"Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van 21 september 2016 inzake het rapport van Alterra over de evaluatie van de provinciale vrijstellingslijst (TK 33576, nr. 87)."
Antwoord/Reactie van de staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Brief van de staatssecretaris aan de Kamer (Kamerstuk 33576, nr. 87)
Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze het rapport van Alterra van nut kan zijn wanneer de onderzoekers constateren dat het huidige beeld van de schade en overlast onvolledig is (Beoordeling provinciale vrijstellingslijst, pagina 7)? Welk nut heeft de evaluatie uitgevoerd door Alterra als de onderzoekers constateren dat het beeld van schade en overlast onvolledig is? Welke waarde kunnen provincies dan ontlenen aan de deze evaluatie?
Aanleiding voor het onderzoek was de aangenomen motie Heerema/Jacobi 1), die vraagt om een evaluatie en een aanpassing van de provinciale vrijstellingslijst, opdat deze beter aansluit bij de voorkomende overlast en/of schade veroorzaakt door beschermde diersoorten. Op het moment van het indienen van deze motie bevatte het toen voorliggende wetsvoorstel natuurbescherming een grondslag voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen lijst van beschermde soorten die in delen van het land schade veroorzaken en ten aanzien waarvan provincies vrijstelling voor schadebestrijding aan grondgebruikers kunnen verlenen.
De huidige Flora-en faunawet bevat een gelijkluidende grondslag. De voorwaarden voor de aanwijzing van soorten zijn opgenomen in artikel 65, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Flora-en faunawet:
1) Kamerstukken II 2014/15, 33 576, nr. 21
1. Het gaat om soorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen.
2. Dieren van deze soorten veroorzaken in delen van het land schade.
3. De aanwijzing geschiedt ter voorkoming van belangrijke schade aangewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of ter voorkoming van schade aan de fauna.
4. Er is geen andere bevredigende oplossing voor vrijstelling van de wettelijke verbodsbepalingen die voor de op de lijst opgenomen soorten mogelijk is.
Het is vervolgens aan provincies om bij provinciale verordening de daadwerkelijke vrijstelling te verlenen aan grondgebruikers voor de bestrijding voor schade op hun gronden. Provincies kunnen daarbij besluiten van welke verboden zij vrijstelling verlenen; veel van de provinciale vrijstellingen in dit verband hebben enkel betrekking op het verbod op het verstoren van dieren -voor het nemen van verjagingsmaatregelen -en niet op het doden van dieren.
Op basis van deze motie is Alterra opdracht gegeven om de beschikbare kennis over de staat van instandhouding van soorten, hun schadehistorie en de mogelijke inzet van preventieve maatregelen -op een rij te zetten, met het oog op besluitvorming over aanpassing van de lijst van soorten bij de totstandkoming van het Besluit natuurbescherming.
Tijdens de uitvoering van dit onderzoek is het wetsvoorstel natuurbescherming tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op twee relevante punten bij amendement van het lid Heerema 2) gewijzigd:
2) Kamerstukken II, 2014/15, 33 348, nr. 47.
1. De grondslag om bij algemene maatregel van bestuur een lijst van soorten vast te stellen die in delen van het land schade veroorzaken is geschrapt en in plaats daarvan is een grondslag in het wetsvoorstel opgenomen voor provincies om deze soorten zelf aan te wijzen bij provinciale verordening.
2. Er is een bepaling opgenomen met een grondslag voor een vrijstelling voor gemeenten voor de bestrijding van overlast, op dezelfde leest geschoeid als de vrijstelling voor schadebestrijding. Met deze wijzigingen van het wetsvoorstel ontviel de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de motie, te weten in het Besluit natuurbescherming de provinciale vrijstellingslijst aanpassen op basis van een beoordeling van de huidige lijst. Het is onder de Wet natuurbescherming immers een bevoegdheid van de provincies om deze lijst vast te stellen en het is dus aan hen om te beoordelen welke in delen van het land schade-en overlastveroorzakende soorten aangewezen moeten worden in de provinciale verordeningen. Het past het Rijk niet meer om daar in dit stadium een inhoudelijk oordeel over te vellen.
Het rapport van Alterra maakt duidelijk dat het niet mogelijk is om een compleet beeld van schade en overlast te geven, omdat deze informatie niet landelijk voorhanden is. Schade van soorten die op een vrijstellingslijst staan wordt namelijk nergens gemeld en geregistreerd, want de grondgebruikers nemen zelf maatregelen tegen deze soorten. Het nut van het rapport van Alterra is dat het inzicht geeft in de landelijk beschikbare wetenschappelijke kennis die over deze soorten beschikbaar is. Het biedt daarmee de provincies een handvat om tezamen met de gebiedsspecifieke informatie waarover zij zelf beschikken een afweging te maken over de aanwijzing van soorten bij provinciale verordening. Inmiddels is het mogelijk om via de website www.faunaschade.nl alle vormen van faunaschade aan de landbouw te melden. Hiermee kan het inzicht in schade en overlast van soorten worden vergroot.
