Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kamervragen over het ontwerpbesluit wijzigingen Bouwbesluit 2012 deregulering woonfunctie

Binnen de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst bestaat de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 19 december 2014 betreffende het ontwerpbesluit houdende wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 onder andere met betrekking tot de deregulering van de woonfunctie (Kamerstuk 23 757, nr. 105).

Rijksoverheid 13 February 2015

INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst bestaat de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 19 december 2014 betreffende het ontwerpbesluit houdende wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 onder andere met betrekking tot de deregulering van de woonfunctie (Kamerstuk 23 757, nr. 105).

De voorzitter van de commissie,

Geurts

De adjunct-griffier van de commissie,

Verstraten

Vragen en opmerkingen uit de fracties

I. Algemeen

1. Inleiding

2. Procedure en inspraak

3. Regeldruk

4. Overig

II. Artikelsgewijs 4

#

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende een wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende de deregulering van de woonfunctie en de woonfunctie voor studenten en de woonfunctie voor zorg. De genoemde leden steunen het idee om bouwregelgeving te vereenvoudigen en daarmee de mogelijkheid om de kostprijs van een woonruimte te verlagen. Zij hebben daarbij de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanpassingen in het Bouwbesluit 2012. De leden zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Er is een specifiek voorschrift opgenomen met betrekking tot de constructieve veiligheid van bouwwerken die in een gebied liggen waar als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen een reëel risico

op aardbevingen is. Ook is een nieuw voorschrift voor de hulp bij ontruiming bij brand opgenomen.

De genoemde leden vragen waarom de regering de wijzigingen op 1 juli aanstaande van kracht wil laten gaan en niet per 1 januari 2016, met uitzondering van de passage over aardbevingsbestendig bouwen. Daar komen de leden van de SP-fractie later op terug.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij stemmen in met het doel en de strekking van deze wijziging maar hebben evenwel nog enige vragen.

De CU-fractie ondersteunt het principe van het schrappen van overbodige regels maar heeft vragen over de uitwerking daarvan zoals voorgesteld in dit ontwerp voor wijziging van het Bouwbesluit.

#

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voortaan een lichter regime van bouwregels gaat gelden voor bouwwerken die in eigendom zijn van

particulieren ten opzichte van bouwwerken die in handen zijn van verhuurders of corporaties. De genoemde leden horen graag een toelichting wat dit praktisch voor gevolgen heeft. Worden de trappen in huis nu zo steil dat een traplift niet meer past? Bestaat nu de mogelijkheid dat er woningen zonder ramen in de muren worden kunnen worden gebouwd? De leden verzoeken om een voor leken begrijpelijke toelichting op wat er nu exact wijzigt. De leden vragen de regering om toe te lichten of het nadien nog is toegestaan om gebouwen die onder dit lichtere regime tot stand zijn gekomen, nog verhuurd mogen worden; hetzij als kamerverhuur/ shortstay, hetzij tijdelijk op basis van de leegstandswet; hetzij permanent door commerciële verhuurders. Immers, woningen die gebouwd worden met de intentie ze te verhuren moeten al aan zwaardere eisen voldoen, en dat is niet voor niks. Die gebouwen voldoen wel aan de huidige eisen voor toegankelijkheid, lichttoetreding, gezondheid, etc. Ook lezen de leden expliciet dat woningen op eigen grond voor dit lichtere regime in aanmerking komen. Geldt dit dus niet voor woningen die op erfpacht-grond worden gerealiseerd? Klopt dit? Zo ja, graag een toelichting op waarom deze vereenvoudiging dan niet geldt voor woningen te realiseren op erfpacht.

#

2. Procedure en inspraak

De leden van de SP-fractie vragen op welke manier zorgaanbieders en zorgontvangers zijn betrokken bij de inspraak. Deze belanghebbenden zijn niet rechtstreeks vertegenwoordigd in het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) maar de voorgestelde wijzigingen hebben wel rechtstreekse gevolgen voor deze groep betrokkenen. De genoemde leden vragen of het mogelijk is om bij specifieke wijzigingen of agendapunten het mogelijk is om de betreffende doelgroepen een plaats te geven in het OBP. Tevens vragen deze leden waarom dit bij de betreffende wijzigingen niet is gebeurd. Op welke wijzen zijn belangenbehartigers van mensen die zorg nodig hebben, studenten, aardbevingsexperts en hulpdiensten betrokken bij de voorgestelde wijzigingen, zo vragen de leden.

