In deze Omgevingswet blogreeks lichten we een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. Deze keer behandelen we interessante uitspraken van de maand november. Zo leest u onder andere over de bouwstop, het overtreden van het omgevingsplan zonder omgevingsvergunning en het vervallen van procesbelang doordat een bouwwerk vergunningvrij is.
De eerste uitspraak die wij bespreken is gedaan door de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 (gepubliceerd op 6 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5927). De uitspraak gaat over een bouwstop en een last onder dwangsom die het college heeft opgelegd aan verzoekster. Het doel van de bouwstop en de last onder dwangsom was dat verzoekster de illegale bouwwerkzaamheden direct zou stoppen en niet meer zou hervatten.
De voorzieningenrechter overweegt dat een bouwstop een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang is. Deze bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang houdt in dat direct gestopt moet worden met de illegale bouwactiviteit en dat, als daaraan niet wordt voldaan, het bevoegd gezag de activiteit zal beëindigen. Voorheen stond de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Omgevingswet vind je de bouwstop niet terug. Er geldt enkel de algemene grondslag uit artikel 18.1 van de Omgevingswet. Dit artikel omvat de algemene bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid. Ook na de invoering van de Omgevingswet kan het bevoegd gezag dan ook een bouwstop opleggen en als daaraan geen opvolging wordt gegeven, dan kan het bevoegd gezag de activiteit beëindigen.
Om ervoor te zorgen dat de illegale bouwactiviteit niet wordt herstart, kan samen met de bouwstop een last onder dwangsom worden opgelegd. Onder de Wabo was dit ook toegestaan. Deze last onder dwangsom heeft het doel heeft om de beëindigde illegale bouwactiviteit gestopt te houden. Met deze uitspraak wordt de bouwstop en de grondslag hiervoor bevestigd.
Uit de rechtspraak volgt dat bij een bouwstop geen legalisatieonderzoek hoeft te worden gedaan. De voorzieningenrechter bevestigt dat deze jurisprudentielijn ook onder de Omgevingswet blijft gelden.
In de uitspraak van 1 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:18419) beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Ook in deze rechtszaak staat een opgelegde bouwstop centraal.
Verzoekers betwisten niet dat een omgevingsvergunning nodig is voor sommige bouwwerkzaamheden. Deze omgevingsvergunningen zijn ook aangevraagd, maar nog niet zijn verleend en tot die tijd mogen de bouwwerkzaamheden dan ook niet worden uitgevoerd. In zoverre is er ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekers vragen aan de rechter of zij de bouwwerkzaamheden mogen afmaken aan de serre waarvoor al wél een omgevingsvergunning is verleend. Verzoekers vragen ook toestemming om bouwwerkzaamheden af te ronden waarvoor helemaal geen vergunning voor nodig is. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de bouwstop is bedoeld om de bouwwerkzaamheden te stoppen waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. De vergunde bouwwerken en de vergunningsvrije bouwwerken vallen volgens het college niet onder de bouwstop en werkzaamheden daaraan mogen worden voortgezet. Partijen hebben afgesproken zo spoedig mogelijk in overleg te treden om duidelijk te krijgen welke bouwwerkzaamheden verzoeker mag verrichten. Door deze oplossing, kan de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.
De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 1 november 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6313) een uitspraak gedaan over helikoptervluchten vanaf een perceel in Baarn. De Stichting Behoud de Eemvallei heeft verzocht om preventieve handhaving tegen deze helikoptervluchten. Volgens de stichting is het gebruiken van de gronden als helikopteropstijg- en landingsplaats in strijd met het (tijdelijk deel) van het omgevingsplan. Het opstijgen en landen vindt plaats op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met landschappelijke en natuurlijke waarden’. Binnen die gronden is extensief recreatief medegebruik mogelijk.
De voorzieningenrechter vindt het gebruik van de gronden als opstijg- en landingsplaats mogelijk passend binnen de functie extensief recreatief medegebruik. Het definitief beantwoorden van die vraag, is voor de voorzieningenrechter niet goed mogelijk in deze spoedprocedure waardoor hij in het midden laat of het college preventief had moeten handelen.
Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen af van enerzijds de exploitant van de helikoptervluchten en anderzijds de stichting. Volgens de voorzieningenrechter heeft de stichting vooral belang bij het behoud van flora- en fauna en Natura 2000-gebieden in de buurt. De bescherming hiervan is primair geregeld in de Omgevingswet met flora- en fauna-activiteiten en Natura 2000-activiteiten, waarvoor het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is. De mogelijke overtreding in kwestie gaat voornamelijk om ruimtelijk relevante belangen, waar het dus de stichting in beginsel niet om te doen is. De voorzieningenrechter oordeelt daarom voorlopig dat het college niet preventief had hoeven te handhaven en wijst het verzoek af.
In de uitspraak van 22 november 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:6183) beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een erfafscheiding. Omdat de aanvraag voor 1 januari 2024 is ingediend, is de Wabo op de aanvraag van toepassing. Wanneer de rechter het beroep gegrond verklaart, wordt de omgevingsvergunning herroepen. Het gevolg is dan dat de erfafscheiding zonder omgevingsvergunning is gebouwd, maar moet het college dan wel handhavend optreden?
De rechtbank oordeelt dat onder de Omgevingswet voor de erfafscheiding geen vergunning meer nodig is. Dat betekent dat wat de rechtbank ook zal oordelen, de erfafscheiding mag blijven staan. Het beroep is daarom volgens de rechtbank niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang.