besluit van 9 oktober 2023 ziet op de vaststelling van hogere waarden voor de geluidsbelasting van het voorziene appartementencomplex in het plangebied, op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege wegverkeer en railverkeer maximaal mag optreden. Zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.90 tot en met 10.95), strekt de regeling in de Wgh tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant] en anderen zijn geen eigenaren dan wel bewoners van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Daarom strekt de regeling kennelijk niet tot de bescherming van hun belangen. Wat zij aanvoeren, kan daarom gelet op artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit hogere waarden. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden over dat besluit. Overigens komt de beroepsgrond van [appellant] en anderen over geluid wel hierna aan de orde in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan.

5.4.    Het beroep tegen het besluit hogere waarden is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beroep tegen het bestemmingsplan

Toetsingskader bestemmingsplan

7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ingetrokken beroepsgrond

8.       Op de zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgrond dat de veiligheid van de parkeergarage onvoldoende is gewaarborgd ingetrokken.

Geen rekening gehouden met het besluit hogere waarden

9.       [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat het besluit hogere waarden pas is gepubliceerd na de vaststelling van het bestemmingsplan. Het besluit is genomen op 9 oktober 2023, maar is pas gepubliceerd op

25 oktober 2023. De raad heeft bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, dat is vastgesteld bij besluit van 12 oktober 2023, daarom geen rekening kunnen houden met dit besluit.

9.1.    Zoals de Afdeling onder 5.3 heeft overwogen, strekt de regeling in de Wgh niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Wat zij aanvoeren over het publiceren van het besluit op grond van die wet, kan daarom gelet op artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond over dat besluit.

Participatie en inspraak

10.     [appellant] en anderen betogen dat de participatie en inspraak over het bestemmingsplan onvoldoende is geweest. Anders dan het geven van voorlichting tijdens een inloopbijeenkomst heeft geen overleg plaatsgevonden met omwonenden, terwijl in de informatiekrant de schijn werd gewekt dat dit veelvuldig zou gebeuren, en dat dit tot aanpassingen van het plan zou kunnen leiden. Ook heeft de raad omwonenden er ten onrechte niet van op de hoogte gebracht dat het ontwerpbestemmingsplan op een later moment dan het in het informatiekrant genoemde moment ter inzage zou worden gelegd. Verder zijn afspraken die op de inloopbijeenkomsten met aanwezigen zijn gemaakt niet nagekomen. Zo heeft het keukentafelgesprek dat vóór de terinzagelegging met een aantal bewoners van Toor over hun vragen en zorgen met betrekking tot de bezonningstudies zou worden gehouden, niet plaatsgevonden. Evenmin is de klankbordgroep opgericht waarbij de gemeente samen met Woonforte en een groep omwonenden in gesprek zou gaan om het plan wat betreft leefbaarheid te verbeteren. Ook is van de nieuwsbrief waarmee omwonenden op de hoogte zouden worden gehouden van plannen en ontwikkelingen niets terecht gekomen.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 9.1 van de plantoelichting is toegelicht dat omwonenden en belanghebbenden door middel van een informatiekrant en twee inloopbijeenkomsten op de hoogte zijn gebracht van de beoogde ontwikkeling. Deze inloopbijeenkomsten hebben plaatsgevonden op 13 en 14 december 2022, en de informatiekrant is naar ruim 700 omwonenden verstuurd. Het verslag van deze inloopbijeenkomsten is opgenomen als bijlage 12 bij de plantoelichting. In het verslag wordt vermeld dat vlak voor de terinzagelegging een keukentafelgesprek zou worden gevoerd met een aantal bewoners van woongebouw Toor om vragen en zorgen over de bezonning en het uitzicht op de hoge toren aan de kant van het station te bespreken. Voorts wordt vermeld dat een aantal omwonenden interesse had in deelname aan een klankbordgroep. Deze zou zo mogelijk worden opgericht om meningen en inzichten over het project te delen om zo het bouwproces te verbeteren.

10.2.  De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het

Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet of het op een andere dan door [appellant] en anderen gewenste wijze bieden van inspraak in die fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In de informatiekrant is vermeld dat het ontwerpbestemmingsplan in het voorjaar en de zomer van 2023 ter inzage zou worden gelegd, en dat omwonenden daarop konden reageren door het inbrengen van hun mening middels een zienswijze. Het plan is op 23 maart 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte het ontwerpbestemmingsplan op een later moment dan het in de informatiekrant genoemde moment ter inzage heeft gelegd.

Ten aanzien van de klankbordgroep overweegt de Afdeling dat de instelling van deze klankbordgroep geen betrekking heeft op de inspraakmogelijkheden vóór de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dat de klankbordgroep nog niet was opgericht voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan kan daarom niet tot vernietiging van het bestemmingsplan leiden. Het keukentafelgesprek heeft evenmin betrekking op inspraakmogelijkheden voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het verslag van de inloopbijeenkomsten blijkt dat het keukentafelgesprek vooral bedoeld was om vragen en zorgen te bespreken en om aanvullende beelden uit de bezonningsstudie en perspectieven van het uitzicht vanuit de verschillende woningen die uitkijken op het Noorderlicht te tonen. In de omstandigheid dat aan de aankondigingen in de informatiekrant niet volledig gevolg is gegeven ziet de Afdeling, hoe betreurenswaardig dat ook is, geen aanleiding voor vernietiging van het bestemmingsplan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellant] en anderen in beroep alsnog hun gronden naar voren hebben kunnen brengen.

Het betoog slaagt niet.

Stedenbouwkundige bezwaren

11.     [appellant] en anderen betogen dat de hoogbouw die het bestemmingsplan mogelijk maakt in stedenbouwkundig opzicht niet passend is. Zij voeren daartoe aan dat het gebouw te hoog is. Vooral de zuidtoren is van een omvang die niet passend is in de omgeving. De voorziene hoogbouw verstoort de samenhang met andere gebouwen. De locatie van de hoogbouw is bovendien niet geschikt. Hoogbouw geeft op het zuidelijke deel van het plangebied veel meer problemen dan aan de noordzijde. Het bestemmingsplan is in strijd met de "Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn" (hierna: de intensiveringsvisie), de visie die is ontwikkeld voor hoogbouw. Een deugdelijke, stedenbouwkundige onderbouwing van het bestemmingsplan ontbreekt.

11.1.  De Afdeling stelt vast dat het appartementengebouw wat het bestemmingsplan mogelijk maakt uit vijf verschillende bouwdelen bestaat, waarbij het meest zuidelijk bouwdeel, de zuidtoren, een maximale bouwhoogte van 49 m kent. Het meest noordelijke bouwdeel kent een maximale bouwhoogte van 36,5 m. Tussen het noordelijke en zuidelijke bouwdeel bevinden zich drie bouwdelen, waarvan de middelste een maximale bouwhoogte kent van 27,5 m, en de overige twee bouwdelen een maximale bouwhoogte van 21,5 m.

In de plantoelichting wordt vermeld dat de kop bij het station aan de zuidzijde een hoogteaccent vormt van 16 bouwlagen, en de noordelijke kop een hoogteaccent van 12 bouwlagen. In de plantoelichting staat dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Alphen Stad" ook een woontoren mogelijk was. Deze solitaire woontoren - hij stond los van het gebouw - had een maximale hoogte van 48 m, bij wijze van ‘landmark’ voor de stationsomgeving.

11.2.  In de intensiveringsvisie is de verstedelijkingsstrategie van

Alphen aan den Rijn uitgewerkt. Daarin wordt vermeld dat de focus voor verdichting in eerste instantie ligt op de integrale ontwikkelingszone. De Stationsomgeving, waarin het plangebied is gelegen, maakt daar deel van uit. In deze meer integraal te ontwikkelingen transformatiegebieden bedraagt het maximale aantal bouwlagen 15. Enkele nog hogere accenten zijn

- als icoon - alleen voorbehouden aan zeer specifieke plekken van collectieve betekenis.

11.3.  De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte heeft bij de beoordeling of bebouwing stedenbouwkundig inpasbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gegeven die beleidsruimte toereikend gemotiveerd waarom de toegestane bebouwing past in de omgeving. De positionering van de zuidtoren direct aan spooronderdoorgang

‘de Verbinding’ is zo gekozen dat het station ruimtelijk wordt geaccentueerd. Verplaatsing van de toren naar de noordzijde van het plangebied zou stedenbouwkundig onlogisch zijn, omdat deze plek geen bijzondere betekenis heeft binnen de stad, en zou de vindbaarheid van het station als het vervoersknooppunt van de stad verstoren. De Afdeling kan dit standpunt volgen. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het hoogteaccent van 16 bouwlagen in strijd is met de intensiveringsvisie. De Afdeling kan het standpunt van de raad dat het verdelen van de bouwmassa van de zuidtoren over de overige bouwmassa’s stedenbouwkundig onwenselijk is, omdat dit leidt tot een hoge en doorgaande wand, ook volgen. De Afdeling acht daarbij van belang dat het vorige bestemmingsplan "Alphen Stad" ook een woontoren van 48 m mogelijk maakte ongeveer 30 m ten zuidwesten van de plek waar de zuidtoren nu komt te staan. De raad heeft zich gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling dan ook op het standpunt mogen stellen dat de zuidtoren een accent is dat op passende wijze de oorspronkelijk bedachte solitaire woontoren vervangt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad de met het plan mogelijk gemaakte hoogbouw in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar mogen achten.

Het betoog slaagt niet.

Geluidhinder

12.     [appellant] en anderen vrezen dat het plan leidt tot onaanvaardbare aantasting van hun akoestisch woon- en leefklimaat. Het nader akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de bewoners van appartementengebouw Toor is onvolledig, omdat in het onderzoek "Onderzoek naar trillingsniveaus ten gevolge van railverkeer bij de geprojecteerde woningbouwlocatie ‘Noorderlicht’ aan de Noordpoolsingel te Alphen aan den Rijn" (hierna: het trillingsonderzoek) is uitgegaan van te weinig treinpassages.

12.1.  De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de beoogde hoogbouw niet zal leiden tot onevenredige geluidhinder voor de bewoners van appartementengebouw Toor. Daartoe overweegt de Afdeling dat uit een nader akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van reflecties van geluid de geluidbelasting met maximaal 0,94 dB zal toenemen op de gevels van dat appartementengebouw. In het onderzoek wordt opgemerkt dat een toename van minder dan 1 dB voor het menselijk oor niet waarneembaar is. [appellant] en anderen hebben de uitkomsten van dit onderzoek niet inhoudelijk bestreden. Voorts overweegt de Afdeling dat in het onderzoek bij de beoordeling van reflecties is uitgegaan van een te realiseren woongebouw met een maximale hoogte van 49 m over de hele breedte. De werkelijke toename in de geluidbelasting op de gevels van het appartementengebouw Toor zal lager zijn dan 0,94 dB, omdat in de werkelijkheid, op de zuidtoren na, het nieuwe gebouw lager is dan 49 m (zie overweging 11.1). De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze toename aanvaardbaar is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de maximale geluidsbelasting op de gevels 62 dB bedraagt, en dat zodoende wordt voldaan aan de maximale grenswaarde voor spoorlijnen uit de Wgh van 68 dB.

Ten aanzien van het betoog dat het onderzoek naar de geluidbelasting niet voldoet omdat in het trillingsonderzoek niet met het juiste aantal treinpassages is gerekend, overweegt de Afdeling dat het trillingsonderzoek en het nader akoestisch onderzoek twee verschillende onderzoeken zijn. In het trillingsonderzoek zijn de optredende trillingsniveaus als gevolg van railverkeer bij de geprojecteerde hoogbouw onderzocht. De vraag of in het trillingsonderzoek is uitgegaan van het juiste aantal treinpassages is daarom niet van belang voor de uitkomsten van het onderzoek naar de geluidbelasting aan de gevels van het appartementengebouw Toor.

Het betoog slaagt niet.

Windhinder

13.     [appellant] en anderen vrezen dat het plan leidt tot onaanvaardbare windhinder als gevolg van de in het plan voorziene hoogbouw. Zij voeren daartoe aan dat uit het onderzoek dat is verricht bij het voorbereiden van het plan volgt dat de hoogbouw leidt tot een slecht windklimaat bij de fietsenstalling Station West en de trap naar het perron. Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar gevaarlijke valwinden die bij bepaalde windrichtingen zouden kunnen ontstaan. In het onderzoek is evenmin rekening gehouden met de omstandigheid dat veel wordt gefietst in de in het rapport genoemde aandachtsgebieden met een matig tot slecht windklimaat. Fietsers zijn extra kwetsbaar voor zijwind, juist wanneer zij vanuit een tunnel komen. Ook is ten onrechte niet onderzocht of bij een arriverende trein het risico bestaat om vanuit een staande positie op een perron weggeblazen te kunnen worden. Uit het onderzoek blijkt niet dat rekening is gehouden met de effecten van het tochtgat dat een tunnel kan vormen. In het onderzoek is slechts berekend wat de windsnelheden aan de grond zou zijn, en niet bij een tunnel. [appellant] en anderen klagen ook over de hoogte waarop is gemeten, namelijk 1,75 m boven plaatselijk maaiveld. Daardoor is het effect van hoogbouw op de aanwezigheid van ruimtes onder het maaiveld (zoals de tunnel) en van ruimtes boven het maaiveld (zoals het perron) onvoldoende onderzocht.