#

3. Regeldruk

De lezen van de VVD-fractie lezen dat de nalevingskosten voor bedrijven met vier miljoen euro toenemen op jaarbasis en dat per saldo wordt gerekend op een reductie van twee miljoen euro per jaar door aanpassing van het Bouwbesluit. Is de totale winst van twee miljoen euro per jaar niet beperkt bij deregulering van het Bouwbesluit ten opzichte van de kabinetsambitie om de regeldruk met tweeënhalf miljard euro te verminderen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie zien dat er geen enkele onderbouwing van de kosten wordt gegeven. Waar is de vermindering van zes miljoen euro op jaarbasis voor bouwers van studentenwoningen op gebaseerd? Tevens willen deze leden weten of er rekening is gehouden met een verschuiving van de kosten. Wanneer bouwers minder ruimten hoeven te creëren voor het stallen van fietsen, betekent dit niet dat het aantal fietsen vermindert. Een gemeente zal hierdoor meer kosten hebben aan het onderhoud en inrichten van de openbare ruimte. Ditzelfde geldt voor woningen met zorg. Graag zien de genoemde leden een uitleg van bovengenoemde probleemverschuivingen met daarbij een reële berekening van de kosten.

Deze leden begrijpen dat bouwers waarschijnlijk meer kosten kwijt zijn door het aanscherpen van de toegankelijkheidseisen maar zien in dat voor de samenleving als geheel er winst is voor het faciliteren van betrokkenheid en participatie van mensen. De genoemde leden vragen of de regering het hiermee eens is en dit kan toelichten.

De voornoemde leden vragen een onderbouwing van de genoemde administratieve lasten als mede de bedrijfslasten.

De leden van de CDA-fractie zien dat er een verschuiving in de nalevingskosten zal plaatsvinden. Is in verband daarmee overwogen om die bedrijven die een toename van kosten zien, te compenseren. Zo niet, waarom dan niet zo vragen deze leden.

De leden van de CU-fractie constateren dat dit besluit slechts beperkte invloed heeft op de kabinetsdoelstelling om tweeënhalf miljard regeldruk te verminderen. Er zou sprake zijn van een reductie van circa 6 miljoen euro op jaarbasis voor bouwers van studentenwoningen. Genoemde leden vragen dit te onderbouwen en daarbij te specificeren welk deel van deze reductie komt door de beperking van de minimale woonoppervlakte van 18 naar 15m 2 , welk deel door de aanpassing ten aanzien van de buitenruimte, welk deel door de aanpassing ten aanzien van de bergingen en welk deel door de aanpassing ten aanzien van de geluidsoverdracht tussen de gemeenschappelijke verkeersfunctie en de aangrenzende woonfunctie.

#

4. Overig

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de eisen aan tijdelijke bouw worden aangepast. Graag zien de leden een nauwkeurige toelichting hoe deze eisen veranderen, op welke aspecten van de bouwkundige staat deze van toepassing zijn (constructieve kwaliteit, duurzaamheid, brandveiligheid, et cetera), waarbij ook inzichtelijk wordt hoe de eisen aan tijdelijke bouw in de diverse ministeriële regelingen wordt verwerkt. Tenslotte horen deze leden graag een toelichting hoe de aangenomen motie van het lid De Vries (Kamerstuknummer 32 127, nr. 192), waarin een levensduur van vijftien jaar als kwaliteitsgrondslag wordt gewenst voor tijdelijke bouwwerken, zijn beslag krijgt in deze voorstellen.

#

II. Artikelsgewijs

Onderdeel A

De leden van de SP-fractie vragen naar de noodzaak om een aparte categorie van woonfunctie te creëren. Welke typen woonfuncties zullen er zijn na voorliggende wijziging van het Bouwbesluit en waar bestaan de directe verschillen uit, zo vragen deze leden. Zij zien graag een schematisch overzicht. De genoemde leden willen tevens weten of alle bewoners evenveel rechten en plichten houden omtrent hun woning.

