Fundamentele mensenrechtenIn strafzaken wordt een verdachte beschermd tegen een willekeurig optredende overheid. Deze bescherming wordt nagestreefd door de verdachte een aantal fundamentele rechten toe te kennen. Basisgrondslag van dit alles is artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Fundamentele mensenrechten
In strafzaken wordt een verdachte beschermd tegen een willekeurig optredende overheid. Deze bescherming wordt nagestreefd door de verdachte een aantal fundamentele rechten toe te kennen. Basisgrondslag van dit alles is artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Onschuldig tenzij tegendeel bewezen
Een van deze fundamentele rechten is de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid van het EVRM: een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Wanneer van toepassing?
Nu wordt deze onschuldpresumptie nog wel eens op tafel gelegd door een overtreder bij bestuursrechtelijke handhavingszaken. De ene keer zou de Wet BIBOB in strijd zijn met de onschuldpresumptie (ABRvS 22 november 2006, 200602949/1) en de andere keer zou een handhavingsbepaling van een Afvalstoffenverordening hiermee in strijd zijn (ABRvS 23 mei 2012, 201103488/1/A4).
In allebei de zaken veegt de Afdeling deze beroepsgrond resoluut van tafel. Het BIBOB-instrumentarium is immers niet bedoeld om iemands schuld aan een strafbaar feit vast te stellen. Met de Wet BIBOB wil men voorkomen dat overheidsorganen onbewust en ongewild door verlening van een vergunning, toekenning van subsidie of gunning van een overheidsopdracht, criminele activiteiten faciliteren. De weigering van (bijvoorbeeld) een vergunning heeft niet de strekking leed toe te voegen.
Ook de betreffende handhavingsbepaling van de Afvalstoffenverordening is niet gericht op toevoeging van geïndividualiseerd concreet leed of nadeel. Het is dus geen punitieve sanctie, zodat artikel 6, tweede lid, van het EVRM niet van toepassing is.
Kortom, binnen de bestuursrechtelijke handhaving is in de meeste gevallen (bijvoorbeeld bij dwangsom- of bestuursdwangbeschikkingen) een beroep op de onschuldpresumptie kansloos. Anders ligt het wanneer er bestuurlijke sancties (zoals een bestuurlijke boete) aan de orde zijn. Deze sancties zijn immers wel gericht op leedtoevoeging.
Bron: vandaag nog een keer bepaald in ABRvS 23 mei 2012, 201103488/1/A4
Door Max Seelen (Patres)