13.1.  De raad heeft bij het voorbereiden van het plan onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de voorziene bouwmogelijkheden voor de windhinder in de omgeving van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Noorderlicht te Alphen aan den Rijn; Windklimaatonderzoek met behulp van CFD", van 23 juni 2022 van Peutz (hierna: rapport Windhinder). Aan dit onderzoek ligt de beoordelingssystematiek van de NEN 8100:2006 (Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) ten grondslag.

Bij de beoordeling van het windklimaat wordt in het rapport Windhinder onderscheid gemaakt tussen de categorieën doorlopen en slenteren. Het criterium van slenteren is van toepassing bij de gebouwenentrees, verder wordt het criterium voor doorlopen gehanteerd.

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn er aandachtsgebieden. Aandachtsgebied A2 ligt ten zuiden van het plangebied, en beslaat onder andere de trap naar het perron en de fietsenstalling Station West. Op die plekken is het windklimaat matig voor de activiteit "loop". Voor de rest van de omgeving rondom het plangebied wordt in het rapport Windhinder geconcludeerd dat het verwachte windklimaat goed is voor de activiteit "loop". Op basis van de berekeningen is er in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen slecht windklimaat voor de activiteit "loop" en is er geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten.

13.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het rapport Windhinder zorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij dit ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit. Weliswaar volgt uit het rapport dat de hoogbouw bij de fietsenstalling Station West en de trap naar het perron leidt tot een windklimaat dat matig is voor de activiteit "loop" en slecht is voor de activiteit "slenter", maar gelet op de conclusie van het onderzoek dat geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten is, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het bestemmingsplan leidt tot gevaarlijke valwinden. Om deze reden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling ook geen aanleiding hoeven zien voor de verwachting dat gevaarlijke windsituaties kunnen ontstaan door passerend of arriverend treinverkeer.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport Windhinder onzorgvuldig is omdat daarin geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat veel wordt gefietst in de in het rapport genoemde aandachtsgebieden met een matig tot slecht windklimaat. De raad heeft toegelicht dat de beoordelingssystematiek waar het rapport Windhinder aan ten grondslag ligt geen aparte activiteitenklasse heeft voor fietsers, en dat fietspaden gebruikelijk worden beoordeeld met de activiteit "doorlopen". De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet zou kunnen. De stelling dat fietsers veel kwetsbaarder zijn voor zijwinden hebben

[appellant] en anderen niet onderbouwd.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat niet is berekend wat de windsnelheden in de tunnel is. De raad heeft toegelicht dat in het Windonderzoek gebruik is gemaakt van een numerieke simulatie die de driedimensionale geometrie van de omgeving en de bebouwing die het bestemmingsplan mogelijk maakt gebruikt om de windsnelheden uit te rekenen. Door middel van visualisaties wordt vervolgens op 1,75 m boven het plaatselijke niveau het windklimaat inzichtelijk gemaakt, conform de beoordelingssystematiek NEN 8100:2006. Dit betekent dat het windklimaat in de tunnel wordt beoordeeld op een hoogte van 1,75 m boven de straat in de tunnel, en in het geval van het perron op een hoogte van 1,75 m boven het perron. De tunnel onder het spoor is in het Windonderzoek meegenomen, en de hinderkans bij de in- en uitgang van de tunnel is berekend als zeer laag.