De leden van de CDA-fractie vragen of de nieuwe definitie-omschrijving voor particulier opdrachtgeverschap voldoende dekkend is. Zijn coöperatieve eigendomssituaties en projectontwikkelaars altijd uitgesloten zo vragen zij. Zeker gezien de situaties dat een groep burgers vrije kavels bebouwt (of een oud pand verbouwd) kan de situatie zich voordoen dat bij de start niet alle eigenaren bekend zijn.

De genoemde leden vragen of de regering de mening deelt dat ook de koper van een woning in projectbouw in de gelegenheid moeten worden gesteld om een woning te kopen waar op dezelfde onderdelen kan worden afgeweken van het Bouwbesluit. Als dat niet het geval is, heeft een koper in projectbouw dan minder rechten dan een particuliere opdrachtgever, zo vragen zij.

Deze leden vragen of het voorliggende besluit leidt tot oneerlijke concurrentie tussen verschillende typen opdrachtgevers (particulier en professioneel). Zo ja, is dat dan vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt wenselijk en acceptabel, zo vragen zij. Met name de vrijstelling voor particulieren van de aansluitplicht op de distributienetten (gas, water, licht enz.) lijkt, vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt, niet zuiver. Graag vernemen zij daar de visie van de Minister op. De genoemde leden vernemen graag een reactie op de suggestie om particulier opdrachtgeverschap gelijk te stellen met situaties waarin de koper van een projectmatig ontwikkelde woning bij het tekenen van het koopcontract expliciet de vrije keuze wordt geboden om op specifiek te benoemen punten af te wijken van het Bouwbesluit. Deze leden zijn benieuwd of internationale studenten ook onder de nu gekozen definitie van studenten vallen.

De leden van de CU-fractie constateren dat in het voorliggende besluit de omschrijving geïntroduceerd wordt van «een woonfunctie voor particulier eigendom die wordt gebouwd in particulier opdrachtgeverschap». Voor deze woonfunctie voor particulier eigendom worden uitzonderingen benoemd met betrekking tot voorschriften uit het Bouwbesluit. Hierdoor zijn voorschriften voor badruimte, buitenberging, buitenruimte, bereik-baarheid, toegankelijkheid en de aansluiting op het distributienet voor elektriciteit, gas en warmte niet geldig en gelden voor voorschriften voor afscheidingen, trappen, hellingbanen, daglichttoetreding de regels voor bestaande bouw in plaats van nieuwbouw. Genoemde leden wijzen er op dat woningen doorgaans meerdere generaties worden benut. Zij zien mogelijkheden voor meer flexibiliteit maar hebben de indruk dat met bovengenoemde bepalingen wel erg veel wordt geschrapt, terwijl lang niet alle genoemde bepalingen daadwerkelijk bijdragen aan meer flexibiliteit waar vraag naar is. Deze leden vragen daarom per voorstel een meer uitgewerkte motivering over waarom het schrappen van genoemde bepalingen leidt tot flexibiliteit waar op de markt vraag naar is.

Als motivering wordt in de Nota van Toelichting (NvT) aangevoerd dat er bij de burger die zelf bouwt er een direct eigen belang is bij het kwaliteits-niveau dat wordt gebouwd en dat hij daarom zelf een verantwoord minimaal kwaliteitsniveau zal kiezen. Dit terwijl de burgers die via projectbouw een woning verwerven moeten worden beschermd door de overheid. Genoemde leden vragen wat er wezenlijk anders is als een particulier een woning afneemt van een projectontwikkelaar en daarbij bewust wil afwijken van het Bouwbesluit en wanneer een particulier zelf de genoemde woning bouwt. Zij vragen of dit geen rechtsongelijkheid is aangezien een burger die de capaciteiten en de tijd heeft om zelf zijn huis te laten bouwen zich aan minder regels hoeft te bouwen. Volgens de genoemde leden zou het vooral om de vraag moeten gaan of bepaalde regels in het Bouwbesluit noodzakelijk zijn om bewoners en toekomstige bewoners te beschermen of dat bij nader inzien kan volstaan worden met richtlijnen ter advisering. Hierbij dient volgens deze leden ook gekeken te worden naar de mogelijkheden en kosten om een woonfunctie op een later moment alsnog aan te passen conform het Bouwbesluit. Zij vragen of dergelijke kosten in beeld zijn gebracht.

