In de editie van maart van het Land- en Tuinbouwbulletin is een artikel van mijn hand verschenen over de vergoedbaarheid van de deskundigenkosten.
Via deze
link
komt u bij het artikel. In deze blog sta ik stil bij de in het Land- en Tuinbouwbulletin verschenen bijdrage en voeg daar nog een actualiteit in de rechtsspraak aan toe; de kosten voor de bewindvoerder worden bij een onteigening niet vergoed.
De vergoedbaarheid van de kosten op grond van artikel 50 Ow
Op grond van artikel 50 Ow komen de kosten voor rechtskundige en deskundige bijstand in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het gaat dan bijvoorbeeld om advocaatkosten en de kosten voor de inschakeling van een schadedeskundige (taxateur), fiscalist en specifieke deskundigheid die van belang is om de schade te kunnen begroten. De vergoedbaarheid van deze kosten is begrensd.
Bij de beoordeling of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, wordt gekeken of 1.) het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of 2.) de omvang van de kosten redelijk is; de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Het inroepen van rechtskundige en deskundige bijstand in onteigeningsprocedures is doorgaans redelijk. Het nemen van de eerste hobbel van de dubbele redelijkheidstoets is dus niet heel ingewikkeld. De tweede hobbel heeft evenwel tot meerdere gerechtelijke uitspraken geleid. De lijn die in de rechtspraak is te ontdekken is dat voldoende moet blijken dat het financiële belang en/of de ingewikkeldheid van de kwestie de hoogte van de gemaakte kosten rechtvaardigden. Met andere woorden, als het financieel belang, waarop de adbvisering betrekking heeft gering is, dan wordt daarmee rekening gehouden bij de beoordeling of de hoogte van die kosten redelijk is. Het is daartoe in ieder geval van belang dat voldoende duidelijk en onderbouwd wordt aangetoond welke werkzaamheden zijn verricht en wat de tijdsbesteding daaraan is geweest.
verder heeft de rechter de bevoegdheid om de onteigende partij te veroordelen in de kosten of een deel daarvan van het geding, als de uiteindelijke schade lager blijkt te zijn dan het door de onteigenende partij aangeboden bedrag. Daaronder begrepen ook de kosten die de onteigenende partij heeft gemaakt en de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Van deze bevoegdheid is evenwel uiterst sporadisch gebruik gemaakt.
Kosten bewindvoerder
In de onlangs gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2016 (
ECLI:NL:RBNNE:2016:4355
) is geoordeeld over de (extra) kosten die een bewindvoerder in een schuldsanering heeft moeten maken. De rechtbank oordeelt dat die kosten niet voor vergoedinge in aanmerking komen. Dit ondanks dat de kosten van de bewindvoerder in verband te brengen zijn met de onteigening. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten een gevolg zijn van de schuldsanering. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke kosten "eigen kosten" betreffen, die - de schuldsanering weggedacht - nimmer voor vergoeding in aanmerking zouden komen. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 januari 2001 (
ECLI:NL:PHR:2001:AA9973
, Baris/NS Railinfrabeheer), waarin is geoordeeld dat artikel 50 Ow geen ruimte laat voor vergoeding van de door de onteigende zelf aan de procedure bestede tijd.
Voor meer informatie of vragen over dit onderwerp, kunt u vrijblijvend
contact opnemen
. Lees ook eens de andere
blogs van Kees van Helvoirt
.