Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bergingsgebieden en het stelsel van de Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Waterwet zijn acht waterbeheerswetten geheel of gedeeltelijk geïntegreerd, te weten: de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Grondwaterwet, de Wet droogmakerijen en indijkingen, de Wet op de waterkering, (de 'natte' delen van) de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterstaatswet 1900. De Waterwet voorziet onder andere in de aanleg van bergingsgebieden. Dit zijn gebieden die kort gezegd dienen ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen (artikel 1 lid 1 Waterwet). Een bergingsgebied dient als zodanig op de legger te zijn opgenomen (artikel 1 lid 1 Waterwet). De legger omschrijft waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven (artikel 5.1 Waterwet).

De Voort Advocaten | Mediators 23 May 2012

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Waterwet zijn acht waterbeheerswetten geheel of gedeeltelijk geïntegreerd, te weten: de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Grondwaterwet, de Wet droogmakerijen en indijkingen, de Wet op de waterkering, (de 'natte' delen van) de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterstaatswet 1900.

De Waterwet voorziet onder andere in de aanleg van bergingsgebieden. Dit zijn gebieden die kort gezegd dienen ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen (artikel 1 lid 1 Waterwet). Een bergingsgebied dient als zodanig op de legger te zijn opgenomen (artikel 1 lid 1 Waterwet). De legger omschrijft waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven (artikel 5.1 Waterwet).

Uit artikel 5.4 lid 1 Waterwet volgt dat bij de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk de beheerder een projectplan dient vast te stellen. Artikel 1.1 Waterwet definieert waterstaatwerk als volgt: oppervlaktewaterlichaam,

bergingsgebied

, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Op 24 februari 2011 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 Waterwet vastgesteld. Het plan strekt tot aanleg van een bergingsgebied in het gebied de Diesdonk. Het voorziet onder andere in het plaatsten van een stuw waarmee het water kan worden opgestuwd tot een hoogte van 20,5 meter boven NAP. Twee omwonenden stelden tegen dit besluit beroep in. Een van de appellanten had als beroepsgrond aangevoerd dat er mogelijkheden zouden zijn om de capaciteit van de waterberging te beperken, waardoor zijn eigendommen in mindere mate door inundaties zouden worden getroffen. Tevens had deze appellant een beroepsgrond gericht tegen de gevolgen van het onderwater zetten van het gebied.

De Afdeling overweegt in de uitspraak van 25 april 2012 (LJN: BW3861) dat haar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de ten aanzien van bergingsgebieden te nemen besluiten en te volgen procedures. Zij ziet daarin aanleiding om, mede ten behoeve van de duidelijkheid in de bestuurspraktijk, als volgt te overwegen.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet bij waterberging zijn er juridisch drie elementen te onderscheiden, te weten:

  • Het aanwijzen van een gebied als bergingsgebied. Het bergingsgebied dient ruimtelijke te worden ingepast. De beheerder neemt het bergingsgebied dan ook op op de legger. Bij de aanwijzing op de legger dienen de exacte grenzen van de geografische ligging en de omvang van het bergingsgebied te worden bepaald;

  • Het aanleggen en inrichten van het bergingsgebied. Deze maatregelen moeten ruimtelijke worden ingepast. De beheerder dient voor de aanleg van een waterberging een projectplan vast te stellen, waarin onder meer moet worden ingegaan op de vraag of de maatregelen schade veroorzaken of andere nadelige gevolgen;

  • De ingebruikstelling van het gebied als waterberging. Hiervoor hoeft geen afzonderlijk besluit genomen te worden.

De beroepsgrond ter zake de beperking van de capaciteit van de waterberging ziet op de noodzaak van een waterberging op (een gedeelte van) zijn grondgebied (het eerste element). In de procedure stond het aanleggen van het bergingsgebied en het daartoe vastgestelde projectplan centraal (het tweede element). Deze grond kan volgens de Afdeling dan ook geen doel treffen. De beroepsgrond gericht tegen de gevolgen van het onderwater zetten van het gebied, ziet op het derde element. De Afdeling overweegt dat ook deze grond geen betrekking heeft op het projectplan zoals dat in deze procedure voorligt. De overige beroepsgronden slagen evenmin.

Uit het voorgaande blijkt dat bij de beoordeling van de kans van slagen van een beroepsgrond in verband met  de aanwijzing dan wel aanleg/inrichting dan wel ingebruikname van een waterbergingsgebied, het nogal uitmaakt tegen welk soort besluit een bepaalde beroepsgrond wordt ingediend.  Men dient zich (vooraf)  af te vragen welk element in de procedure centraal staat. Dit element bepaalt het toetsingskader voor aan te voeren gronden.

mr. drs. Els Huisman

Door De Voort Advocaten | Mediators

Artikel delen