Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

    De waterhuishouding van Nederland zit ingewikkeld in elkaar. Ook de manier waarop het water over het land wordt verdeeld, is verre van eenvoudig. De uitdagingen voor het waterbeleid en de doorwerking naar regionaal en lokaal beleid zijn groot en complex. Nederland is een doorgeefluik van water. Alles wat beken en rivieren van over de grens aanvoeren, moet er aan de zeekant uit. Hetzelfde geldt voor regenwater: wat uit de lucht valt, gaat onder- of bovengronds naar zee. Dankzij het reliëf zoekt het water in hoog Nederland zelf zijn weg. Maar in het lage deel van Nederland, dat ook nog eens onder zeeniveau ligt, heeft het hulp nodig. Dit is gebleken, zowel in 1993, 1995 en meer recent in 2021 met de overstroming van de Geul in Zuid-Limburg.1

    Geleidelijk aan is geprobeerd van dat doorgeefluik een bedieningspaneel te maken: een gemaal hier, een sluis daar, dammen, dijken en stuwen overal. Dit heeft een mozaïek opgeleverd van rivieren, kanalen, meren en (afgedamde) zeearmen. Het geheel is nog eens verweven met een stelsel van sloten, grachten en kanalen. Doorgaans gaat de bediening van het hoofdwatersysteem ons goed af. We dirigeren het water van Rijn en Maas naar de plekken waar we het hebben willen. Zo wordt een flink deel in het IJsselmeer opgeslagen, waarna het wordt benut voor de bereiding van drinkwater, de beregening van akkers en nog veel meer: voldoende water in de kanalen om de scheepvaart gaande te houden, het bestrijden van zout opwellend grondwater en het buiten de deur houden van het zeewater.

    Met het oog op de verwachte klimaatverandering staat Nederland voor een grote uitdaging in het waterbeheer. Door zeespiegelstijging en hogere piekafvoeren in de rivieren wordt Nederland steeds vaker en in versterkte mate geconfronteerd met overstromingsrisico’s en wateroverlast. Daarnaast krijgt Nederland in toenemende mate te maken met waterschaarste. In het kader van het waterbeheer zullen komende jaren daarom maatregelen genomen moeten worden om Nederland veilig te houden tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

    Onder de Omgevingswet zijn de waterschappen en het Rijk verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkeringen.2 De omgevingswaarden voor de veiligheid van de primaire waterkeringen die op grond van art. 2.15, eerste lid, aanhef en onder d, Omgevingswet in het Bkl worden vastgelegd, concretiseren de overheidszorg voor de primaire waterkeringen. De functie van de omgevingswaarde is daarmee vergelijkbaar met de functie van de ondergrenzen in de voormalige Waterwet.

    Onze infrastructuur en de spelregels voldoen nog steeds maar de mogelijkheden zijn wel maximaal opgerekt. Klimaatverandering en zeespiegelstijging zullen ertoe leiden dat we opnieuw onze waterhuishouding tegen het licht moeten houden. De veerkracht van het hoofdwatersysteem, de waterinfrastructuur en de spelregels verdienen een nieuwe beschouwing. Ook het watergebruik is veranderd en vraagt om nieuwe voorzieningen. Inspelen op de voorspelde klimaatverandering is pas mogelijk als het hoofdwatersysteem zoals het nu werkt, geborgd is in het nationaal beleid en doorwerkt naar decentrale overheden. Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen, zowel waterveiligheid, wateroverlast of -tekort als waterkwaliteit.4

    De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen.5

    Voorbeelden zijn:

    watercompensatie in verband met toenemende verharding.

    bebouwing niet wenselijk in verband met waterwinning.

    Let op: er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.

    Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling is van nationaal belang.6

    De instructieregels over de primaire waterkeringen, het kustfundament, de grote rivieren en het IJsselmeergebied komen voort uit het rijksbeleid voor deze onderwerpen.

    In algemene zin dient het waterbelang te worden gewogen bij het vaststellen van een omgevingsplan. Dit is mede gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Verder hangt dit samen met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van de wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies. De instructieregels over watersystemen zijn nevengeschikt.8

    Met andere woorden, wanneer een omgevingsplan de toedeling van functies aan locaties regelt in een gebied waar (onderdelen van) watersystemen aanwezig zijn, dient in ieder geval aan alle specifieke instructieregels voldaan te worden. Overheden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het Rijk beschermt daarnaast de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk en waterschappen.

