Op 1 januari 2013 hebben er een aantal grote veranderingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. De tweede fase van de derde tranche van het Activiteitenbesluit is in werking getreden. In dit gewijzigde Activiteitenbesluit zijn ook een aantal landbouwactiviteiten ondergebracht.
Door: Christine Struikenkamp
Op 1 januari 2013 hebben er een aantal grote veranderingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. De tweede fase van de derde tranche van het Activiteitenbesluit is in werking getreden. In dit gewijzigde Activiteitenbesluit zijn ook een aantal landbouwactiviteiten ondergebracht.
Daarnaast is de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) (2010/75/EU) in werking getreden.
De RIE omvat een integratie van de IPPC-richtlijn met zes andere richtlijnen voor grote stookinstallaties, afvalverbranding, oplosmiddelen en de titaandioxide-industrie. Via het implementatiebesluit RIE zijn deze inrichtingen per 1 januari 2013 tevens ondergebracht in het Activiteitenbesluit. In bijlage I van de RIE staan de activiteiten aangegeven waartoe IPPC-installaties behoren
IPPC-installaties in relatie tot het Activiteitenbesluit
Inrichtingen waartoe IPPC-installaties behoren zijn sinds 1 januari 2013 type C-inrichtingen geworden (volgens de definitie van artikel 1.2 Activiteitenbesluit). Voor type C-inrichtingen is naast de vergunning een deel van het Activiteitenbesluit direct van toepassing. Het gaat hier om bepaalde afdelingen uit hoofdstuk 2, activiteiten uit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5. Daarnaast kan hoofdstuk 6 van toepassing zijn betreffende het overgangsrecht. Dit geldt natuurlijk alleen voor die onderdelen van het Activiteitenbesluit welke binnen de inrichting plaatsvinden. Een voorbeeld is de opslag van propaan bij een vergunningplichtige inrichting. Voor deze opslag is hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing.
De vergunningvoorschriften voor IPPC-installaties moeten zijn gebaseerd op het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Hierbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de BBT-conclusies en de Nederlandse informatiedocumenten over BBT (weergegeven in de bijlage van de Mor).
Omdat inrichtingen met een IPPC-installatie nu type C-inrichtingen zijn geworden en een deel van de voorschriften van hoofdstuk 2 en 3 van het Activiteitenbesluit direct werkend zijn, moet het bevoegd gezag deze vergunningen nagaan en waar nodig aanpassen. De vergunning moet doorgenomen worden om te bepalen of activiteiten in hoofdstuk 2 en 3 zijn geregeld en dus rechtstreeks werkend zijn. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met het toepassen van BBT bij inrichtingen met een IPPC-installatie. Bij inrichtingen met een IPPC-installatie kan het desondanks voorkomen dat bepaalde activiteiten die geregeld worden in via het Activiteitenbesluit, toch in de vergunning geregeld kunnen worden.
Het bevoegd gezag heeft namelijk de mogelijkheid om af te wijken van de rechtstreeks werkende voorschriften van het Activiteitenbesluit. Wordt namelijk door het toepassen van BBT een hoger beschermingsniveau behaald dan de van toepassing zijnde voorschriften uit het Activiteitenbesluit, dan moet het bevoegd gezag op basis van artikel 2.22 lid 5 Wabo voorschriften in de vergunning opnemen die afwijken van de voorschriften van het Activiteitenbesluit om dit hogere beschermingsniveau te waarborgen. Dit betekent dan dat de voorschriften van de vigerende vergunning blijven gelden in plaats van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Om dit te waarborgen dient de motivatie om af te wijken van het Activiteitenbesluit wel in de vergunning gemotiveerd te worden.
Wordt door het toepassen van BBT hetzelfde beschermingsniveau bereikt als door de voorschriften uit het Activiteitenbesluit, dan moet voldaan worden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. In de considerans van de vergunning moet dit dan worden weergegeven.
Overgangsrecht
De voorschriften van de vigerende omgevingsvergunning blijven drie jaar geldig en vervallen daarna van rechtswege (de voorschriften zijn dus geldig tot 1 januari 2016). Het overgangsrecht geldt alleen als de inhoud van het vergunningvoorschrift valt binnen de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van het Activiteitenbesluit.
In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om de vigerende voorschriften van de omgevingsvergunning van toepassing te laten op het bedrijf. Het bevoegd gezag moet hierop dan actie ondernemen, voordat die voorschriften van rechtswege vervallen. Voor het van toepassing laten van deze voorschriften moet het bevoegd gezag een nieuw besluit nemen. Deze voorschriften worden dan maatwerkvoorschriften en moeten opnieuw vastgelegd worden. In het besluit moet gemotiveerd worden waarom het maatwerkvoorschrift wordt opgenomen en op grond van welk voorschrift van het Activiteitenbesluit maatwerk wordt geëist.
Bovenstaande is niet alleen van toepassing op inrichtingen met een IPPC-installatie, maar geldt voor alle type C-inrichtingen (de vergunningplichtige inrichtingen welke geen IPPC-installatie hebben). Deze vergunningen zullen ook nagegaan moeten worden of delen van hoofdstuk 2 en 3 van toepassing zijn en/of maatwerkvoorschriften van toepassing zijn.
Onze ervaring
Wij kunnen:
Nagaan welke activiteiten / onderdelen van de vigerende vergunning onder de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit vallen;
Nagaan of de voorschriften van de vigerende vergunning ook als maatwerkvoorschriften mogen blijven gelden op grond van het Activiteitenbesluit;
Indien maatwerkvoorschriften mogen blijven gelden, hiervoor een procedure opstarten tot het nemen van een besluit op grond van de Awb (inzake het opleggen van maatwerkvoorschriften);
Bij bedrijven met een IPPC-installatie nagaan of BBT wordt toegepast. Bij een hoger beschermingsniveau blijven de voorschriften van de vigerende vergunning gelden. Hiertoe moet een motivering worden opgenomen in de vergunning. Bij hetzelfde beschermingsniveau moet in de considerans worden verwezen naar het Activiteitenbesluit. Dit zou kunnen met een ambtshalve wijziging van de vergunning.
Meer weten
Voor meer informatie kunt u contact opnemen mevrouw ing. C. Struikenkamp of met onze accountmanagers, bereikbaar via 010 8200 940 of per mail
info@interconcept.nl
.
Door
InterConcept