De voornoemde leden constateren dat er nog een discussie loopt over de aansluitplicht op warmtenetten en de consumentenrechten daarbij, gezien de afhankelijkheid van een monopolistische warmteleverancier. Daar staat tegenover dat de aansluitplicht op warmtenetten ook een doel dient, namelijk om deze in een bepaald gebied rendabel te maken en zo milieuwinst te boeken. Door hiervan bij zelfbouw af te wijken kunnen deze doelen worden ondergraven. Genoemde leden geven er de voorkeur aan de uitkomsten van de discussie over de warmtewet af te wachten en niet nu een uitzondering in te voeren voor zelfbouw. Aan de andere kant verdient de aansluitplicht op gas en elektra in het licht van de verdere aanscherping van de Energiepresatie-coëfficiënt (EPC) en de opkomst van decentrale energie opwekking een nadere beschouwing. Genoemde leden stellen voor dit in een breder kader te doen aangezien er geen wezenlijk verschil is tussen een zelfbouwer en een woningeigenaar die zijn woning zodanig verbouwd dat deze geheel energieneutraal wordt.

Onderdeel B

De leden van de VVD-fractie lezen bij artikel 2.4 dat voor een aantal afdelingen bepaald is dat de nieuwbouwvoorschriften niet van toepassing

zijn maar de voorschriften voor een bestaand bouwwerk. Wat zijn de gevolgen hiervan voor bouwers in de praktijk?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering ervan uitgaat dat een voorgeschreven minimaal kwaliteitsniveau niet langer nodig is bij de (ver)bouw van particulier eigendom. De genoemde leden vragen om een onderbouwing hiervan met al dan niet wetenschappelijke bronnen. Tevens willen deze leden weten in welke gevallen een minimaal kwaliteits-niveau niet en in welke gevallen een minimaal kwaliteitsniveau in mindere mate nodig wordt geacht. Waar ligt de grens en wie bepaalt die? Er wordt vanuit gegaan dat een consument bij projectbouw een vorm van kwaliteitsbescherming nodig heeft, maar dat dit voor particulier eigendom niet zo zou zijn. Deze leden vragen of rekening is gehouden met de situatie waarin de huidige eigenaar van het bouwsel af wil of moet. Wat gebeurt er als een woning slecht of niet verkoopbaar is vanwege kwaliteitsgebreken? Deze leden vragen om een minimum aan kwaliteits-eisen te behouden en zien een toelichting van de mogelijkheden hiertoe graag tegemoet. Wat gebeurt er als buren die wel voldoen aan minimale kwaliteitseisen last hebben van het ontbreken van kwaliteit van een ander huis, bijvoorbeeld door een slechte fundering of esthetische elementen? De genoemde leden vragen in hoeverre rekening is gehouden met de omgeving, zijnde andere particuliere eigenaren of de gemeenten, als het gaat om het verdwijnen van een kwaliteitsbodem.

Onderdeel D en E

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er onder artikel 2.5 nog meer gedifferentieerd kan worden naar levensduur van een tijdelijk

bouwwerk en bijbehorende voorschriften? In hoeverre sluit de regeling voor aardbevingsbestendig bouwen ex artikel 2.5b aan bij de wensen die bouwbedrijven in de regio hierover naar voren hebben gebracht, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vinden het correct dat wanneer een tijdelijk bouwwerk een langere levensduur heeft, dit bouwwerk dan ook langer moet voldoen aan de veiligheidseisen die daarbij horen. De vraag rijst echter wel in hoeverre dit een opmaat kan zijn naar het veranderen van een tijdelijk bouwwerk naar een permanent bouwwerk. De genoemde leden constateren dat het advies voor aardbevingsbestendig bouwen al in mei 2014 klaar was. 1) De leden vragen het kabinet waarom het ruim een jaar moet duren voordat de eis tot aardbevingsbestendig bouwen van kracht zal zijn. Tevens willen deze leden weten wat er in de tussentijd met dit advies is gebeurd. Zijn er ver-, her, of nieuwbouwplannen tot uitvoering gekomen sinds mei 2014 die niet aardbevingsbestendig waren? Hoeveel en welke projecten betreft het concreet? Tevens vragen deze leden naar de rol van verschillende overheden en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) bij deze projecten.