    De regels voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee zijn in het Bkl te vinden bij de regels met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden.9

    Het uitgangspunt bij de inbouw van de waterveiligheidsnormen in de Omgevingswet is dat dit zo veel als mogelijk zonder beleidsinhoudelijke wijzigingen plaatsvindt.10

    Het een-op-een overnemen van de waterveiligheidsnormen is echter niet mogelijk gebleken.

    Voor de inbouw van de normen zijn de ontwerpprincipes van de Omgevingswet leidend en dat heeft tot gevolg dat een aantal keuzes moet worden gemaakt. De Waterwet maakte onderscheid tussen signaleringswaarden en ondergrenzen. Onder de Omgevingswet keren deze twee typen normen terug. Wel worden ze anders genoemd. De signaleringswaarden heten nu ‘signaleringsparameters’ en ondergrenzen zijn nu ‘omgevingswaarden’. De functie van deze normen verandert niet.

    De omgevingswaarde geeft, net als de oude ondergrens, de maximaal toegestane overstromings- of faalkans weer.11

    De signaleringsparameter heeft dezelfde functie als de signaleringswaarde, namelijk het tijdig signaleren dat een kering versterkt dient te worden.

    Let op: versterkingsmaatregelen kunnen, net als onder de Waterwet, in de meeste gevallen in aanmerking komen voor subsidie van de minister van Infrastructuur en Waterstaat vanaf het moment dat niet meer aan de signaleringsparameter wordt voldaan.13

    De proactieve aanpak, die erop gericht is om waterkeringen te versterken voordat ze door de ondergrens zakken, wordt onder de Omgevingswet dus voortgezet.

    Monitoring van omgevingswaarden voor primaire waterkeringen

    De beheerder van primaire waterkeringen bepaalt of de dijktrajecten nog aan de omgevingswaarden voldoen. Met modellen berekent hij de hydraulische belasting en de sterkte van een dijktraject.14

    Zo kan de beheerder controleren of de dijktrajecten nog aan de eisen voor overstromingskansen en faalkansen voldoen. Voor de stormvloedkeringen monitort de beheerder of de kans op het niet-sluiten van de kering nog overeenkomt met de omgevingswaarde hiervoor.

    Let op: de signaleringsparameters voor primaire waterkeringen worden ook in de gaten gehouden.16

    1 Zie https://www.valkenburg.nl/informatie-wateroverlast/.

    2 Art. 2.17 t/m 2.19 Ow. De primaire waterkeringen die in beheer bij het Rijk zijn, zijn in onderdeel 2 van bijlage II bij het Omgevingsbesluit aangewezen.

    3 MvT Omgevingswet Kamerstukken II 2013-2014, 33 962, nr. 3, p. 96.

    4 Zie https://iplo.nl/thema/water/water-ruimte/beschermen-waterbelangen/. Zie ook art. 5.37 van het Bkl.

    5 Paragraaf 5.1.3 Bkl.

    6 Belang 9 in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, (SVIR).

    7 NvT Bkl, p. 339-347; Stb. 2018, 292. Zie ook https://iplo.nl/thema/water/waterveiligheid/monitoring-waterveiligheid/.

    8 NvT Bkl, p. 339-347; Stb. 2018, 292.

    9 NvT Bkl, p. 339-347; Stb. 2018, 292.

    10 NvT bij ontwerp-Invoeringsbesluit, p. 64.

    11 Ontwerp-Invoeringsbesluit Art. 3.1, onderdeel D, Art. 2.0 c.

    12 Ontwerp-Invoeringsbesluit Art. 3.1, onderdeel D, Art. 10.8b.

    13 Wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet Art. 2.27, onderdeel J.

    14 Zie art. 11.9 Bkl.

    15 Hoe de beheerders de omgevingswaarde en signaleringswaarde moeten monitoren, is vastgelegd in de Omgevingsregeling. Hierin zijn de procedures en voorschriften voor het bepalen van de hydraulische belasting, sterkte en veiligheid vastgesteld.

    16 Zie art. 11.11 Bkl.