De leden van de VVD-fractie hebben de zorg dat het onderliggend rapport van Alterra onvoldoende is om een basis te vormen waarop besluitvorming kan plaatsvinden binnen de provincies, omdat, zoals de onderzoekers, constateren de schade en overlast van soorten onvolledig in beeld is. Deelt u de mening dat provincies op basis van een volledig beeld van schade en overlast soorten middels een verordening zouden moeten aanwijzen?
Het rapport is bedoeld als handvat voor de provincies, omdat het inzicht geeft in de informatie die over deze soorten beschikbaar is. Provincies zullen deze kennis aanvullen met de kennis die zij hebben verkregen als bevoegd gezag voor faunabeheer onder de Flora-en faunawet. Ik ga ervan uit dat provincies op basis van een zo volledig mogelijk beeld van schade en overlast soorten in de provinciale verordening zullen gaan aanwijzen.
Deze leden willen u vragen wat u doet met de aanbevelingen van Alterra om tot een beter beeld van de schade en overlast van soorten te komen. Neemt de staatssecretaris deze aanbevelingen over? Zo ja, op welke manier en is de staatssecretaris dan ook bereid een nieuwe evaluatie uit te voeren op basis van de aanbevelingen?
Inmiddels wordt via de website www.faunaschade.nl gepoogd een beter beeld te krijgen van de schade en overlast door fauna. Deze website is een initiatief van een aantal organisaties namelijk: BIJ 12, Faunafonds; Faunabeheereenheid Landelijk; Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging; Dutch Wildlife Health Centre; en NatuurNetwerk B.V. Deze website heeft tot doel om een breder beeld van schade en overlast door fauna te verkrijgen. Het laten verrichten van een nieuwe evaluatie is, gezien de decentralisatie van bevoegdheden als neergelegd in de Wet Natuurbescherming, een verantwoordelijkheid van de provincies.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de staatssecretaris in de brief aan de Kamer (Kamerstuknummer 33576, nr. 87) niet ingaat op de inhoud van de evaluatie. Deze leden willen de staatssecretaris vragen om een inhoudelijke waardering van de evaluatie, zeker wanneer de onderzoekers zelf constateren dat het beeld van schade en overlast niet volledig te geven is.
Ik verwijs naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de VVDfractie over het nut van het onderzoek van Alterra.
Brief van de staatssecretaris aan de Gedeputeerde Staten van de provincies
De staatssecretaris schrijft in de brief aan de provincies dat het rapport zich beperkt tot het rapporteren van de beschikbare informatie. Alterra komt in haar rapport zelf tot de conclusie dat door beperkt beschikbare informatie er sprake is van een onvolledig beeld van schade en overlast door soorten. De leden van de VVD-fractie willen de staatsecretaris vragen waarom deze centrale conclusie uit het rapport van Alterra niet is overgenomen in de brief aan de provincies.
Met mijn brief aan de gedeputeerde staten heb ik het volledige rapport van Alterra aan hen doen toekomen, waarmee ook alle conclusies uit het rapport overgebracht zijn. Daarbij heb ik aangegeven dat het onderzoek van Alterra de meest recente beschikbare informatie ten aanzien van soorten die in delen van het land schade of overlast veroorzaken in beeld brengt en dat het aan provincies is om -mede op basis van die informatie -een afweging te maken over het laatsen van soorten op een provinciale vrijstellingslijst.
Deze leden willen de staatssecretaris vragen wat de waarde van deze evaluatie is voor de provincies wanneer er geen volledig beeld is van soorten die schade en overlast veroorzaken.
Het is niet de insteek van dit evaluatierapport geweest om de provincies een volledig beeld van soorten die schade en overlast veroorzaken te geven. Met de nieuwe Wet natuurbescherming hebben de provincies de mogelijkheid om hierbij hun eigen afweging te maken. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie over het nut van het onderzoek van Alterra.
Rapport Beoordeling provinciale vrijstellingslijst van Alterra
De gebruikte schadecijfers in het Alterra-rapport hebben uitsluitend betrekking op de uitgekeerde economische landbouwschade. De totale landbouwschade is echter veel groter. Eind 2014 heeft het onderzoekbureau CLM al berekend dat de totale landbouwschade uitkomt op 96 miljoen.3) De berekende schade door CLM ligt vele malen hoger dan hoogte van de uitgekeerde tegemoetkomingen in de landbouwschade. Daarnaast wordt er geen rekening gehouden met de kosten die landbouwers moeten maken voor het voorkomen van schade, voordat mag worden ingegrepen.
3) Kosten en baten voor de landbouw van schadesoorten, CLM Onderzoek en Advies, 2013 (http://www.clm.nl/uploads/pdf/813-Kosten_baten_landbouw_schadesoorten-web.pdf).
Ook de particuliere-en natuurschade zijn buitenwege gelaten. Kan de staatssecretaris hierop een reactie geven? Deelt u de mening dat er geen beleid, gebaseerd op dit rapport, kan worden gemaakt aangezien het niet volledig is?
