Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De waarde van de grond moet volgens artikel 13.17 van de Omgevingswet (2020) worden bepaald aan de hand van “objectief bepaalbare maatstaven”. De huidige Wro bepaalt nu nog expliciet dat voor gronden die onteigend zijn of waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen, of die op onteigeningsbasis zijn verworven, de waarde gelijk is aan de schadeloosstelling krachtens de Onteigeningswet. Hoewel dat onder de Omgevingswet niet meer als zodanig is bepaald, ligt het wel voor de hand om die systematiek in de daarvoor bedoelde situaties te blijven hanteren. In andere gevallen zal steeds de marktprijs moeten worden bepaald.

In het ontwerp Aanvullingsbesluit worden de volgende methoden gegeven op basis waarvan de inbrengwaarde kan worden vastgesteld:

  • met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15.21 tot en met 15.24 van de wet, met dien verstande dat voor gronden die zijn onteigend of waarvoor een onteigeningsbeschikking is gegeven of die op onteigeningsbasis zijn of worden verworven, de inbrengwaarde gelijk is aan de schadeloosstelling op basis van paragraaf 15.3.1 van de wet;

  • overeenkomstig de waarde die bij beschikking op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor het kalenderjaar waarin de raming wordt vastgesteld.

In het tweede lid van artikel 8.17 van de Aanvullingswet is bepaald dat tot de inbrengwaarde worden gerekend:

  • de waarde van de grond en de te slopen opstallen in de toestand voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit;

  • de in bijlage IV onder B2, B3 en B4 genoemde kosten, inclusief de kosten die voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn gemaakt en direct verband houden met de te verrichten bouwactiviteiten.

De methode op basis van de Wet WOZ is nieuw en is mede op aandringen van de VNG in het Aanvullingsbesluit opgenomen. Bij integrale gebiedsontwikkeling (kostenverhaal met tijdvak, artikel 13.14) dient de inbrengwaarde van alle te ontwikkelen gronden te worden bepaald en te worden meegenomen in het omgevingsplan. Bij organische gebiedsontwikkeling (kostenverhaal zonder tijdvak, artikel 13.15) dient alleen de inbrengwaarde van gronden voor publieke werken te worden bepaald.

In artikel 8.18 van het ontwerp Aanvullingsbesluit wordt geregeld hoe waardevermeerdering als bedoeld in artikel 13.17 wordt bepaald, namelijk door de geraamde opbrengst van de locatie waar de activiteit wordt verricht te verminderen met de raming van de inbrengwaarde van die locatie.

1 Artikel 6.13, eerste lid, onder c, onder 1° tot en met 6°, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met artikel 6.2.8 van het Besluit ruimtelijke ordening.