De leden van de CDA-fractie constateren dat bij het nieuwe voorschrift over aardbevingen begrijpelijkerwijs melding wordt gemaakt van aardbevingen als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen. Zij nemen aan dat ook aardbevingen elders en door andere oorzaken (zoals mijnbouw in Limburg) onder deze regeling vallen. Graag vernemen zij of ten aanzien van de ministeriële besluiten die in dit kader voorzien zijn, een voorhangprocedure zal worden gevolgd.

1

http://www.nen.nl/NEN-Shop/Vakgebieden/Bouw/Bouwnieuwsberichten/Aardbevingsbestendig-bouwen.htm

Onderdeel I en J

Het bevreemdt de leden van de SP-fractie dat de regering ervoor kiest om voor studenten andere normen qua geluidsoverdracht te laten gelden dan bij andere mensen. De genoemde leden vragen naar een uitgebreide onderbouwing van het niet te hoeven voldoen aan de eisen met betrekking tot het lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht. De regering noemt enkel het argument dat het makkelijker is om

studentenhuisvesting te realiseren. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het beschermen van studenten tegen geluidsoverlast, tegen situaties die het gehoor negatief kunnen beïnvloeden en tegen situaties die leer- en ontspanningsmogelijkheden ontnemen.

De leden van de CU-fractie constateren dat voorgesteld wordt enkele bepalingen over geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke verkeersruimte naar een aangrenzende woonfunctie bij een woonfunctie voor studenten te schrappen. Genoemde leden vragen of hierover overleg is geweest met studentenorganisaties. Volgens genoemde leden kan het mogelijk zo zijn dat studenten genoegen nemen met deze soepeler eis maar zij wijzen er op dat bij herontwikkeling van de woonfunctie ten behoeve van een andere doelgroep dit wel tot hogere kosten leidt. Zij vragen of de beperkte kostenbesparing die het schrappen van deze regel oplevert tegen deze hogere kosten opweegt. Ook vragen zij of deze versoepeling ook terugkomt in het woningwaarderingsstelsel (wws) aangezien het een kwaliteitsverlaging van de studentenwoningen betekent.

Onderdeel K en L

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minimumnorm aan oppervlakte voor studentenhuisvestiging wordt verlaagd. Wat is de reden voor het aanhouden van een minimumnorm voor niet gemeenschappelijk verblijfsgebied in het geval van studentenhuisvesting? Waarop is de keuze voor 15m 2 gebaseerd? Zou het schrappen van deze norm bijdragen aan het meer ruimte creëren voor de markt om in te spelen op de vraag naar verschillende soorten studentenhuisvestiging, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de minimum oppervlakte-eis van 18m 2 wordt verlaagd naar 15m 2 . Welke noodzaak ziet de regering daarvoor? Een financiële noodzaak van de zijde van de projectontwikkelaars kan het niet zijn. Immers, de afgelopen jaren is er volop geïnvesteerd in studentencomplexen met een mooi rendement voor de ontwikkelaars. Graag een toelichting hoe de regering ertoe is gekomen deze minimum oppervlaktenorm met ruim 16% te verkleinen en wat de toename in rendement zal zijn nu ontwikkelaars nog kleiner mogen bouwen zonder dat een woning het kenmerk zelfstandige woonruimte verliest en dus huurtoeslaggerechtigd is met dito brutohuurniveau. Vindt de regering het echt acceptabel dat we een bvo van 15 m 2 beschouwen als zelfstandig wonen waarvoor huurtoeslag mag worden gevraagd? Ook zien we graag een blauwdruk van een dergelijke 15m 2 bruto vloeroppervlakte (bvo) woning. Hoeveel m 2 is er ingerekend voor de diverse voorzieningen die je mag verwachten bij een zelfstandige woning? Hoe groot is de badkamer, hoe groot het toilet, hoe groot is de leefruimte zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen bij het verminderen van de minimale vloeroppervlakte voor studenten van 18m 2 naar 15m 2 waarom studenten geen recht meer zouden hebben op de drie extra vierkante meter. Tevens vragen deze leden in hoeverre rekening is gehouden met studentenwoningen op zolders of met schuine wanden om een andere reden. Het vloeroppervlak zegt immers niets over het loopoppervlak of woonoppervlak, dan wel het voldoende ruimte bieden om spullen op te bergen.