Het Faunafonds verleent thans onder voorwaarden een tegemoetkoming in de schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Het is juist dat de tegemoetkomingen in de schade uit het Faunafonds niet alle typen schade dekken en niet de volledige landbouwschade. De provincies zijn zoals bekend met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 formeel verantwoordelijk voor het beoordelen van de schade veroorzaakt door beschermde diersoorten en het vaststellen van de tegemoetkomingen. Zij kunnen afwegingen ter zake van het beleid inzake schadebestrijding maken op basis van de landelijk beschikbare informatie die is opgenomen in het rapport van Alterra, aangevuld met de gebiedsspecifieke informatie waarover zij zelf beschikken.
In het rapport kunnen de leden van de VVD-fractie de term indicatieve staat van instandhouding lezen. Kan de staatsecretaris toelichten wat precies met dit begrip bedoeld wordt? Hoe staat het door SOVON Vogelonderzoek Nederland ontwikkelde begrip van indicatieve staat van instandhouding in relatie tot het begrip staat van instandhouding uit de Habitatrichtlijn? In het rapport wordt deze term ook niet op een consequente manier gebruikt, vaak wordt de term indicatieve weggelaten, waardoor het doet vermoeden dat de formeel erkende staat van instandhouding uit de Europese Habitatrichtlijn wordt bedoeld. Wat betekent de verwarring die hierdoor in het rapport ontstaat voor de waarde van het rapport voor de provincies? Kan de staatsecretaris de term indicatieve staat van instandhouding toelichten en uitleggen waarom het woord indicatieve af en toe (bewust) wordt weggelaten? Deze leden vragen wat de wetenschappelijke basis is van de term indicatieve staat van instandhouding. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten en tevens hoe er in het rapport van Alterra voldoende invulling aan is gegeven.
Voor de verantwoording van de onderzoekers van het gebruik van de term indicatieve staat van instandhouding wordt verwezen naar bladzijde 17 van het Alterra rapport. De Europese Vogelrichtlijn hanteert andere terminologie dan de Europese Habitatrichtlijn en kent anders dan de Habitatrichtlijn het begrip staat van instandhouding niet. Beide richtlijnen hebben ook een eigen methodiek om over de staat van instandhouding respectievelijk status van soorten te rapporteren. Bij gebreke van een formele evaluatie van de staat van instandhouding voor vogelsoorten, wordt bij vogelsoorten gesproken over indicatieve staat van instandhouding.
De leden van de VVD-fractie maken zich tevens zorgen over de volledigheid van rapport ten aanzien van preventieve maatregelen. Alterra constateert dit zelf ook in haar conclusie: Er is een beperkte analyse gedaan naar de effectiviteit van deze preventieve maatregelen. Een uitgebreide review van de internationale literatuur naar de effectiviteit van maatregelen was binnen het kader van dit project niet mogelijk (Beoordeling provinciale vrijstellingslijst, pagina 49). De effectiviteit is veelal op basis van inschattingen. Deze leden willen de staatssecretaris vragen wat de waarde is van het rapport voor provincies op het gebied van preventieve maatregelen bij een dergelijke beperkte analyse.
Verwezen zij naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen. In aanvulling daarop wijs ik erop dat het Faunafonds verschillende onderzoeken heeft laten uitvoeren naar preventieve middelen4.
Zij willen u vragen of u het met de onderzoekers van Alterra eens bent dat er beter inzicht moet komen in de schade en overlast van soorten en dat de huidige evaluatie nog weinig nut heeft voor provincies vanwege het onvolledige beeld.
Ja, dat ben ik met hen eens. Daarom wordt nu met de website www.faunaschade.nl gepoogd een landelijk beeld te verzamelen van zowel vergoede als niet-vergoede schade. Wel wil ik hierbij opmerken dat het faunabeleid al onder de Flora-en faunawet gedecentraliseerd is en dat de provincies zelf de primaire partij zijn waar de kennis voorhanden is.
De motie van de leden Rudmer Heerema en Jacobi (Kamerstuk 33576, nr. 21) had met name als doel inzicht te geven in schade én overlast door overlastgevende soorten zoals roeken, meeuwen, steenmarters, et cetera. Deelt u de constatering dat dit rapport onvoldoende inzicht geeft in de mate van schade en overlast en het daarmee onmogelijk maakt om soorten op de provinciale vrijstellingslijst te zetten, waardoor zelfs het tegenovergestelde bereikt wordt?
De door u bedoelde motie verzocht de regering de provinciale vrijstellingslijst te evalueren en aan te passen opdat deze beter aan zou sluiten bij voorkomende overlast en/of schade. In de Wet natuurbescherming is een grondslag opgenomen om aan gemeenten vrijstelling te verlenen voor bestrijding van overlast. Het onderzoek van Alterra geeft inzicht in de meest recente, op landelijk niveau beschikbare informatie ten aanzien van soorten die in delen van het land schade of overlast veroorzaken en het is aan provincies om ter zake mede op basis van de eigen gebiedsspecifieke informatie een afweging te maken bij het al dan niet bij provinciale verordening aanwijzen van soorten en verlenen van vrijstelling voor de bestrijding van die soorten aan gemeenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Deze leden lezen dat er weinig gekwantificeerd onderzoek beschikbaar is naar de effectiviteit van preventieve maatregelen. Zij vragen zich af in hoeverre u voornemens bent om in te zetten op het vergaren van dit gekwantificeerde onderzoek, zodat het in de toekomst wel mogelijk is om op basis van objectieve en empirische gegevens beleid te maken en niet louter te varen op expertinschattingen, hoe gekwalificeerd deze experts ook moge zijn.
4) De resultaten daarvan zijn in de vorm van onderzoeksrapporten opgenomen op: http://www.bij12.nl/bij12units/faunafonds/onderzoek/ .
Doordat er nu sprake is van gedecentraliseerd beleid, is het aan de provincies om hier verantwoorde afwegingen over te maken en ervoor zorg te dragen dat zij daartoe over voldoende informatie beschikken. Het Faunafonds heeft verschillende onderzoeken geëntameerd naar alternatieve middelen ter voorkoming en beperking van schade.5 In opdracht van provincies voert de BIJ12-Unit Faunafonds ook na inwerkingtreding van nieuwe Wet natuurbescherming een onderzoekstaak uit op dit gebied. Prioritering van dit onderzoek gebeurt in overleg met provincies.
Verder lezen de leden van de PvdA-fractie dat het Faunafonds een Meldpunt Faunaschade in zal stellen teneinde een vollediger beeld van de schade en overlast in Nederland te krijgen. Deze leden spreken de wens uit dat dit meldpunt goed te vinden zal zijn, zodat er in de toekomst ook daadwerkelijk een betrouwbaar en accuraat beeld van alle schade en overlast zal ontstaan. Hoe bent u voornemens om deze vindbaarheid alsook de meldingsbereidheid te bevorderen, zo vragen zij zich dan ook af.
Het meldpunt www.faunaschade.nl is afgelopen december 2015 ingesteld door een aantal organisaties namelijk: BIJ 12, Faunafonds; Faunabeheereenheid Landelijk; Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging; Dutch Wildlife Health Centre; en NatuurNetwerk B.V. en heeft inmiddels de nodige pers gehad. Uit het aantal meldingen blijkt dat deze website goed wordt gevonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Ten eerste zijn deze leden er niet gerust op dat de jacht geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van een soort. Hoe wordt gecontroleerd of de jacht daadwerkelijk geen negatief effect heeft op de staat van instandhouding? Wat is de bewijslast? Hoe kan het parlement dit controleren? Vindt de staatssecretaris het aannemelijk dat een soort met een slechte staat van instandhouding geen negatief effect ondervindt op de staat van instandhouding door erop te jagen en de dieren te doden? Hoe beoordeelt de staatssecretaris het dat er soorten op de vrijstellingslijsten staan met een matige of slechte staat van instandhouding, zoals de ekster, die een zeer ongunstige staat van instandhouding heeft, de ringmus die eveneens een zeer ongunstige staat van instandhouding heeft, en de huismus en de roek die een matig ongunstige staat van instandhouding hebben? Kunt u bij de genoemde soorten aangeven welk bewijs u heeft dat de staat van instandhouding niet nadelig wordt beïnvloed door afschot? Waarom mag nog op de fazant gejaagd worden? Wat is de staat van instandhouding? Is er bewijs dat de jacht op de fazant geen nadelige effecten heeft op de staat van instandhouding en zo ja, welk?
5) De complete onderzoeksagenda is beschikbaar op: http://www.bij12.nl/bij12units/faunafonds/onderzoek/
Mocht er een dier op de vrijstellingslijst gezet worden waarvan jacht de staat van instandhouding ongunstig beïnvloedt, is de staatssecretaris dan bereid om in te grijpen?
Ik begrijp uw zorgen, maar ik deel deze niet. De Wet natuurbescherming geeft in de artikelen 3.14, tweede lid, en 3.15, derde lid, de provincies de bevoegdheid om, in het geval van schade of overlast, soorten bij verordening aan te wijzen en vervolgens voor de bestrijding van deze soorten vrijstelling te verlenen van de op die soorten betrekking hebbende verboden. Provincies kunnen alleen soorten aanwijzen die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Elke zes jaar wordt in de rapportages over de uitvoering van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn de landelijke staat van instandhouding (Habitatrichtlijn) en status (Vogelrichtlijn) van soorten gerapporteerd. Verder worden met de monitoringsprogrammas van het Netwerk Ecologische Monitoring en de kwaliteitsrapportages van het Centraal Bureau voor de Statistiek de tussentijdse trends in de gaten gehouden. Als daaruit mocht blijken dat een soort achteruit gaat als gevolg van bestrijding, dan is het aan provincies om de aanwijzing van een soort te heroverwegen. Zo nodig zal ik daarover met de provincies in gesprek gaan. Wat de fazant betreft: deze vogelsoort komt in vrijwel heel Europa zeer algemeen voor. In Nederland mag sinds jaar en dag op deze soort worden gejaagd, het is één van de vijf wildsoorten waarop op grond van de Wet natuurbescherming mag worden gejaagd. Uit tellingen van SOVON blijkt dat de populatie-omvang van de fazant zich al gedurende een groot aantal jaren op hetzelfde niveau handhaaft.
De leden van de SP-fractie zijn allerminst overtuigd dat er grondig gekeken wordt naar alternatieven voor afschot. Provincies laten zich makkelijk overtuigen door jagers die diervriendelijke verjaging op zijn best halfslachtig aanpakken met het neerzetten van een paar vlaggetjes. Ook het rapport van het kennisinstituut Alterra kijkt niet grondig naar alternatieven. De literatuur en de opties die in ogenschouw genomen zijn, zijn ouderwets en geregeld gebaseerd op faunabeheerplannen die door jagers zelf zijn opgesteld. Is de staatssecretaris bereid om in samenwerking met dierenbeschermende organisaties een diepgaander onderzoek naar de mogelijkheden van diervriendelijke alternatieven te starten en daarbij pilots te ontwikkelen met moderne technieken zoals lasers en drones? En is de staatssecretaris bereid om de provincies te verplichten om diepgaande alternatieven te onderzoeken en pilots te starten teneinde diervriendelijke methoden een serieuze kans te geven?
Het faunabeheer is sinds de inwerkingtreding van de Flora-en faunawet gedecentraliseerd naar provincies. Het is daarmee aan de provincies om soorten die overlast en schade veroorzaken, aan te wijzen bij provinciale verordening. Ook is het daarmee aan de provincies om bij de besluitvorming alternatieven mee te wegen. Het Faunafonds heeft verschillende onderzoeken geëntameerd naar alternatieve (verjaag)middelen ter voorkoming en beperking van schade. 6 Momenteel loopt een proef met toepassing van lasers. In opdracht van provincies voert de BIJ12-Unit Faunafonds ook na inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming een onderzoekstaak uit op dit gebied. Prioritering van dit onderzoek gebeurt in overleg met provincies.
Is de staatssecretaris bereid te komen met een limitatieve lijst waarbinnen de provincies vrijstellingen kunnen geven? Is de staatssecretaris bereid om tenminste jaarlijks aan de Kamer te rapporteren welke provinciale vrijstellingen er zijn, welke aantallen worden geschoten en welke bewijsstukken zijn overhandigd dat serieuze en moderne alternatieven zijn getest en de staat van instandhouding niet ongunstig wordt beïnvloed? Wilt u ook over belangrijke wijzigingen in de vrijstellingslijsten rapporteren?
De Wet natuurbescherming biedt geen grondslag om een limitatieve lijst van soorten ten aanzien waarvan provincies vrijstelling kunnen verlenen, vast te stellen. Het is voorts aan provinciale staten om ter zake van de aanwijzing van soorten en de verlening van vrijstellingen een afgewogen beslissing te nemen. Over de uitvoering leggen gedeputeerde staten verantwoording af aan provinciale staten. Gegeven de decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden ligt de gevraagde informatieverstrekking aan de Kamer niet in de rede.
Is de staatssecretaris van mening dat de bever bejaagd mag worden? Hoeveel bevers komen er momenteel voor in Nederland?
Artikel 68, eerste lid, van de Flora-en faunawet biedt gedeputeerde staten de bevoegdheid om in het kader van schadebestrijding ontheffing te verlenen van het verbod op het doden van bevers. Het is ook de verantwoordelijkheid van de provincie om te onderbouwen dat aan alle voorwaarden voor het verlenen van ontheffing is voldaan: er bestaat geen andere bevredigende oplossing, er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in Nederland en één van de belangen genoemd in artikel 68 is in het geding. Op dit moment zijn er ongeveer 1700 bevers in Nederland. Met de Wet natuurbescherming wijzigt dit kader niet.
Waarom wordt de staat van instandhouding niet beoordeeld op provinciaal niveau, het betreft immers een provinciale vrijstellingslijst?
Het onderzoek van Alterra geeft een beeld van de informatie die op landelijk niveau voorhanden is, waaronder de staat van instandhouding op landelijk niveau. Provincies dienen bij het verlenen van de vrijstelling de gevolgen voor de staat van instandhouding op landelijk niveau en op het niveau van populaties te wegen. Zie ook mijn antwoord op de eerste vraag van de SP-fractie.
6) De complete onderzoeksagenda is beschikbaar op: http://www.bij12.nl/bij12units/faunafonds/onderzoek/
Kunt u aangeven wat de schaal is van de netwerkpopulatie van de stormmeeuw, de steenmarter, de ringmus, de fazant, de ekster en de grauwe gans? Kunt u uitleggen waarom in het ene geval de nationale populatie wordt gekozen en in het andere geval de netwerkpopulatie?
Zie mijn vorige antwoord.
Kan de staatssecretaris aangeven wat de zorgplicht concreet inhoudt?
Artikel 2 van de Flora-en faunawet bevat een zorgplicht, die tot uitdrukking brengt dat eenieder bij zijn dagelijks handelen en nalaten, ongeacht om welke concrete gedraging het gaat, rekening houdt met de in het wild levende dieren en planten. Zij fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften. De instrumenten van bestuurlijke handhaving bieden een bestuursorgaan de mogelijkheid om te concretiseren wat van de betrokken burger, ondernemer of andere overheid in het licht van de zorgplicht in het desbetreffende concrete geval wordt verlangd. In de Wet natuurbescherming wordt de huidige zorgplichtbepaling van de Flora-en faunawet inhoudelijk gecontinueerd.
Wat wordt er bedoeld op pagina 11 van het rapport Beoordeling provinciale vrijstellingslijst, waar staat dat men ook op andermans gronden soorten kan bestrijden?
Het rapport beschrijft op pagina 11 het kader van artikel 67 van de Flora-en faunawet, op grond waarvan gedeputeerde aan personen of een groep van personen de opdracht kan geven om een diersoort te bestrijden. Daarbij kan gedeputeerde staten bepalen dat die personen toegang hebben tot gronden, ook in gevallen dat de grondeigenaar of de grondgebruiker daar geen toestemming voor zou geven (artikel 67, vijfde lid).
Welke soorten staan per 1 januari 2017 op de landelijke vrijstellingslijst? Wat is de noodzaak van een landelijke vrijstellingslijst? Wat is de noodzaak van het plaatsen van de vos op de landelijke vrijstellingslijst? Is aangetoond dat de vos overal in het land schadelijk is en overlast veroorzaakt?
De volgende soorten staan per 1 januari 2017 op de landelijke vrijstellingslijst: wilde eend, houtduif, konijn, kauw, kraai en vos. Zie hiervoor artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming, dat ik in het kader van een voorhangprocedure aan uw Kamer heb voorgelegd.7 Ik verwijs naar de nota van toelichting bij het Besluit natuurbescherming voor de motivering voor de aanwijzing van deze soorten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de kaders voor het onderzoek zijn gesteld. Hoe is de staatssecretaris tot de onderzoeksvraag of -vragen gekomen en is er overleg geweest met provincies en belangenorganisaties over de onderzoeksopzet gezien zij nu primair verantwoordelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
7) Kamerstukken II, 2015/16, 33 348, nr. 177.
Het onderzoek heb ik laten uitvoeren ter uitvoering van de eerder aangehaalde motie Heerema/Jacobi. Voor de opzet van het onderzoek verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie. Er is geen overleg geweest met provincies en belangenorganisaties. Provincies en belangenorganisaties zijn op verschillende momenten betrokken bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming. Nu het aan de provincies is om bij verordening de provinciale vrijstellingslijst vast te stellen is het aan hen om ter zake afwegingen te maken en daarbij belangenorganisaties te betrekken.
Vormt volgens u de Vogelrichtlijn de basis waarop onderzoek en beleid wordt vormgegeven? Waarom is dat bij dit onderzoek niet het geval?
Het onderzoek van Alterra brengt de meest recente informatie die op landelijk niveau beschikbaar is ten aanzien van soorten die in delen van het land schade of overlast veroorzaken in beeld. Het is aan provincies om op basis van deze informatie en de gebiedsspecifieke informatie waarover zij zelf beschikken te besluiten welke soorten zij in hun verordeningen aanwijzen en welke vrijstellingen zij ten aanzien van die soorten verlenen. Daarbij zijn zij gehouden aan de kaders die de Wet natuurbescherming en als het vogels betreft de Vogelrichtlijn stellen.
Welke taak ziet u voor wildbeheereenheden om bij te dragen aan een op cijfers gebaseerd beleid? Bent u bereid om een samenwerking op te zetten om de gegevens bij de verschillende faunabeheereenheden te verzamelen?
In de nieuwe Wet natuurbescherming is in artikel 3.13. vastgelegd dat jachtaktehouders gegevens verstrekken aan de desbetreffende faunabeheereenheid. De faunabeheereenheden stellen hiervan een overzicht op. Met de provincies maak ik afspraken over het aanleveren van deze gegevens. Deze gegevens heb ik nodig voor het opstellen van de derogatierapportages van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aan de Europese Commissie.
Gezien de beperkte toepasbaarheid en onzekerheden en lacunes in het rapport; bent u voornemens om samen met provincies en in overleg met maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd in de faunabeheereenheden vervolgonderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Het laten verrichten van een mogelijk vervolgonderzoek is, gezien de decentralisatie van bevoegdheden als neergelegd in de Wet natuurbescherming, een verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u toelichten hoe in het rapport de begrippen indicatieve staat van instandhouding en staat van instandhouding gedefinieerd zijn, waar deze in het rapport gebruikt worden, waar deze begrippen vandaan komen en of deze begrippen in het rapport door elkaar heen gebruikt worden? Kunnen op basis van het begrip indicatieve staat van instandhouding volgens u onderbouwde beleidsconclusies worden getrokken?
Zie hiervoor mijn antwoord aan de VVD-fractie, waarin ik heb uitgelegd dat de Europese Vogelrichtlijn andere terminologie dan de Europese Habitatrichtlijn hanteert.
Deelt u de mening dat er buiten de schade waarvoor een tegemoetkoming wordt toegekend uit het Faunafonds aan landbouwbedrijven er schade is door in het wild levende dieren bij particulieren, bij bedrijven buiten de landbouw en schades bij landbouwers waarvoor een verzoek voor een tegemoetkoming gezien het behandelbedrag niet loont of waarvoor om andere redenen geen tegemoetkoming gevraagd kan worden? Waarom wordt er in het rapport überhaupt niet gesproken over de schades die niet worden vergoed uit het Faunafonds? Zijn er andere mogelijkheden om een inschatting te maken van ontstane schade? Zo ja, waarom kan er dan geen beter totaalbeeld worden gemaakt op basis van bredere set van factoren en berekeningen?
In het rapport van Alterra wordt duidelijk aangegeven dat deze informatie niet beschikbaar is. Met de instelling van het meldpunt www.faunaschade.nl wordt gepoogd om een vollediger beeld van overlast en schade te krijgen. In aanvulling hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op de derde vraag van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het schade-en overlastbeeld onvolledig is, doordat er veelal slechts schade gemeld wordt indien er kans op vergoeding bestaat. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat het tegenwoordig ook mogelijk is slechts schade te melden, zonder een verzoek in te dienen waarmee behandelkosten vermeden worden. Heeft dat enig effect gehad in de zin van een verbeterd zicht op de totale schade? Of viel dat buiten de onderzoeksperiode?
Het melden van schade, zonder een schadeclaim in te dienen, is niet in het Alterra-onderzoek meegenomen, omdat dit inderdaad, zoals de leden van de D66fractie veronderstellen, buiten de onderzoeksperiode viel. Met de ervaringen die sinds invoering van deze wijziging in december 2015 zijn opgedaan kan ik wel zeggen dat de provincies verwachten dat door het toenemende aantal meldingen een beter beeld van schade en overlast zal ontstaan.
Bent u bereid de komende jaren aan de hand van provinciale informatie te inventariseren in hoeverre deze extra meldoptie tot meer schademeldingen leidt?
Gezien de decentralisatie van bevoegdheden in de Wet natuurbescherming is het aan de provincies om al dan niet te besluiten tot een dergelijke inventarisatie.
Ziet de staatssecretaris provincies, in voorbereiding op de invoering van de Wet natuurbescherming, alternatieve en toegankelijke meldmethoden ontwikkelen om zo een volledig beeld van de schade te krijgen?
Zoals ik geantwoord heb aan de VVD-fractie is er inmiddels de website www.faunaschade.nl waar verzocht wordt alle schade van soorten te melden, om zo een beter inzicht en volledig inzicht in schade en overlast van soorten te krijgen.
De leden van de D66-fractie merken op dat preventieve methoden nu veelal als weinig effect hebbend getypeerd worden. Om welke effectenstudies die door het Faunafonds zijn aangekondigd gaat het? Worden daarbij bijvoorbeeld lasers, zoals de Agrilaser, en drones die zich als vogel gedragen, meegenomen? In hoeverre staat het landbouwers vrij die methoden nu al te gebruiken in plaats van de traditionele methoden indien zij in een later stadium voor schadevergoeding in aanmerking willen komen? Deze leden vragen zich dit af, omdat het ontwikkelen van alternatieven om schade te voorkomen uiteindelijk de voorkeur verdient boven het doden van dieren en het vergoeden van schade. Welke ontwikkelingen ziet de staatssecretaris in de provincie op dat vlak? Bijvoorbeeld ten aanzien van jaarronde rustgebieden of gecoördineerde verjaging?
Studies naar effecten en effectiviteit van middelen en apparatuur om schadeveroorzakende fauna te weren zijn van groot belang voor het nemen van maatregelen en besluiten over het voorkomen en beperken van de schade. Het Faunafonds heeft o.a. effectenstudies laten verrichten naar het gebruik van de Agrilaser, het gebruik van honden (border collies), rasters en andere wildwerende middelen etc. Een effectiviteitsonderzoek met de lasers is onlangs gestart. De ervaringen van eerdere praktijkproeven in opdracht van het Faunafonds en het gebruik van deze alternatieven laten zien dat geen enkel middel afzonderlijk in staat is om de schade geheel te voorkomen of beperken. Schade kan niet geheel worden voorkomen of beperkt door verjaging van populaties. Gericht afschot ter vermindering van de omvang blijft in een aantal gevallen nodig. Het staat grondgebruikers overigens vrij om deze alternatieve middelen in te zetten. In bepaalde situaties zijn zij hiertoe ook verplicht, alvorens een ontheffing voor afschot te kunnen verkrijgen dan wel een tegemoetkoming in de opgetreden schade door beschermde diersoorten.
Een tegemoetkoming in de schade door het Faunafonds is op dit moment (maar afhankelijk van diersoort, gewas en gebiedsstatus) mogelijk, indien naast de inzet van preventieve visuele of akoestische middelen en persoonlijke verjaging, ook de meest verregaande maatregel van ondersteunend afschot is ingezet. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming worden de provincies verantwoordelijk voor het beoordelen van schadeclaims veroorzaakt door beschermde dieren. Het is derhalve aan hen om een verdere ontwikkeling van alternatieven voor bejaging op te pakken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tegen vrijstellingslijsten, omdat de dieren op deze lijsten vogelvrij zijn verklaard. Deze lijsten geven grondgebruikers namelijk op voorhand toestemming om te doden. Grondgebruikers beoordelen zelf of er sprake is van dreigende belangrijke schade en of er geen alternatieve middelen kunnen worden ingezet. Dat zij zelf belanghebbend zijn, is daarbij problematisch, temeer omdat een vrijstelling automatisch geen vergoeding voor schade betekent. De controle op de juiste toepassing van de lijsten blijkt in de praktijk onmogelijk. De lijsten bieden geen mogelijkheden tot maatwerk en belemmeren de inzet van andere oplossingen dan het geweer. Is de staatssecretaris het eens met deze constateringen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met uw constateringen. De landelijke vrijstellingslijst bestaat uit zes soorten die al sinds jaar en dag in het hele land schade veroorzaken. Met de nieuwe Wet natuurbescherming hebben de provincies de mogelijkheid om bij verordening soorten aan te wijzen. Doordat de provincie hierbij de in de wet genoemde afwegingen moet maken is er juist sprake van maatwerk. Deze afwegingen zijn: a. niet voorkomend op de landelijke vrijstellingslijst; b. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en c. in hun provincie overlast veroorzaken.
Deze leden constateren dat in het faunabeleid een onwenselijke verschuiving in de prioritering heeft plaatsgevonden; afschot is dikwijls de eerste keuze, terwijl dit wettelijk het laatste middel dient te zijn. Is de staatssecretaris het eens met deze constatering? Zo nee, waarom niet? De kritische alternatieventoets wordt te weinig serieus uitgevoerd. Kan de staatssecretaris aangeven hoe met de vrijstellingslijsten het uitvoeren van de alternatieventoets, welke een Europees vereiste is, wordt gewaarborgd? Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe de vrijstellingslijsten de inzet van preventieve middelen stimuleert?
In de artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.8, vijfde lid, in samenhang met artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat bij het verlenen van een vrijstelling altijd getoetst moet worden op de aanwezigheid van andere bevredigende oplossingen. Er zal dus altijd getoetst worden of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om het probleem op te lossen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in het Alterra rapport Beoordeling provinciale vrijstellingslijst dat een aanzienlijk aantal van de soorten die op de vrijstellingslijsten staat zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt. Deelt de staatssecretaris de mening dat het onverantwoord is om vrijstellingen en ontheffingen te verlenen voor het doden van soorten die een ongunstige staat van instandhouding hebben zoals de broedvogel (ekster, huismus, ringmus, roek, spreeuw, stormmeeuw, wilde eend)?
Zoals ik heb geantwoord op de vraag van de SP-fractie, kunnen provincies alleen soorten aanwijzen die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Het is aan provincies om ter zake een beoordeling te maken.
Ook lezen deze leden in het rapport dat een aantal soorten die niet of nauwelijks schade veroorzaken toch op de vrijstellingslijst zijn geplaatst (huismus, ringmus, kleine rietgans). Kan de staatssecretaris aangeven op welke gronden deze dieren op de lijst zijn geplaatst? Deelt de staatssecretaris de mening dat vrijstellingslijsten zijn samengesteld op basis van willekeur in plaats van een degelijke onderbouwing?
Bij de totstandkoming van de Flora-en faunawet destijds was er aanleiding om deze soorten op de provinciale vrijstellingslijst te plaatsen. Ik verwijs naar de nota van toelichting bij dat onderdeel van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en de notas van toelichtingen van de besluiten die de betreffende lijst hebben gewijzigd.8) Bij de Wet natuurbescherming is er geen sprake meer van een landelijk vastgestelde provinciale vrijstellingslijst.
Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is het duidelijk: zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijsten dienen te worden geschrapt. Deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Is de staatssecretaris bereid tot het afschaffen van zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijst?
Nee, ik deel deze mening niet. In de Wet natuurbescherming, die na een uitgebreid en zorgvuldig totstandkomingsproces op 1 januari 2017 in werking zal treden, worden de grondslagen voor een landelijke en provinciale vrijstelling voor schadebestrijding gecontinueerd en ik zie geen aanleiding om tot een ander inzicht te komen met betrekking tot deze vrijstellingen.
(w.g.) Martijn van Dam Staatssecretaris van Economische Zaken
8) Stb. 2000, 521; Stb. 2004, 29 en Stb. 2006, 42.
Een gebiedsgerichte en samenhangende aanpak voor een leefbaar en gezond landelijk gebied – verkenning van mogelijkheden voor beleidsmonitoring en evaluatie
Nieuws-persberichtReactie Natuur & Milieu op regeerprogramma: 'Gevaarlijke onderschatting van problemen klimaat, natuur en leefomgeving'
Nieuws-persbericht