De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanwijzingen dat het rapport Windhinder gebreken bevat. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de situatie zo complex is dat in plaats van een modelmatige berekening een studie met een windtunnel had moeten worden uitgevoerd, zoals zij op de zitting hebben betoogd. [appellant] en anderen hebben ook geen tegenrapport aangevoerd waaruit blijkt dat dit nodig zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerdruk auto’s en fietsen

14.     [appellant] en anderen vrezen dat het bestemmingsplan leidt tot parkeerhinder. Het plan voldoet volgens hen niet aan de parkeernormen uit "Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn". Uit het verkeersonderzoek dat de raad heeft laten uitvoeren blijkt dat er een tekort is aan 93 parkeerplaatsen. Zelfs bij de toepassing van een deelautocorrectie voor 5 deelauto’s bedraagt het tekort nog 73 parkeerplaatsen. Ook blijkt uit het verkeersonderzoek dat er een tekort is aan fietsparkeerplaatsen. Ten onrechte is bij het berekenen van het benodigde aantal geen rekening gehouden met bakfietsen en andere fietsen die meer ruimte innemen dan een gewone stadsfiets.

14.1.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan leidt tot parkeerhinder. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft bij het voorbereiden van het plan onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de voorziene bouwmogelijkheden op het gebied van autoparkeren, fietsparkeren en verkeer. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Verkeersonderzoek Blok 22 Alphen a/d/ Rijn" van 18 augustus 2023 van Goudappel BV (hierna: het verkeersonderzoek).

Met betrekking tot autoparkeren is de conclusie van het verkeersonderzoek dat de ongewogen parkeerbehoefte, inclusief 40 parkeerplaatsen voor Wolters Kluwer, maximaal 284 parkeerplaatsen bedraagt. Dit wordt 264 als van deze parkeerbehoefte 20 parkeerplaatsen worden afgetrokken wegens een deelautocorrectie voor 5 deelauto’s. Omdat er 191 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, levert dit, zoals [appellant] en anderen ook terecht stellen, een tekort van 73 parkeerplaatsen op als geen rekening wordt gehouden met dubbelgebruik. Echter, als de parkeerbehoefte wordt berekend op basis van dubbelgebruik bedraagt de maximale parkeerbehoefte 195 parkeerplaatsen tijdens het maatgevende moment (een werkdagavond). Er worden 191 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plan. Daarmee is er een tekort van 4 parkeerplaatsen. In de plantoelichting wordt onder paragraaf 3.4.2 toegelicht hoe dit tekort wordt opgelost. De Afdeling kan het standpunt van de raad dat is voorzien in voldoende autoparkeerplaatsen goed volgen.

Met betrekking tot fietsparkeren is de conclusie van het verkeersonderzoek dat de parkeerbehoefte bestaat uit 424 fietsparkeerplaatsen voor bewoners, 55 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers en commerciële functies en 24 individuele bergingen voor de woningen die op de begane grond worden gerealiseerd. Voor de bewoners zijn 412 fietsparkeerplaatsen voorzien in de gemeenschappelijke stalling. Hiermee ontstaat een klein tekort aan fietsparkeerplaatsen. Daar tegenover staat dat voor de mindervalide doelgroepen, die vaak geen fiets meer gebruiken, extra plaatsen zijn gereserveerd voor het parkeren van de scootmobiel. Hiermee is de verwachting dat voldoende fietsparkeerruimte is opgenomen in de fietsenstalling. In de openbare ruimte zal worden voorzien in de fietsparkeerbehoefte voor de bezoekers en de commerciële functies. De Afdeling kan het standpunt van de raad dat is voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen goed volgen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

15.     [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het plan niet zal leiden tot onevenredige verkeershinder. Daartoe voeren zij aan dat verkeersonderzoek onzorgvuldig is geweest. Zo is ten onrechte als uitgangspunt voor de "huidige situatie" het jaar 2018 genomen, terwijl dat niet meer actueel is in 2023. Ook is ten onrechte niet onderzocht wat de gezondheidseffecten van de toenemende verkeersbewegingen zullen zijn of de effecten daarvan op het klimaat. De raad heeft nagelaten onderzoek te doen naar de cumulatieve verkeerseffecten als gevolg van andere planologische mogelijkheden en reeds gerealiseerde ontwikkelingen.