De genoemde leden vragen een toelichting op dit punt.

Onderdelen M en N

De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat de toegankelijkheidsvoorschriften in artikel 4.24 voor een bijeenkomstfunctie en winkelfunctie zijn aangescherpt? Zijn er veel problemen bekend door toepassing van de huidige voorschriften, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de toegankelijkheidseisen voor publieke toegang worden aangescherpt. Het is terecht dat ook ruimten van 250m 2 moeten voldoen aan toegankelijkheidseisen in plaats van pas bij 400m 2 . Bij deze functies moet dan 80% van het gebruiksoppervlakte in een toegankelijkheidssector liggen in plaats van de eerdere 40%. Deze leden vragen naar een uitgebreidere argumentatie waarom er een uitzondering is gemaakt voor bijeenkomsten voor sport, film, muziek of theater. De 40% blijft voor deze ruimten gelden, terwijl er juist veel klachten van mensen met een beperking zijn voor deze publieksgelegenheden. Hoe heeft de regering rekening gehouden met alle klachten van mensen met een beperking die moeilijk toegang hebben tot genoemde voorzieningen, zo vragen zij.

Daarnaast wordt er een uitzondering gemaakt voor kantoren, omdat zit geen publiekstoegankelijke gebouwen zouden zijn. De genoemde leden willen weten hoe dit zich verhoudt tot het in dienst nemen van mensen met een beperking en het ontvangen van mensen met een beperking voor bijvoorbeeld een gesprek of vergadering.

Onderdeel P en Q

De leden van de VVD-fractie lezen dat bepaalde bouwkundige eisen bij de bouw van studenten- of zorgwoningen komen te vervallen. Zoals de eis om een bergruimte voor fietsen of scootmobielen te realiseren of de eis dat er buitenruimte moet zijn. Welke effecten heeft dit op de openbare ruimte rondom deze wooncomplexen en voor omwonenden? Moeten bewoners hun dure scootmobiel nu buiten laten staan en wordt de gemeente nu geacht om bij studentencomplexen voor al die honderden studenten fietsvoorzieningen te realiseren? Of worden omwonenden de dupe omdat de bewoners van de nieuwe studentencomplexen toch ergens hun fiets en vuilnis kwijt moeten? Welke instrumenten houden gemeenten nu om het openbare ruimteprobleem van het stallen van al die honderden fietsen en scootmobielen op te lossen waarbij de kosten niet alleen op het bordje van de gemeente komen, maar ook bij de initiatiefnemer? Moeten bewoners in deze complexen voortaan hun vuilnis of wasgoed binnen stallen omdat het aan buitenruimte ontbreekt of wordt tegelijk een eis opgenomen om voor deze zaken collectieve voorzieningen realiseren, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk waarom bij nieuw te bouwen asielzoekerscentra niet langer buitenbergingen hoeven worden te gebouwd. Deze leden vragen of de regering bekend is met de grote hoeveelheden fietsen bij asielzoekerscentra, omdat dit voor hen vaak een enig vervoersmiddel is. Waar worden asielzoekers geacht hun fiets te laten en welke belasting heeft dit op de buurt, en daarmee op de gemeente?

Daarnaast valt te constateren dat bij studentenhuisvesting en zorghuisvesting, waar wel een buitenberging is voorgeschreven, geen specifieke eisen meer zullen worden gesteld. De genoemde leden vragen waarom de regering al na 2 jaar deze specifieke regels wil schrappen. In 2012 zijn zeer bewust eisen opgenomen voor het stallen van fietsen en scootmobielen bij studenten- en zorgcomplexen. Deze vragen dan ook wat er met de argumentatie van toen is gedaan, voor zowel fietsen als scootmobielen. Ook willen de genoemde leden weten wat de gevolgen zijn van particuliere buren en de gemeente wanneer er slechts zeer minimale buitenberging wordt geaccepteerd. Met name in studentensteden, in drukke buurten of smalle straten is de kans op een fietsenchaos reëel. De voornoemde leden vernemen graag van de regering hoe de chaos, maar ook diefstal of beschadiging van fietsen en scootmobielen wordt voorkomen.

De regering is voornemens een buitenruimte bij zorg- en studentencomplexen te schrappen. Deze leden zijn geschokt door het argument dat er geen behoefte aan zou zijn. De leden vragen dan ook waar uit zou blijken dat bewoners die zorg vereisen geen behoefte hebben aan frisse lucht en een buitenruimte bij hun woning. De genoemde leden vinden een dergelijke stelling niet gepast in een tijd waar zorgverleners aangeven dat zij geen tijd hebben voor een ommetje in de buitenlucht met hun bewoners en waar wordt bezuinigd op het leefgenot van kwetsbare mensen die afhankelijk zijn van hulp en zorg. De genoemde leden vragen het behoud van de buitenruimte voor bewoners van en woonfunctie voor zorg.

Deze leden kunnen zich voorstellen dat studenten in mindere mate behoefte hebben aan een buitenruimte. Studenten zijn veelal mobieler en wonen relatief korter op een plaats. Desalniettemin kan een buitenruimte ook een functie hebben in de veiligheid. De genoemde leden vragen een toelichting op dit punt.

De leden van de CDA-fractie hebben van de zijde van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vernomen dat het Bouwbesluit een «uitputtende» regeling is en dat daardoor deze wijzigingen geen decentralisatie betreft, maar een beperking van beleidsvrijheid. Graag vernemen deze leden of de nu voorgestane regeling inderdaad de mogelijkheid ontneemt van (studenten)steden om te bepalen of het vanwege de openbare ruimte nodig is fietsenstallingen en buitenruimten te vragen. Ook vernemen zij graag of, als dat het geval is, de regering bereid is tot een aanpassing.

Voorts vernemen deze leden graag of de kans op fietsendiefstal mede is overwogen bij deze wijziging. Indien dat inderdaad mede is overwogen, welke factoren hebben daarbij een rol gespeeld en hoe zijn afwegingen gemaakt, zo vragen zij.

Deze leden vernemen graag of onderzocht is of het schrappen van de specifieke eisen rond fietsenbergingen bij studenten- en zorgcomplexen

zal leiden tot een fietsenchaos op straat in (studenten)steden en of het de kans op fietsdiefstal vergroot en de mobiliteit van bewoners van zorgcomplexen vermindert.

De genoemde leden vernemen tevens graag waarom voor fietsenber-gingen bij studentenwoningen alleen het prestatievoorschrift wordt geschrapt en niet het bovenliggende functionele voorschrift, terwijl het voorschrift voor buitenruimte volledig wordt geschrapt.

De leden van de CU-fractie constateren dat een onderdeel van het besluit het schrappen is van specifieke eisen ten aanzien van fietsenbergingen bij studenten- en zorgcomplexen (minimaal 1,5m 2 oppervlak per studentenwoning). Van 2003 tot 2012 was de verplichting tot een fietsenberging geschrapt uit het Bouwbesluit. Dit gebeurde vanuit de gedachte dat bouwers die uit zichzelf wel zouden realiseren en zo maatwerk konden leveren. In de praktijk leidde dat met name bij nieuwe appartementencomplexen tot woningen zonder (gemeenschappelijke) fietsenberging en balkons. De vraag naar woningen is immers vaak hoog genoeg dat mensen dan maar een woning zonder berging accepteren.

In 2012 is daarom op aandringen van de Kamer de fietsenberging terug gekomen in het Bouwbesluit. Deze leden vragen wat er de afgelopen twee jaar veranderd is dat het schrappen van de specifieke eisen ten aanzien van de fietsenbergingen rechtvaardigt. Genoemde leden zien hiervoor in het voorstel geen argumenten. Volgens de regering wordt door bovengenoemde maatregelen het investeren in studenten- en zorgcomplexen aantrekkelijker. De genoemde leden zouden deze stelling graag onderbouwd zien.

In het voorstel blijft er wel een algemene bepaling bestaan dat bij een woonfunctie een tegen weer en wind beschermde bergruimte van fietsen hoort. Door alle specificaties te schrappen krijgen ontwikkelaars hierdoor echter een vrijbrief om een minimale fietsenberging te bouwen die onvoldoende groot is voor de stallingsvraag. Hiermee kan het stallen van fietsen afgewenteld worden op de openbare ruimte. Dit kan volgens genoemde leden tot meer fietsendiefstal, meer verrommeling en daarmee ook een slechtere toegankelijkheid voor gehandicapten doordat stoepen vaker geblokkeerd zullen zijn. Daarnaast heeft het voorstel voor zorgcomplexen volgens genoemde leden mogelijk een negatief effect op de mobiliteit van bewoners van zorgcomplexen. Zij vragen of dit onderzocht is.

Onderdeel R

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet in alle gevallen het wel of niet hebben van een buitenruimte wordt overgelaten aan de initiatief-

nemers van bouwplannen en bewoners. De leden van de CU-fractie constateren dat het voorschrift voor buitenruimtes bij studentenwoningen en zorgcomplexen in het voorstel volledig wordt geschrapt. Genoemde leden vragen de regering dit te motiveren. Ook vragen zij waarom gemeenten hier niet een bevoegdheid in krijgen om regels te stellen zodat lokaal maatwerk mogelijk is.

Onderdeel S en T

De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen voor bewoners en voor de zorginstelling wanneer niet langer een aanrecht of kooktoestel gebouwd hoeft te worden voor zorgwoningen. Ook hier schrijft de regering dat er in algemene zin geen behoefte aan is, maar wat als in de toekomst deze behoefte er wel blijkt te zijn? Deze leden vragen tevens welke consequenties het schrappen van een kookfaciliteit heeft voor bijvoorbeeld revalidatiecentra, voor begeleid wonen in de jeugdzorg of voor woongroepen voor mensen met een psychiatrische achtergrond. De leden vragen de regering om alle voorgestelde wijzigingen op het gebied van zorgwoningen specifiek voor te leggen aan alle belangenbehartigers.

Onderdeel Y

De leden van de SP-fractie vragen naar de praktische consequenties van de vervanging van het begrip ruimte naar technische ruimte. Waarom zou het voorschrift niet van toepassing hoeven zijn op functie- of verblijfsruimten waar verbrandingstoestellen aanwezig zijn, met oog op de veiligheid en gezondheid.

Onderdeel Z en AA

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering schrijft: Benadrukt wordt dat door extra technische maatregelen (zoals sprinklers) het aantal personen dat nodig is voor hulpverlening kan worden beperkt. Deze leden willen graag weten uit welk onderzoek dit blijkt en met hoeveel personen minder aan goede en adequate hulpverlening kan worden gedaan.

De genoemde leden vernemen graag welke concrete consequenties de voorgestelde wijziging heeft voor bouwwerken waarin sprake is van vrijwilligers. Deze leden vernemen ook graag op welke manier de betreffende organisaties en hun vrijwilligers op de hoogte worden gesteld van de nieuwe eisen.

Onderdeel BB en CC

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat uitwerking is gegeven aan een toezegging aan de Tweede Kamer voor de aanwezigheid van een CO 2 -meter in verblijfsruimten van nieuw te bouwen en te verbouwen scholen voor het primair onderwijs. Deze leden vragen echter wel waarom deze bepaling voor een kooldioxidemeter alleen zou gelden in het primair onderwijs en niet in alle onderwijsgeledingen. Juist gezien de gevaren van koolmonoxidevergiftiging lijkt het het waard om de bepaling voor alle nieuwe en te her- of verbouwen schoolgebouwen te laten gelden. Zij vernemen graag de visie van het kabinet hierop.

Gerelateerde info:

Artikel delen