15.1.  De raad heeft bij het voorbereiden van het plan onderzoek laten verrichten naar de verkeersgeneratie als gevolg van de voorziene bouwmogelijkheden. In het verkeersonderzoek is een vergelijking gemaakt tussen het aantal verkeersbewegingen in de autonome situatie en het aantal verkeersbewegingen in de plansituatie. De conclusie van het onderzoek is dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling ook na de ontwikkeling op een goed niveau blijft. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het verkeersonderzoek niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit. De omstandigheid dat in het verkeersonderzoek voor de beoordeling als derde situatie ook de huidige situatie is beoordeeld, waarbij als uitgangspunt het jaar 2018 is genomen, is daarvoor onvoldoende. De stelling van [appellant] en anderen dat nieuwe ontwikkelingen ten onrechte niet zijn meegenomen in het verkeersonderzoek is eveneens onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek onvolledig is. Daartoe overweegt de Afdeling dat zij niet hebben onderbouwd met welke ontwikkelingen ten onrechte geen rekening is gehouden.

De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gezondheidseffecten zijn van het toenemende verkeer. Daartoe overweegt de Afdeling dat uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die deel uitmaakt van de aanmeldnotitie die als bijlage 2 bij het bestemmingsplan is gevoegd, volgt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. [appellant] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de raad niet van die conclusie mocht uitgaan.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat: privacy

16.     [appellant] en anderen betogen ten onrechte dat het bestemmingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van hun privacy. Daartoe overweegt de Afdeling dat op grond van het vorige bestemmingsplan ook een woontoren van nagenoeg dezelfde hoogte mogelijk was. Voorts overweegt de Afdeling dat de afstand van de zuidtoren tot appartementengebouw Toor zo’n 80 m bedraagt. De kortste afstand tussen appartementengebouw Toor en de solitaire woontoren die het vorige bestemmingsplan mogelijk maakte was zo’n 117 m. Weliswaar komt de woontoren nu dichterbij appartementengebouw Toor dan onder het vorige bestemmingsplan, maar naar het oordeel van de Afdeling is het, gelet op de omstandigheid dat de afstand nog steeds zo’n 80 m bedraagt, niet aannemelijk dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van privacy van [appellant] en anderen.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat: bezonning

17.     [appellant] en anderen betogen dat de ontwikkeling leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat de voorgestelde hoogbouw zorgt voor onevenredige schaduwhinder bij appartementencomplex Toor. Als gevolg van het plan zullen zij minder zonlicht genieten dan zij op grond van het vorige bestemmingsplan deden, en de appartementen die op grond van het vorige bestemmingsplan al geen direct zonlicht genoten zullen nu nog minder zonlichttoetreding ervaren, omdat het grote gebouw veel licht ontneemt.

17.1.  In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

17.2.  Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een bezonningsstudie laten uitvoeren door Buro SRO. De resultaten van deze bezonningsstudie zijn neergelegd in het rapport "Noorderlicht Alphen aan den Rijn: Bezonningsstudie" van 23 november 2022 (hierna: bezonningsstudie) dat als bijlage 8 bij de plantoelichting is gevoegd. In de Intensiveringsvisie wordt vermeld dat op intensiveringszones, zoals het plangebied, de ‘lichte’ TNO-norm van toepassing is. In de bezonningstudie is daarom onderzocht of kon worden voldaan aan de ‘lichte’ TNO-norm.

Uit de bezonningsstudie volgt dat de beoogde hoogbouw vanaf de namiddag voor schaduw zorgt op appartementencomplex Toor. Voor een deel van de westgevel leidt dit in februari en december tot een verslechtering ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. In maart, september en oktober zijn er om 18:00 verslechteringen op delen van de west- en zuidgevel. In oktober en december zijn er op andere delen van die gevels verbeteringen. Ondanks de verslechteringen blijft er op de betreffende gevels nog steeds sprake van meer dan twee uur bezonning en wordt ruimschoots voldaan aan de lichte TNO-norm. Voor het noordelijke bebouwingsblok aan de Zuidpoolsingel geldt ook dat ruim aan de ‘lichte’ TNO-norm voldaan.

17.3.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het  standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen als gevolg van  schaduwhinder. Daartoe overweegt de Afdeling dat uit de bezonningsstudie volgt dat ten aanzien van de onderzochte woningen kan worden voldaan aan de gehanteerde ‘lichte’ TNO-norm. [appellant] en anderen hebben de uitkomsten van dit onderzoek niet inhoudelijk bestreden.

Gelet op het bovenstaande heeft de raad het belang bij de woningbouw zwaarder mogen laten wegen dan de afname in bezonning in de woningen van [appellant] en anderen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

18.     Het beroep is ongegrond.

19.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Arneri, griffier.

w.g. Besselink

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Arneri

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2024

1010

Artikel delen